ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3161

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
322241 CV EXPL 09-341
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.M. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst of werkzaamheden als bijzondere voorwaarde bij bijstandsuitkering?

In deze zaak vorderde eiser, een persoon die een bijstandsuitkering ontving van de gemeente Maastricht, vergoeding voor werkzaamheden die hij had verricht in het kader van een trajectcontract. De gemeente had eerder de bijstandsuitkering teruggevorderd, omdat eiser na de verkoop van de echtelijke woning over voldoende middelen beschikte. Eiser stelde dat het trajectcontract moest worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:610 BW, en dat hij recht had op een vergoeding voor de verrichte arbeid. De kantonrechter oordeelde echter dat de ontvangen bijstandsuitkering niet kon worden aangemerkt als loon, omdat er geen sprake was van een bedongen tegenprestatie voor de verrichte arbeid. De kantonrechter benadrukte dat het verrichte werk niet het karakter had van productieve arbeid voor de gemeente, en dat er geen wederkerigheid bestond tussen het ontvangen geld en het verrichte werk. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gemeente Maastricht. De uitspraak werd gedaan op 6 mei 2009 door de kantonrechter in Maastricht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton, locatie Maastricht
Zaaknummer: 322241 CV EXPL 09-341
Vonnis d.d. 6 mei 2009
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats],
eisesende partij,
gemachtigde: mr. R.H.M.Ch. Libotte, advocaat te Maastricht;
tegen:
de rechtspersoon naar publiekrecht de GEMEENTE MAASTRICHT,
waarvan de zetel is gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Overhof, medewerker Unit Juridische Zaken gemeente Maastricht.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, verder te noemen "[eisende partij]", heeft gedaagde, verder te noemen "de gemeente Maastricht", onder medebetekening van zes producties gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter te Maastricht.
De gemeente Maastricht heeft geconcludeerd voor antwoord onder overlegging van een aantal ongenummerde producties.
Partijen hebben successievelijk conclusies van repliek en dupliek genomen, gevolgd door een akte eisvermindering zijdens [eisende partij], waarna vonnis is bepaald en de uitspraak nader is vastgesteld op heden.
2. Het geschil
2.1 [eisende partij] heeft over de periode 1 juni 2005 tot 24 oktober 2005 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Maastricht. Omdat [eisende partij] en zijn - inmiddels - gewezen echtgenote in het bezit waren van een eigen woning, werd in het toekenningsbesluit van 18 augustus 2005 (exploot dagv. prod. 1) overigens reeds gewag gemaakt van het mogelijk vestigen van een 'krediethypotheek', waaruit volgt dat reeds toen niet kon worden uitgesloten dat een vermogenstoets zou kunnen leiden tot terugvordering van de verstrekte uitkering.
2.2 Teneinde een "toekomstige duurzame arbeidsinschakeling" van [eisende partij] te bevorderen heeft de gemeente Maastricht hem - kort gezegd - geplaatst in het traject 'werken met behoud van uitkering'. In dat kader hebben [eisende partij], de gemeente Maastricht en EBM een 'traject-contract' ondertekend (exploot dagv. prod. 2), met als gevolg dat [eisende partij] van 20 juli 2005 tot 19 oktober 2005 bij EBM heeft gewerkt, waarna hij full-time werk bij EBM heeft aanvaard (zie ook 3.4).
2.3 Bij besluit van 8 februari 2006 heeft de gemeente Maastricht de aan [eisende partij] verstrekte uitkering integraal (€ 8.264.63) teruggevorderd nu een vermogenstoets na verkoop van de echtelijke woning in verband met echtscheiding dit met zich bracht (exploot dagv. prod. 5). Bestuursrechtelijk staat daartegen geen voorziening meer open.
Volgens [eisende partij] moet het 'trajectcontract' worden gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst (art. 7:610 BW) en komt hem, nu hij als gevolg van de terugvordering "geen geldelijke compen-satie of beloning" zou hebben genoten, een vergoeding toe "op grond van de verrichte arbeidsprestatie". In dat verband stelt [eisende partij] "dat het hier enkel om een loonvordering kan gaan" (exploot dagv., zie o.a. sub 19, 20 en 41).
2.4 Op grond van het vorenstaande vordert [eisende partij] na vermindering van eis dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
De gemeente Maastricht zal veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen "als schadevergoeding" een bedrag van € 4.788,16, te vermeerde- ren met de wettelijke rente, "zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen" voor de duur van een vast te stellen periode,
met verwijzing van de gemeente Maastricht in de kosten van het geding.
2.5 De gemeente Maastricht heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
3.1 Moet [eisende partij] worden geacht op instigatie van de gemeente Maastricht in het kader van een 'trajectcontract' werk te hebben verricht ten behoeve van EBM krachtens een arbeids-overeenkomst ex artikel 7:610 BW? Dat is de - enige - rechtsvraag waar het hier om gaat, niet meer en niet minder.
3.2 Het antwoord op die vraag is in de optiek van de kantonrechter in wezen eenvoudig en ook heel stellig: neen, en wel omdat daarbij geen sprake was van loon in de zin van een bedongen tegenprestatie voor de gedane arbeid.
Als spiegelbeeld daarvan heeft de gemeente Maastricht bij antwoord opgemerkt dat het bij het verrichte werk ging om "werken met behoud van uitkering", en dat dit niet was gericht "op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever". Derhalve kan dat werk "niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid voor het ontvangen van een uitkering". De kantonrechter sluit zich hierbij aan.
3.3 De conclusie moet dan zijn dat het wederkerigheidskarakter - do ut des, ik geef opdat gij geeft - ontbreekt in de relatie tussen het ontvangen geld en het gedane werk, en wel vice versa. Van loon respectievelijk arbeid in de juridische zin (art. 7:610 BW, zie 3.2), beide een constitutief vereiste voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst, is dan geen sprake. En daarmee is de vordering van [eisende partij] van de baan.
3.4 [eisende partij] weet zelf uiteraard ook wel waarvan dan wél sprake was. Van een aan een bijstandsuitkering - een geldelijke voorziening verstrekt ter bestrijding van de noodzakelijke kosten van het bestaan - verbonden bijzondere voorwaarde, te weten het verrichten van werkzaamheden, met het primaire oogmerk de herintreding in het arbeidsproces te bevorderen. Er zal ongetwijfeld in de ogen van [eisende partij] geen vuiltje aan de lucht zijn geweest tot aan het moment dat de gemeente Maastricht in februari 2006 tot terugvordering van de uitkering overging "omdat hij achteraf, vanwege de boedeldeling, over middelen kon beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien" (CvA pag. 2, 2e alinea). Het is menselijkerwijs zeker begrijpelijk dat het bij [eisende partij] op onbegrip is gestuit, en mogelijk zelfs door hem als onrechtvaardig werd gevoeld, dat hij zijn genoten uitkering terug diende te betalen en dat hij daardoor in zijn ogen voor wat betreft het verrichte werk als het ware 'met lege handen bleef staan'.
Dat laatste is echter maar de vraag en kan ook anders worden bekeken. Zijn bijstandsuitkering werd immers "met ingang van 24 oktober 2005 beëindigd omdat [eisende partij] full time werk had aanvaard bij EBM" (exploot sub 5). [eisende partij] mag het dus zeer zeker ook zo zien dat het reïntegratietraject in zijn geval wel heel succesvol is verlopen. Het valt de kantonrechter enigszins tegen dat [eisende partij] dit objectief constateerbare en toch positief te waarderen feit op geen enkele wijze in zijn processtukken nader aan de orde stelt.
3.5 Het is voorts ook enigszins merkwaardig om thans - achteraf - van (achterstallig) loon te willen spreken. Overigens gebruikt de gemachtigde in het petitum de term 'schadevergoe-ding', zodat zijn verwijt aan de gemeente Maastricht over de miskenning van de grondslag der vordering in die zin als een boemerang naar hem terugkomt. Hoe dit ook zij, dat thans loon wordt gevorderd impliceert dat men de (teruggevorderde) uitkering ook als zodanig zou moeten opvatten. Ten tijde van het aanvragen én verstrekken daarvan zal [eisende partij] die visie toch niet serieus hebben aangehangen. Om dat nu - achteraf - wel te doen is minst genomen een misvatting en mogelijk een vorm van zelfbedrog.
Dat [eisende partij] in zijn exploot van dagvaarding spreekt van een "onbillijkheid van overwegende aard" vat de kantonrechter op als uiting - het werd zojuist al gezegd - van een begrijpelijk gevoel. In meer objectieve zin vloeit de terugbetalingsplicht van [eisende partij] voort uit het in - ook - de sociale zekerheidswetgeving verankerde beginsel dat met overheidsgeld om- zichtig moet worden omgegaan, en dat restitutie dient te volgen als aan bepaalde wettelijke criteria is voldaan. Dat dit 'vervelend' kan uitpakken, zoals hier waar wél het ontvangen geld maar niet het verrichte werk gerestitueerd kan worden, is soms inherent aan het wettelijk systeem. Zulks kan echter niet maken dat via een gekunstelde constructie een arbeidsover-eenkomst zou moeten worden aangenomen, dan wel dat de hier bedoelde samenloop van omstandigheden zonder meer zou maken dat de betrokkene "een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid toekomt".
3.6 Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eisende partij] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gemeente Maastricht, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 400,- als salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.M. Coenegracht, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
MC