ECLI:NL:RBMAA:2009:BI6719

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140700-FT-RK 09.340
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 3 juni 2009 een verzoek tot het instellen van een moratorium afgewezen. Verzoekster, die in financiële problemen verkeerde, had een huurachterstand van € 7.301,02 opgebouwd bij haar verhuurder, Stichting Maasvallei Maastricht. De ontruiming van haar woning was al bevolen door de kantonrechter, en verzoekster had sinds december 2008 geen huur meer betaald. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster niet in staat was om haar huurverplichtingen na te komen, ondanks eerdere afspraken met de verhuurder om een deel van de huurachterstand in termijnen te betalen. De rechtbank overwoog dat er geen voldoende onderbouwing was voor het verzoek om een moratorium, aangezien verzoekster niet had aangetoond dat zij in staat zou zijn om een minnelijke regeling met haar schuldeisers te treffen. De rechtbank benadrukte dat het belang van de schuldeiser, in dit geval de Stichting, zwaarder woog dan het belang van verzoekster. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zekerheid was over de toekenning van een uitkering aan verzoekster, wat haar financiële situatie verder bemoeilijkte. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het verzoek tot moratorium af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer 140700/FT-RK 09.340
Datum uitspraak: 3 juni 2009
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven
in de zaak van
[Naam verzoekster],
wonende aan [adres],
verzoekster.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 26 mei 2009 is namens verzoekster door mr. R.H.M.C. Libotte, advocaat en beschermingsbewindvoerder, een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek is op 27 mei 2009 aangevuld.
1.2. Verschenen zijn verzoekster, haar partner [naam partner], en mr. Libotte.
Namens de schuldeiser, Stichting Maasvallei Maastricht (hierna te noemen: de Stichting), verhuurder, is [naam verhuurder] verschenen bijgestaan door gerechtsdeurwaarder J.H.L. Sinkiewicz, voor wie [naam persoon] is verschenen.
2. De beoordeling
2.1. De gevraagde voorziening houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw (verbod gedwongen woningontruiming).
2.2. Verzoekster heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij poogt een minnelijke schuldregeling met haar schuldeisers overeen te komen. De gevraagde voorziening is volgens verzoekster noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
2.3.1. Verzoekster heeft ter feitelijke onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat bij vonnis van 22 april 2009 de kantonrechter van deze rechtbank de ontruiming heeft bevolen van de door verzoekster van de Stichting gehuurde woning aan [adres]. Deze ontruiming is aangezegd voor 5 juni 2009 om 10.00 uur. Verzoekster stelt dat zij vanaf het begin dat ze de woning huurde (juni 2006) al problemen heeft gehad met het betalen van de huursom, destijds € 390,- per maand, omdat haar inkomen toen € 350,- per maand bedroeg. Na een tijdje is verzoekster samen gaan wonen met [naam partner] om de kosten te kunnen delen en schulden te kunnen afbetalen. Sinds enkele maanden komen er helemaal geen inkomsten meer binnen en vanaf december 2008 heeft verzoekster de huur niet meer betaald. Hierdoor is er een huurachterstand ontstaan die in de tussentijd is opgelopen tot € 7.301,02.
Inmiddels is er een WWB-uitkering aangevraagd en hebben er op 19 mei en 27 mei 2009 gesprekken plaatsgevonden met de uitkeringsinstantie en verzoekster en zijn alle benodigde stukken aangeleverd.
3. Verweer
3.1. De Stichting verzet zich tegen het verzoek en heeft aangevoerd dat verzoekster diverse kansen heeft gekregen om de huurachterstand in te lopen. Zo is er een afspraak gemaakt dat verzoekster € 20,- per maand zou betalen om de huurachterstand in te lopen. Volgens de schuldeiser is dit een uitzonderlijke afspraak, omdat normaal niet met zo’n laag bedrag per maand een achterstand mag worden afbetaald. Deze afspraak is door verzoekster ook niet nagekomen. Voor de Stichting is de maat nu vol.
Het aanbod van de beschermingsbewindvoerder om garant te staan voor verzoekster voor het betalen van een maand huur totdat het voorschot door de uitkeringsinstantie wordt toegekend, is niet voldoende om de Stichting over de streep te trekken. De Stichting geeft aan dat het nog niet zeker is dat het voorschot zal worden toegekend terwijl er per 1 juni 2009 alweer twee huurtermijnen openstaan sedert het ontruimingsvonnis is gewezen, aangezien per de eerste van de maand de huur betaald dient te zijn.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel bij een verzoek tot een moratorium als bedoeld in artikel 287b Fw verwacht mag worden dat een verklaring als bedoeld in artikel 285 Fw bij het verzoek wordt gevoegd, zoals ook in artikel 4 onder b van de per 1 januari 2008 in werking getreden Recofa richtlijnen voor schuldsanering is bepaald. De rechtbank heeft de daarin opgenomen gegevens nodig voor een goede beoordeling van het verzoek.
De rechtbank heeft echter in het onderhavige geval bij uitzondering genoegen genomen met slechts een opgave van de in artikel 285 Fw bedoelde gegevens.
4.2. Wat de beoordeling van het verzoek betreft bevat de wet geen duidelijk criterium op
grond waarvan kan worden beslist of het moratorium dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. Gezien de strekking van artikel 287b Fw kan een moratorium worden toegewezen als daarmee kan worden bereikt dat de verzoekster in het minnelijk traject tot overeenstemming met haar schuldeisers kan komen over een minnelijke schuldregeling. Gezien de doelstelling van de wettelijke regeling is het uitgangspunt dat een moratorium steeds dient te worden toegewezen, tenzij zwaarwegende belangen van schuldeisers zich daartegen verzetten.
4.3. Het belang van de Stichting is gelegen in een gegarandeerde tijdige betaling van de maandelijkse huurtermijnen voor de onderhavige woning.
4.4. Tijdens de terechtzitting heeft de rechtbank moeten vaststellen dat verzoekster
ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de huurbetaling. Vanaf het begin van het aangaan van de huurovereenkomst in juni 2006 zijn er achterstanden ontstaan en vanaf december 2008 wordt er helemaal geen huur meer betaald. Dit heeft geresulteerd in een huurachterstand die inmiddels is opgelopen tot € 7.301,02.
4.5. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in de afgelopen jaren af en toe gewerkt heeft voor uitzendbureaus en dat zij sinds 3 maanden helemaal geen inkomen meer heeft. Enige tijd geleden is verzoekster gaan samenwonen met [naam partner] in de hoop dat de huur op die manier betaald kon worden. Dit heeft geen zoden aan de dijk gezet, omdat [naam partner] geen werk heeft kunnen vinden omdat de geldigheidsduur van zijn ID-kaart al voor december 2008 verstreken was en hij volgens eigen zeggen geen geld had om een nieuwe ID-kaart te betalen. Het ontbreken van een geldige ID-kaart was er de oorzaak van dat er geen uitkering aangevraagd kon worden, wat ertoe heeft geleid dat verzoekster en [naam partner] geen geld hadden om de huur te betalen. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat verzoekster ook niet voor zichzelf een uitkering heeft aangevraagd. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat dit, gelet op voormelde problemen van [naam partner], onmogelijk was.
4.6. De rechtbank stelt vast dat nog niet zeker is of er binnenkort een uitkering verstrekt zal worden. Onlangs hebben er gesprekken met de uitkeringsinstantie plaatsgevonden en volgens de beschermingsbewindvoerder zal er hoogst waarschijnlijk een voorschot worden verstrekt nu de noodzakelijke papieren door verzoekster en haar partner zijn aangeleverd. Het is echter niet duidelijk op welke termijn hierover een beslissing kan worden verwacht. Nu het voorschot en de uitkering nog niet zeker zijn, is evenmin zeker of verzoekster in staat zal zijn de verschuldigde huurtermijnen gedurende de termijn van een eventueel te gelasten voorlopige voorziening tijdig te voldoen en is er ook geen geld ter beschikking om een minnelijk traject te kunnen starten.
4.7. Al het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt ertoe dat het belang van de Stichting zwaarder moet wegen dan het belang van verzoekster. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven op 3 juni 2009 door mr. W.E. Elzinga, rechter, in tegenwoordigheid van N.W.M. Clement, griffier.