3.5.4 De verklaringen van [naam medeverdachte 1] – ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.5.4.1 De officier van justitie heeft de verklaringen van [naam medeverdachte 1] in alle zaken ingezet als bewijsmiddel, behalve in de zaak van [naam medeverdachte 5], voor wie de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd. De verdediging heeft zich daartegen verzet en heeft in verschillende, hierna te bespreken varianten vraagtekens bij die verklaringen geplaatst. Gelet hierop ligt het in de rede om de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en de daarop betrekking hebbende verweren nader onder de loep te nemen.
3.5.4.2 Het meest verstrekkende verweer in dit verband is gevoerd door de raadslieden van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 1]. Deze hebben niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging bepleit. De raadsman van [naam medeverdachte 1] heeft subsidiair gepleit voor bewijsuitsluiting.
3.5.4.3 De raadsman van [naam medeverdachte 4] heeft voor zijn standpunt aangevoerd dat [naam medeverdachte 1] blijkens de geluidsopnamen die van zijn verhoren zijn gemaakt op 5 juni 2008 (verhoor 7) ontlastend heeft verklaard over zijn cliënt, terwijl de politie die passage niet in het proces-verbaal van verhoor heeft opgenomen. De raadsman van [naam medeverdachte 1] heeft op zijn beurt gesteld dat het verhoor van zijn cliënt om verschillende redenen onrechtmatig was. Er werden onder andere, aldus de raadsman, een fysiek en verbaal dreigende sfeer gecreëerd en opmerkingen gemaakt over zijn vriendin, zijn ouders en zijn kinderen. Daarmee is volgens hem het pressieverbod geschonden.
3.5.4.4 Vooropgesteld zij dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Eerst moet worden beoordeeld of sprake is van verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek, te weten de verhoren van [naam medeverdachte 1] bij de politie. Vervolgens moet worden bekeken of dit verzuim nog kan worden hersteld. Ten slotte moet worden nagegaan of van het onherstelbare verzuim kan worden gezegd dat met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
3.5.4.5 Wat betreft het eerste verweer is de rechtbank uit de geluidsopnamen van de verhoren gebleken dat de betreffende passage niet schriftelijk is weergegeven in het proces-verbaal van verhoor van 5 juni 2008. Blijkens vaste rechtspraak mag een verbalisant in een ambtsedig proces-verbaal een selectie maken van datgene wat in redelijkheid relevant kan worden geacht. Echter, nu de passage een ander licht kan werpen op de rol van [naam medeverdachte 4], acht de rechtbank het, gelet op het belang van de passage, onbegrijpelijk dat deze buiten die selectie is gevallen. Immers, in het proces-verbaal van verhoor van 5 juni 2008 (verhoor 7) dicht [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 4] een actieve rol toe, terwijl hij in de weggelaten passage uiting geeft aan zijn twijfel over die rol. Deze gang van zaken moet dan ook worden opgevat als een verzuim bij het voorbereidend onderzoek.
3.5.4.6 Dit verzuim kan echter niet worden aangemerkt als een onherstelbaar verzuim. Immers, nu de officier van justitie vóór de pro-formazitting van 4 februari 2009 de geluidsopnamen van de verhoren van [naam medeverdachte 1] heeft verstrekt aan de rechtbank en aan alle raadslieden en deze daarmee deel zijn gaan uitmaken van het strafdossier, hebben de rechtbank en de verdediging kennis kunnen nemen van alles wat hij heeft verklaard en was voor alle procesdeelnemers controleerbaar welk deel van die verklaringen aan het papier is toevertrouwd.
3.5.4.7 Gelet hierop is geen sprake van grove veronachtzaming van de belangen van [naam medeverdachte 4], waarmee tekort zou zijn gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling, en kan het verzuim niet tot het door de raadsman van [naam medeverdachte 4] bepleite rechtsgevolg leiden, te weten niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Dit geldt evenzeer voor mogelijk andere uit artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voortvloeiende rechtsgevolgen, zoals bewijsuitsluiting of strafvermindering.
3.5.4.8 Bij het tweede verweer, de gestelde schending van het pressieverbod, neemt de rechtbank het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering als uitgangspunt. De strekking van dit artikel is dat een verhorende verbalisant zich dient te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring van verdachte te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd.
3.5.4.9 Het standpunt van de officier van justitie dat [naam medeverdachte 1] in de verhoren op een rustige manier is benaderd deelt de rechtbank niet. Immers, uit de geluidsopnamen van de verhoren van [naam medeverdachte 1] blijkt dat door de verhorende verbalisanten op momenten forse druk op hem is uitgeoefend, waarbij de grenzen van het toelaatbare regelmatig in zicht zijn geweest. Delen van die verhoren, waaronder de door de raadsman van [naam medeverdachte 1] in zijn pleitnota aangehaalde voorbeelden, moeten dan ook als ‘randgevallen’ worden gekwalificeerd. Daarbij neemt de rechtbank ook de specifieke persoon van [naam medeverdachte 1] in aanmerking, zoals de rechtbank die ter terechtzitting heeft kunnen waarnemen, in het bijzonder zijn gemakkelijke beïnvloedbaarheid. Daarvan hadden de verhorende verbalisanten zich nadrukkelijker rekenschap moeten geven. Desondanks is onvoldoende komen vast te staan dat sprake was van ongeoorloofde druk. Immers, niet eenduidig vast te stellen is dat sprake was van bijvoorbeeld bedreigingen van de kant van de verhorende verbalisanten, van het wijsmaken van verdachte dat hij bij het achterwege blijven van een bekentenis zeer langdurig zal worden vastgehouden, van het confronteren van verdachte met irreële prognoses of van het in de waan brengen of in strijd met de waarheid voorhouden van verdachte dat de medeverdachten al hebben bekend, welke maatstaven in inmiddels vaste rechtspraak zijn neergelegd.
3.5.4.10 Gelet hierop is geen sprake van een verzuim in het voorbereidend onderzoek en kan het verweer van de raadsman van [naam medeverdachte 1] daarom niet tot de door hem beoogde gevolgen van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel bewijsuitsluiting leiden.
3.5.4.11 Al het voorgaande brengt met zich dat de officier van justitie in de zaken van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 1] ontvankelijk is in zijn vervolging en dat de bij de politie afgelegde verklaringen in genoemde zaken niet zullen worden uitgesloten van het bewijs.
3.5.5 De verklaringen van [naam medeverdachte 1] – betrouwbaarheid
3.5.5.1 De verdediging heeft voorts gesteld dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] zo onbetrouwbaar zijn, dat zij niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Dit verweer noopt tot een nadere analyse.
3.5.5.2 [naam medeverdachte 1] is acht keer gehoord door de politie. Het is onmiskenbaar dat hij in die verhoren wisselend heeft verklaard. Ter ondersteuning hiervan noemt de rechtbank enkele algemene voorbeelden. Deze opsomming is niet uitputtend.
3.5.5.3 In zijn eerste verhoor op 15 april 2008 heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij met zijn neefje [naam neefje medeverdachte 1] in de Hanenhof is geweest. Na afloop van het feest in de Hanenhof, zo verklaart [naam medeverdachte 1], zou hij met hem naar huis zijn gelopen. In zijn tweede verhoor op 16 april 2008 zegt hij dat hij “nu de waarheid” zal vertellen en dat [naam neefje medeverdachte 1] die avond helemaal niet in de Hanenhof is geweest. Hij zegt hierover te hebben gelogen, omdat hij gewoon iets wilde verzinnen.
3.5.5.4 In zijn vierde verhoor op 20 april 2008 zegt [naam medeverdachte 1] andermaal te hebben gelogen. Wederom verklaart hij “nu de waarheid” te zullen vertellen. Over de mogelijke betrokkenheid van [B.G.] verklaart [naam medeverdachte 1] dat deze in de Hanenhof was, terwijl hij tot aan dit verhoor nog had volgehouden dat dat niet het geval was en dat [B.G.] hem zou hebben gebeld om hem elders op te pikken om naar Bozzini te gaan.
3.5.5.5 Voorts verklaart [naam medeverdachte 1] in zijn zesde verhoor op 7 mei 2008 over het aandeel van de medeverdachten, waarbij hij een aantal van hen een actieve rol toedicht. Aan het einde van het verhoor voegt hij hier aan toe, dat hij “nu de hele waarheid” heeft verteld. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris van 18 maart 2008 keert [naam medeverdachte 1] echter terug op zijn schreden door kort gezegd te verklaren dat hij niet meer weet wat hij heeft gezien van het aandeel van de medeverdachten bij de vechtpartij. Ter terechtzitting op 6 april 2009 voegt hij hier nog expliciet aan toe dat hij over de anderen niets wil zeggen om vervolgens te zeggen dat hij [naam verdachte], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] niet heeft zien slaan.
3.5.5.6 Tot zover de algemene voorbeelden.
3.5.5.7 [naam medeverdachte 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank wisselend verklaard over het aandeel van de medeverdachten. Ter ondersteuning hiervan zal de rechtbank dat wat hij heeft gezegd over elke medeverdachte, met uitzondering van [naam medeverdachte 5], afzonderlijk bespreken. Deze voorbeelden zijn niet uitputtend.
3.5.5.8 Over de rol van [naam verdachte] heeft [naam medeverdachte 1] in zijn vierde verhoor op 20 april 2008 gezegd dat hij [naam verdachte], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] bij de ruzie heeft gezien, maar dat hij niet heeft gezien wat zij gedaan hebben. Wat [naam verdachte] betreft bevestigt hij die verklaring bij zijn vijfde verhoor op 23 april 2008. Bij zijn zesde verhoor op 7 mei 2008 verklaart [naam medeverdachte 1] echter in afwijking hiervan dat hij heeft gezien dat onder anderen [naam verdachte] een van de slachtoffers aan het duwen en trekken was. Bovendien verklaart hij dat hij heeft gezien dat de man met een vuist werd geslagen door [naam medeverdachte 3] of [naam verdachte], hij weet niet precies wie van de twee. Op de vraag wat [naam verdachte] nu precies heeft gedaan, zegt [naam medeverdachte 1] andermaal dat hij heeft gezien dat [naam verdachte] aan het trekken en duwen was en dat hij niet zeker weet of hij dan wel [naam medeverdachte 3] de eerste vuistslag heeft gegeven. Hij voegt hier aan toe dat hij “nu de hele waarheid” heeft verteld. Bij zijn zevende verhoor bij de politie op 27 mei 2008 verklaart [naam medeverdachte 1] dat hij weliswaar heeft gezien dat [naam verdachte] aan het duwen en het trekken was, waarbij [naam verdachte], [naam medeverdachte 3], [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 4], [R.1] en [R.2] in een halve cirkel om een van de slachtoffers heen stonden, maar dat hij anders dan hij hiervoor heeft verklaard [naam verdachte] niet heeft zien slaan. Bij zijn achtste en laatste verhoor op 5 juni 2008 lijkt hij op dit laatste punt weer anders te verklaren. Hij zegt dan dat hij van de anderen, met uitzondering van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3], niet weet wat zij hebben gedaan. Bij de rechter-commissaris zegt hij dan weer dat hij niet meer weet of zijn verklaring bij de politie klopt dat [naam verdachte] of [naam medeverdachte 3] het slachtoffer de eerste klap gaf om even daarna en weer in afwijking hiervan te zeggen dat hij niet weet of [naam verdachte] of [naam medeverdachte 3] heeft geslagen. Vervolgens zegt hij in datzelfde verhoor weer dat hij [naam verdachte] niets heeft zien doen richting het slachtoffer. Hij zegt ook niet meer te weten of een aantal mensen in een halve cirkel om een van de slachtoffers heeft gestaan en [naam verdachte] daarbij is geweest. Ter terechtzitting op 6 april 2009 verklaart hij dat hij [naam verdachte] niet heeft zien slaan.
3.5.5.9 Over de rol van [naam medeverdachte 6] verklaart [naam medeverdachte 1] tot aan het zevende verhoor op 27 mei 2008 niets. Sterker nog, op de vraag of [naam medeverdachte 6] betrokken was bij de ruzie, antwoordt [naam medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn vierde verhoor op 20 april 2008 dat hij [naam medeverdachte 6] wel kent, maar dat hij hem niet heeft gezien bij de vechtpartij. Pas in het zevende verhoor op 27 mei 2008 zegt [naam medeverdachte 1] dat hij [naam medeverdachte 6] en een aantal andere personen in een halve cirkel om een van de slachtoffers heen heeft zien staan, waarbij deze personen aan het duwen en trekken waren. Toen [naam medeverdachte 1] de man die op de grond lag sloeg, stond hij, aldus [naam medeverdachte 1], met de rug naar onder anderen [naam medeverdachte 6] toe, zodat hij niet weet wat zij allemaal gedaan hebben. Vervolgens zegt [naam medeverdachte 1] in datzelfde verhoor dat hij niet heeft gezien of [naam medeverdachte 6] die man geslagen heeft, maar ook – en daarin lijkt hij weer af te wijken van hetgeen hij eerder heeft verklaard – dat hij niet heeft gezien of [naam medeverdachte 6] geduwd of getrokken heeft. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat [naam medeverdachte 6] in meergenoemd verhoor bij de rechter-commissaris geheel uit beeld lijkt te zijn verdwenen, daar waar hij verklaart dat het klopt dat hij de man heeft geslagen en [naam verdachte], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] (en dus niet [naam medeverdachte 6]) erbij waren die avond.
3.5.5.10 Over [naam medeverdachte 3] heeft [naam medeverdachte 1] op 20 april 2008 (verhoor 4) aanvankelijk verklaard dat hij [naam medeverdachte 3] en anderen bij de ruzie heeft gezien, maar dat hij niet heeft gezien wat zij gedaan hebben. Pas op 7 mei 2008 (verhoor 6) verklaart hij dat hij [naam medeverdachte 3] in meergenoemde halve cirkel van personen heeft zien staan die zich rondom een van de slachtoffers had gevormd, waarbij hij [naam medeverdachte 3] heeft zien schreeuwen, trekken en duwen tegen de man. De man zou daarop met een vuist in het gezicht zijn geslagen. Dat zou, aldus [naam medeverdachte 1], [naam verdachte] of [naam medeverdachte 3] hebben gedaan, hij weet niet zeker wie van beiden, zo verklaart hij. Vervolgens zou [naam medeverdachte 3], toen de man tegen het hekwerk aanstond, deze een vuistslag in het gezicht hebben gegeven. [naam medeverdachte 1] verklaart aan het einde van dit verhoor dat hij “nu de hele waarheid” heeft verteld. Bij de rechter-commissaris zegt hij weer dat [naam medeverdachte 3] en anderen erbij waren, maar dat hij niet meer weet wat zij gedaan hebben noch of het klopt dat hij heeft verklaard dat [naam verdachte] of [naam medeverdachte 3] de man de eerste klap heeft gegeven. Ter terechtzitting op 6 april 2009 voegt hij hier nog expliciet aan toe dat hij over de anderen niets wil zeggen om vervolgens te zeggen dat hij [naam verdachte], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] niet heeft zien slaan.
3.5.5.11 Over [naam medeverdachte 4] verklaart [naam medeverdachte 1] vanaf het vierde verhoor op 20 april 2008 dat hij heeft gezien dat [naam medeverdachte 4] een van de slachtoffers een of twee keer met een vuist heeft geslagen toen deze op de grond lag. In zijn vijfde verhoor op 23 april 2008 zegt hij dat hij [naam medeverdachte 4] “zeker twee keer” heeft zien slaan. Tegen het einde van dat verhoor spreekt hij weer gewoon van twee keer. [naam medeverdachte 4] zou ook deel hebben uitgemaakt van de groep personen die in een halve cirkel rondom een van de mannen stond. Deze personen waren tegen de man aan het schreeuwen, ze trokken aan hem en duwden hem, zo verklaart [naam medeverdachte 1] in zijn zesde verhoor op 7 mei 2008. Zoals al gezegd zegt hij van die halve cirkel bij de rechter-commissaris dat hij niet meer weet dat een aantal mensen in een halve cirkel om een van de slachtoffers heeft gestaan. In datzelfde verhoor van 7 mei 2008 zegt [naam medeverdachte 1] bovendien dat hij heeft gezien dat [naam medeverdachte 4] de man met een vuist in het gezicht sloeg, dus niet twee of zeker twee keer, zoals hij daarvoor had gezegd. In het zevende verhoor op 27 mei 2008 bevestigt hij dit, zij het dat uit de geluidsopnamen van de verhoren van [naam medeverdachte 1] is gebleken dat hij zegt dat hij twijfelt aan hetgeen hij over [naam medeverdachte 4] heeft verklaard, dat [naam medeverdachte 4] gewoon naast hem stond en dat het “gewoon niet” klopt wat hij heeft gezegd over [naam medeverdachte 4]. Deze verklaring is zoals gezegd in rechtsoverweging 3.5.4.5 niet neergelegd in het proces-verbaal van verhoor. In afwijking hiervan zegt [naam medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn achtste verhoor op 5 juni 2008 dan weer dat [naam medeverdachte 4] het slachtoffer heeft geslagen, om bij meergenoemd verhoor bij de rechter-commissaris weer te zeggen dat [naam medeverdachte 4] erbij was die avond maar niet meer te weten wat er gebeurd is. Verder geeft [naam medeverdachte 1] aan dat hij mogelijk de zaken van de Hanenhof en Anno / Picasso door elkaar heeft gehaald. Ter terechtzitting op 6 april 2009 zegt hij dat het niet klopt dat [naam medeverdachte 4] met een vuist heeft geslagen.
3.5.5.12 Wat betreft het aandeel van [naam medeverdachte 2] verklaart [naam medeverdachte 1] in zijn vierde verhoor bij de politie op 20 april 2008 dat hij zag dat behalve [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] ook [naam medeverdachte 2] deel uitmaakte van de groep die bij de ruzie stond, maar dat hij niet heeft gezien wat deze personen hebben gedaan. Wel zou [naam medeverdachte 2] later tegen hem hebben gezegd dat zij twee mannen in elkaar hadden geslagen. Dat hij niet heeft gezien wat [naam medeverdachte 2] en de anderen hebben gedaan, bevestigt hij in het vijfde verhoor bij de politie op 23 april 2008. Daarnaast verklaart [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 2] hem heeft verteld dat de ruzie was ontstaan, nadat een van de mishandelde mannen een opmerking had gemaakt tegen een meisje van de groep. Uit het zesde verhoor op 7 mei 2008 lijkt de rol die [naam medeverdachte 1] tot dan toe aan [naam medeverdachte 2] heeft toegedicht weer anders te zijn. Hij verklaart dan dat hij heeft gezien dat onder anderen [naam medeverdachte 2] tegen een man aan het schreeuwen was en die man aan het duwen en trekken was. Hij verklaart niet te hebben gezien dat [naam medeverdachte 2] iemand heeft geslagen of geschopt. Hij onderstreept dit door te zeggen dat hij “nu de hele waarheid” heeft verteld. In het daaropvolgende zevende verhoor voegt hij hier nog aan toe dat [naam medeverdachte 2] en een aantal andere personen in een halve cirkel rondom de man stonden en deze personen allemaal begonnen te trekken aan de man en hem duwden. Van die halve cirkel zegt [naam medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris weer dat hij niet meer weet dat een aantal mensen in een halve cirkel om een van de slachtoffers heeft gestaan.
3.5.5.13 Tot zover hetgeen [naam medeverdachte 1] heeft verklaard over de medeverdachten.
3.5.5.14 De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag welke conclusie uit al het voorgaande kan worden getrokken. Zoals hiervoor al gezegd heeft [naam medeverdachte 1] wisselend verklaard over de rol die de anderen bij de vechtpartij hebben gespeeld. Die enkele constatering impliceert op zichzelf niet dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] terzijde moeten worden geschoven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de wisselende verklaringen echter zodanig, dat zij niet alleen aperte tegenstrijdigheden opleveren, maar ook op diverse punten onjuist zijn. Dit alles wordt nog eens bevestigd door de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van [naam medeverdachte 1] heeft gekregen. Het komt de rechtbank voor dat hij een gemakkelijk beïnvloedbare persoon is, die de neiging lijkt te hebben om sociaal wenselijk te antwoorden en niet schroomt om te liegen. Wat dit laatste betreft wijst de rechtbank in het bijzonder op hetgeen hij heeft verklaard over de bijnaam van [naam medeverdachte 5] ([bijnaam medeverdachte 5]). Nog ter terechtzitting houdt hij vol dat hij [naam medeverdachte 5] nooit bij zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte 5] noemt. Pas nadat de raadsman van [naam medeverdachte 5] herhaaldelijk hierop doorvraagt, gaat hij door de knieën en zegt hij dat hij [naam medeverdachte 5] bijnaam [bijnaam medeverdachte 5] wel gebruikt en zelfs die dag nog gebruikt heeft. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] zo onbetrouwbaar zijn, dat zij die niet zal gebruiken voor het bewijs.
3.5.5.15 Anders denkt de rechtbank over hetgeen [naam medeverdachte 1] over zijn eigen aandeel heeft verklaard. Hoewel hij in zijn eerste drie verhoren op 15, 16 en 17 april 2008 heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het tenlastegelegde, verklaart hij daarna consequent bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting dat hij de man die op de grond lag een keer in zijn nek heeft geslagen en een keer tegen zijn rug/kont heeft getrapt. Ter zitting voegt hij ter bevestiging hier nog aan toe dat het belangrijkste wat hij heeft gezegd, gaat over zijn eigen betrokkenheid. Gelet hierop zal de rechtbank dat wat [naam medeverdachte 1] over zijn eigen aandeel heeft gezegd wel als bewijs gebruiken.
3.5.6 De bewijsmiddelen
3.5.6.1 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of in het licht van het voorgaande kan worden vastgesteld of de verdachte een aandeel in de vechtpartij heeft gehad. Als dat zo is, dient bezien te worden of dat aandeel kan worden gebracht onder de tenlastegelegde feiten.
3.5.6.2 [naam verdachte] is diverse keren verhoord. Zijn verklaring komt er in het kort op neer dat hij nadat hij in de Hanenhof was geweest, daar is vertrokken en dat hij ter plaatse van de vechtpartij is geweest. Het kan zijn dat hij daar is gezien, maar hij heeft niemand geslagen, geschopt of aan de haren getrokken.
3.5.6.3 [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij [naam verdachte] twintig meter voor zich zag lopen, toen ze uit de Hanenhof waren vertrokken. Hij, [naam medeverdachte 3], heeft zich toen omgedraaid en heeft zich in de ruzie gemengd. [naam verdachte] heeft hij bij het eerste gedeelte van de ruzie niet gezien en bij het tweede gedeelte stond [naam verdachte] niet in de buurt.
3.5.6.4 [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn broer [naam verdachte] hem van de vechtpartij heeft weggetrokken.
3.5.6.5 [naam partner slachtoffer 1] heeft vlak na de gebeurtenis aan een politieambtenaar verklaard dat [naam slachtoffer 1] door een grote groep Molukse jongeren was mishandeld, van wie enkelen gewapend waren met boksbeugels en honkbalknuppels. Eén van hen was [naam verdachte]. Bij de rechter-commissaris heeft [naam partner slachtoffer 1] verklaard dat zij [naam verdachte] in de groep heeft gezien die aan kwam rennen toen de eerste fase van de schermutseling begon. Zij heeft voorts verklaard dat zij [naam verdachte] niets heeft zien doen. Wel heeft zij achter hem iemand gezien die kaal was en een boksbeugel had. Over honkbalknuppels heeft zij niet meer gesproken.
3.5.6.6 De enige die verder over een boksbeugel verhaalt is [naam kennis]: hij heeft tegenover een politieambtenaar verklaard dat hij het idee had dat het letsel van [naam slachtoffer 1] gezien de ernst daarvan met een boksbeugel was veroorzaakt, maar dat hij geen boksbeugel had gezien. Van honkbalknuppels is in geen van de andere verklaringen in het dossier sprake. De uitlatingen van [naam partner slachtoffer 1], zoals kort na de vechtpartij gedaan, moeten dan ook met de nodige reserve worden beschouwd. Ze zijn in elk geval niet bruikbaar voor het bewijs van het tenlastegelegde.
3.5.6.7 Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat [naam verdachte] ter plaatse van de vechtpartij is geweest. Aanwijzingen dat hij aan de vechtpartij heeft deelgenomen, zijn er niet. De verklaringen van getuige 0801 en van [naam medeverdachte 1] zijn, zoals hiervoor is besproken, niet bruikbaar voor het bewijs. Dat brengt mee dat van het door de officier van justitie aangedragen bewijs nog slechts de MMA-melding en het CIE-proces-verbaal overblijven. Deze kunnen op grond van artikel 344a Sv niet als enige bronnen dienen voor het bewijs van het tenlastegelegde. Onder die omstandigheden is er geen reden de informant, de chef van de CIE of de anonieme melder als getuige te horen, zoals door de verdediging verzocht. Ruimte om niet nader geconcretiseerd schakelbewijs te gebruiken is er dan evenmin.
3.5.6.8 De slotsom is dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [naam verdachte] een aandeel heeft gehad in de vechtpartij waarbij [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] zo ernstig gewond zijn geraakt. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van beide feiten.
03/700461-08 (zaak Ellef):
3.6 Het standpunt van de officier van justitie
3.6.1 De officier van justitie meent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen glazen in café Ellef en op de [M-straat]. Hiervoor verwijst ze naar de aangifte van [naam eigenaar cafe], de getuigenverklaringen van [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3] en de verklaring van verdachte zelf.
3.6.2 Ook ten aanzien van dit feit noemt de officier van justitie het schakelbewijs als ondersteuning voor de bewijsmiddelen.
3.7 Het standpunt van de verdediging
3.7.1 De verdediging stelt zich op het standpunt dat slechts ten laste is gelegd de openlijke geweldpleging gepleegd in café Ellef. Een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging buiten het café zou grondslagverlating opleveren. De rechtbank begrijpt dat de verdediging bedoelt, dat in dat geval een ander feit zou worden bewezen verklaard dan dat is ten laste gelegd.
3.7.2 Volgens de verdediging is voor dit feit onvoldoende bewijs voorhanden. Uit de belastende verklaring van getuige [naam getuige 1] volgt niet dat sprake is van ‘in vereniging’. Toen op een later moment een ander persoon glazen gooide was verdachte met andere dingen bezig.
3.8 Vaststaande feiten
3.8.1 Op 24 november 2007, rond 1 uur in de ochtend, waren [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] in café Ellef aan de [M-straat] te Geleen. [naam medeverdachte 4] droeg een mutsje of petje, net als een andere persoon die in hun gezelschap verkeerde, hetgeen volgens het deurbeleid van café Ellef niet was toegestaan.
3.8.2 Hij en die ander werden daarop aangesproken door [naam getuige 1], een medewerkster van het café, maar zij wilden hun mutsjes/petjes niet afdoen. Even later verzocht [naam eigenaar cafe], de eigenaar van het café, [naam medeverdachte 4] en de andere persoon ook om het mutsje/petje af te doen, maar zij weigerden opnieuw. Daarop sprak [naam eigenaar cafe] [naam verdachte] aan, maar dat resulteerde er niet in dat de mutsjes/petjes werden afgezet.
3.8.3 [naam eigenaar cafe] ging daarop naar buiten om de politie te bellen. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] volgden hem naar buiten. Daar ontstond een woordenwisseling. [naam medeverdachte 4] liet een glas op de grond kapot vallen. Vervolgens ging [naam verdachte] opnieuw het café binnen, waarbij hij de toegangsdeur een flinke zet gaf, zodat die tegen de muur knalde. In het café is vervolgens met een aantal glazen gegooid, waaronder twee die tegen de muur achter de bar kapot sprongen.
3.9 Het oordeel van de rechtbank
3.9.1 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, of verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen de inventaris van café Ellef door met glazen te gooien.
3.9.2 [naam verdachte] heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij binnen een glas heeft omgegooid. Hij was pissig. Hij ontkent echter glazen te hebben gegooid.
3.9.3 Daarover wordt door getuigen anders verklaard. [naam eigenaar cafe] heeft verklaard dat [naam verdachte], net als [naam medeverdachte 4], buiten een glas voor zijn voeten kapot gooide.
3.9.4 Over de situatie binnen heeft [naam getuige 1] verklaard dat [naam verdachte], nadat hij de deur met een klap had opengegooid, twee glazen van een rekje pakte en die één voor één met kracht op de grond kapot gooide. Even daarna werden nog twee glazen in haar richting gegooid, die tegen de muur van de bar kapotsprongen.
3.9.5 Verder hebben nog de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 2] verklaard dat vanuit de groep personen waarvan verdachte deel uitmaakte, glazen werden gegooid, waarvan twee naar het meisje achter de bar.
3.9.6 [naam medeverdachte 4] heeft verklaard buiten café Ellef met een glas te hebben gegooid, omdat hij pissig was. Hij was pissig, omdat ze over die pet begonnen.
3.9.7 De rechtbank acht op grond van deze getuigenverklaringen bewezen dat sprake is van openlijke geweldpleging, binnen en buiten café Ellef. Aan deze geweldpleging heeft verdachte een significante bijdrage geleverd door buiten een glas kapot te gooien en vervolgens het café op agressieve wijze binnen te stormen en vervolgens in het café twee glazen kapot te gooien. Binnen en buiten is door verschillende personen met één of meer glazen gegooid.
3.9.8 Noodzaak om de stelling van de officier van justitie met betrekking tot het schakelbewijs te onderzoeken is er, gelet op deze bewezenverklaring, niet meer.
3.10 De bewezenverklaring
3.10.1 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 november 2007 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café "Ellef", gelegen aan de [M-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de inventaris van café "Ellef", welk geweld bestond uit het kapot gooien van glazen tegen de grond en de muur van café "Ellef", waarbij hij, verdachte, opzettelijk meerdere glazen heeft vernield.
3.10.2 De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op: