RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 314747 CV EXPL 08-4873
typ: YE
[eiser 1],
wonend te [adres],
[eiser 2],
wonend te [adres],
[eiser 3],
wonend te [adres]
eisende partijen,
gemachtigde: mr. M.A. van Zeist, rechtshulpverlener CNV Bedrijvenbond te Utrecht
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VEOLIA TRANSPORT LIMBURG BV,
gevestigd te 6221 BD Maastricht, Parallelweg 59,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen, advocaat te Venlo
[eisende partijen] hebben bij dagvaarding van 6 november 2008 een vordering ingesteld tegen Veolia en hebben zich daarvoor mede beroepen op dertien aan het exploot van dagvaarding gehechte producties in fotokopievorm.
Veolia heeft schriftelijk geantwoord onder overlegging van vier producties in fotokopievorm.
[eisende partijen] hebben vervolgens voor repliek geconcludeerd en Veolia heeft hier bij dupliek schriftelijk op gereageerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
[eisende partijen] vorderen
I. Veolia te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan:
- [eiser 1] een bedrag van € 3.466,67 bruto aan niet uitbetaald salaris over de periode van 1 januari 2007 tot en met augustus 2008,
- [eiser 2] een bedrag van € 6.908,93 bruto aan niet uitbetaald salaris over de periode van 1 januari 2007 tot en met augustus 2008,
- [eiser 3] een bedrag van € 5.142,79 bruto aan niet uitbetaald salaris over de periode van 1 januari 2007 tot en met augustus 2008.
II. Veolia te veroordelen tot het indelen van [eisende partijen] in loonschaal 7 met terugwerkende kracht per 1 april 2002, waarbij de volgende tredes in loonschaal 7 dienen te worden toegekend:
- [eiser 1]: trede 10 sinds april 2008;
- [eiser 2]: trede 10 sinds maart 2008;
- [eiser 3]: trede 16 sinds februari 2007
waarop vervolgens elk jaar de tredeverhogingen correct dienen te worden toegepast conform de CAO Openbaar Vervoer, onder last van een dwangsom van € 500,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, dat gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke blijft;
III. Veolia te veroordelen om op de gebruikelijke maandelijkse vervaldata aan [eisende partijen] het onder II gevorderde uit te betalen conform loonschaal 7 en bijbehorende trede.
IV. Veolia te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ad 50% wegens vertraagde betaling conform artikel 7:625 BW over de onder I genoemde bedragen.
V. Veolia te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de vorderingen vermeld onder I tot en met III vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van algemene voldoening.
VI. Veolia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW en rapport Voorwerk II.
VII. Veolia te veroordelen in de kosten van het geding.
[eisende partijen] hebben binnen Veolia de functie van Centrale Verkeers Leider (hierna CVL) uitgevoerd. Die functie is door een externe beroepscommissie gewaardeerd en met ingang van 1 april 2002 ingedeeld in loonschaal 7. Op basis van artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer wordt bij herinschaling op grond van functiewaardering overgeschaald in de volgende loonschaal naar het gelijke of - bij ontbreken hiervan - naast hogere bedrag plus tenminste één trede. Volgens [eisende partijen] heeft Veolia deze overschaling en tredeverhoging bij hen niet toegepast. Op enig moment (zie sub b, feiten en omstandigheden) zijn [eisende partijen] uit de functie van CVL ontheven en teruggeplaatst in de functie van chauffeur. Met een beroep op artikel 24A van de CAO Openbaar Vervoer- waarin is bepaald dat het functieloon van een werknemer alleen mag worden verlaagd indien de werknemer schriftelijk instemt met de benoeming in een functie waarvoor is vastgesteld dat een lager functieloon van toepassing is - stellen zij dat zij, ook na de (terug)plaatsing als chauffeur, het salaris conform salarisschaal 7 vermeerderd met de jaarlijkse tredeverhogingen en cao-loonsverhogingen hadden dienen te behouden.
Veolia verweert zich gemotiveerd tegen de vorderingen van [eisende partijen] en vraagt [eisende partijen] ieder in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren althans deze aan hen als ongegrond en onbewezen te ontzeggen met verwijzing van [eisende partijen] in de kosten van de procedure.
Veolia stelt zich op het standpunt dat aan alle drie de eisers na de overschaling, op de datum waarop voor hen dit recht is ontstaan, het gelijke of bij ontbreken daarvan naast hogere salaris plus een trede is uitbetaald. Nadat [eisende partijen] uit de functie van CVL zijn ontheven, hebben zij het salaris waarop zij op dat moment recht hadden behouden. Het functieloon is derhalve niet verlaagd, naar mening van Veolia is toepassing van artikel 24A van de CAO Openbaar Vervoer om die reden niet aan de orde.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- [eisende partijen] zijn allen in dienst bij Veolia; [eiser 1] van 1 november 1975 tot en met heden, [eiser 2] van 1 november 1990 tot en met heden en [eiser 3] van 1 augustus 1974 tot en met heden.
- [eiser 1] is van 1 oktober 2002 tot 1 april 2004 in de vorm van een vaste aanstelling als CVL werkzaam geweest, [eiser 2] heeft de functie van CVL uitgevoerd van 2 maart 2003 tot en met 31 december 2004 en [eiser 3] heeft de functie van CVL uitgevoerd van 1 januari 1993 tot 15 februari 2006.
- Aanvankelijk was de functie van CVL conform de ORBA-systematiek gewaardeerd op 140 ORBA-punten en ingedeeld in functiegroep 6. Tegen die indeling is door een aantal werknemers beroep aangetekend. Dat heeft er toe geleid dat de functie werd gewaardeerd op 145 ORBA-punten, hetgeen resulteerde in een indeling in loonschaal 7 per 1 april 2002. Deze uitspraak, gedaan door een externe beroepscommissie, wordt door Veolia gerespecteerd.
- Veolia kent een eigen bedrijfs-cao, maar volgt de CAO Openbaar Vervoer op een groot aantal punten. Met betrekking tot de voorliggende kwestie zijn onder meer de artikelen 24A en 25 lid 2 van de CAO Openbaar Vervoer van belang.
- Op 16 januari 2008 heeft de kantonrechter te Maastricht uitspraak gedaan in een door [eisende partijen] tegen de rechtsvoorganger van Veolia - Stadsbus Maastricht BV - aangespannen kort geding. Daarbij is Stadsbus Maastricht BV veroordeeld om aan [eisende partijen] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het aan hen toekomende loon over de periode 1 april 2002 tot en met 31 december 2006, te vermeerderen met de wettelijke verhoging naar een percentage van 15 en de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Stadsbus Maastricht BV is daarbij veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan de zijde van [eisende partijen] en is verwezen in de kosten van het geding. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
[eisende partijen] hebben onweersproken gesteld dat Veolia een eigen bedrijfs-cao kent, dat deze bedrijfs-cao de CAO Openbaar Vervoer op een groot aantal punten volgt en dat met betrekking tot deze zaak een aantal bepalingen uit de CAO Openbaar Vervoer van belang zijn. De door [eisende partijen] als productie 9 bij het exploot van dagvaarding overgelegde cao-artikelen, meer in het bijzonder de artikelen 24A en 25 lid 2 waarop zij zich concreet beroepen, worden daarom bij de beoordeling van het onderhavige geschil tot uitgangspunt genomen.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de volgende vragen.
1. Is artikel 25 lid 2 van de CAO Openbaar Vervoer correct toegepast?
2. Blijven [eisende partijen] op grond van artikel 24A CAO Openbaar Vervoer ook na hun terugplaatsing in de functie van chauffeur recht houden op het salaris behorend bij loonschaal 7, inclusief jaarlijkse tredeverhogingen en cao-loonsverhogingen?
1. Toepassing artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer
Artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer luidt als volgt.
“Bij benoeming in een andere functie, waarvoor een hogere loonschaal van toepassing is of bij herinschaling op grond van functiewaardering, wordt overgeschaald in de volgende loonschaal naar gelijke of - bij ontbreken hiervan - naast hogere bedrag plus tenminste één trede. De oorspronkelijke periodiekdatum wordt behouden.
Voorts wordt een afspraak gemaakt en vastgelegd over het verdere tredeverloop. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen is bepaald in artikel 24 lid 1 (verhoging functieloon). Dit lid is niet van toepassing op werknemers die in een van de Hay-schalen zijn of worden ingedeeld.”
Artikel 24 lid 1 CAO Openbaar Vervoer luidt als volgt.
“1. De werknemer ontvangt bij een normale uitvoering van werkzaamheden telkens een periodieke verhoging van zijn loon overeenkomend met één trede van de loonschaal waarin hij is ingedeeld. Tenzij anders is overeengekomen wordt tussen de periodieken een wachttijd in acht genomen die overeenkomt met het aantal jaren dat wordt aangeduid door de bij de treden in de loonschaal genoemde anciënniteitsnummers.”
Volgens [eisende partijen] hebben zij Veolia meerdere malen gesommeerd tot uitbetaling over te gaan van loonschaal 7 vanaf 1 januari 2007. Zij verwijzen onder meer naar een schrijven van hun gemachtigde aan Veolia van 11 juni 2008, als productie 3 opgenomen bij het exploot van dagvaarding. In genoemd schrijven verwoordt de gemachtigde van [eisende partijen] het als volgt: “Uit het vonnis (verwezen wordt naar het vonnis in KG, kantonrechter) blijkt dat SBM (Stadsbus Maastricht, kantonrechter) het functieloon niet zonder toestemming van een werknemer mag verlagen na de terugplaatsing als chauffeur. Van instemming van de zijde van bovengenoemde werknemers is geen sprake. Derhalve hebben deze werknemers sinds 1 januari 2007 alsnog te weinig salaris ontvangen, aangezien U het salaris niet met terugwerkende kracht hebt verhoogd. Deze werknemers hebben derhalve sinds 1 januari 2007 recht op salaris conform functiegroep 7 behorende bij de functie CLV. (…)”
Naar mening van de kantonrechter wordt hier door [eisende partijen] de toepassing van artikel 25 lid 2 en artikel 24A CAO Openbaar Vervoer door elkaar gehaald.
Artikel 25 lid 2 bepaalt dat bij herinschaling op grond van functiewaardering recht bestaat op het gelijke dan wel naast hogere bedrag in de volgende loonschaal plus een extra trede. Veolia stelt in haar conclusie van antwoord onder punt 15 dat zij als volgt aan deze verplichting heeft voldaan.
Op 1 april 2002 is het salaris van [eiser 1] verhoogd van € 2.271,44 naar € 2.377,61, zijnde het salaris behorende bij de naast hogere salarisschaal plus een trede.
Het salaris van [eiser 3] is op 1 april 2002 verhoogd van € 2.374,70 naar € 2.497,11, zijnde eveneens het salaris behorende bij de naast hogere salarisschaal plus een trede.
[eiser 2] is met ingang van 2 maart 2003 in de functie van CVL geplaatst en heeft daarom met ingang van die datum recht op het daarbij behorende salaris. Zijn salaris bedroeg € 2.122,33, het naast hogere salaris in schaal 7 bedroeg per die datum € 2.271,44 (trede 4), hij is echter ingeschaald in trede 5.
Of de betreffende bedragen overeenkomen met de genoemde treden kan de kantonrechter niet nagaan, nu de salarisschalen per 1 april 2002 niet als productie zijn bijgevoegd. Door eisers wordt dienaangaande in de conclusie van repliek niets opgemerkt, dat inschaling op deze wijze heeft plaatsgevonden wordt door [eisende partijen] niet weersproken.
De stelling van [eisende partijen] dat de inschaling volgens het systeem van artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer niet zou hebben plaatsgevonden wordt door hen niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De opmerking onder punt 6 en 19 van het exploot van dagvaarding dat “Veolia deze overschaling en tredeverhoging bij eisers niet heeft toegepast bij herinschaling van loonschaal 6 naar loonschaal 7” alsmede de opmerking onder punt 9 bij de conclusie van repliek dat “eisers van mening blijven dat zij op basis van artikel 25 lid 2 van de cao een extra tredeverhoging bij overschaling hadden moeten ontvangen” voegen in dit opzicht niets toe.
De door [eisende partijen] overgelegde berekening in productie 12 bij het exploot van dagvaarding ziet op de te volgen systematiek nadat inschaling op basis van artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer heeft plaatsgevonden en komt daarom onder 2 bij de bespreking van de toepassing van artikel 24A CAO Openbaar Vervoer aan de orde. Uit die berekening blijkt overigens wel, dat [eiser 2] in februari 2004 in schaal 7, trede 5 zat, wat overeenkomt met hetgeen Veolia dienaangaande heeft gesteld.
Op basis van het door partijen over en weer gestelde komt de kantonrechter tot de conclusie dat niet dan wel onvoldoende door [eisende partijen] is aangetoond dat Veolia aan artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer geen toepassing heeft gegeven.
De kantonrechter merkt daarbij op dat aan het bepaalde in de derde volzin van artikel 25 lid 2 (“Voorts wordt een afspraak gemaakt en vastgelegd over het verdere tredeverloop”) door partijen geen uitvoering is gegeven, althans noch eisers noch gedaagde hebben dienaangaande iets gesteld.
2. Toepassing van artikel 24A CAO Openbaar Vervoer
Artikel 24A CAO Openbaar Vervoer luidt als volgt.
“Het functieloon van een werknemer mag alleen worden verlaagd indien de werknemer schriftelijk instemt met de benoeming in een functie waarvoor is vastgesteld dat een lager functieloon van toepassing is, behoudens het gestelde in artikel 83.”
Artikel 83 bevat verschillende disciplinaire maatregelen. Nu daarvan geen sprake is, wordt aan dit artikel voorbij gegaan.
[eisende partijen] stellen dat zij niet schriftelijk hebben ingestemd met de benoeming in de functie van chauffeur en dat dientengevolge het functieloon niet verlaagd had mogen worden. Naar hun mening hadden zij ook na de overplaatsing als chauffeur het salaris conform salarisschaal 7 - zijnde de salarisschaal behorend bij de functie van CVL - dienen te behouden, vermeerderd met de jaarlijkse tredeverhogingen en cao-loonsverhogingen.
Veolia gaat aan de stelling van [eisende partijen] dat zij niet met hun benoeming in de functie van chauffeur hebben ingestemd voorbij. Over de inschaling merkt zij het volgende op.
Volgens Veolia heeft zij [eisende partijen] vanaf het moment dat ze in de functie van buschauffeur zijn teruggeplaatst het loon toegekend waarop ze op dat moment recht hadden op basis van hun inschaling in salarisschaal 7 in de functie van CVL. Dat betekent volgens Veolia dat [eiser 1] per 1 april 2004, [eiser 2] per 1 januari 2005 en [eiser 3] vanaf 16 februari 2006 het loon uitbetaald hebben gekregen waarop ze tot die datum aanspraak konden maken, namelijk het op dat moment voor hen geldende loon in functieschaal 7. Daarmee heeft Veolia het salaris niet verlaagd, maar gehouden op het tot dan toe geldende niveau. Veolia spreekt in dit licht van “bevriezing”.
Daarbij gaat Veolia er van uit, dat [eisende partijen] op het moment van plaatsing in de functie van buschauffeur ook weer in de bij deze functie behorende salarisschaal kunnen worden ingeschaald. Zij krijgen in die schaal de jaarlijkse periodieke verhoging, gesteld dat zij aan de voorwaarden daarvoor voldoen als genoemd in artikel 24 CAO. Feitelijk worden die periodieke verhogingen pas weer relevant op het moment dat het salaris behorend bij de “chauffeursloonschaal” uitkomt boven het bevroren salaris waarop zij recht hebben op basis van hun eerdere plaatsing in de functie CVL.
Naar aanleiding van het vorenstaande merkt de kantonrechter allereerst op, dat de vraag of sprake is geweest van een terechte terugplaatsing van [eisende partijen] naar de functie van chauffeur in dit geding niet aan de orde was. Aan de opmerkingen die partijen hierover maken gaat de kantonrechter dan ook voorbij.
In de CAO Openbaar Vervoer of de bedrijfs-cao voor Veolia zijn blijkbaar geen regels opgenomen die in acht genomen moeten worden bij terugplaatsing naar een eerdere functieschaal als een bevordering niet goed uitpakt. Het komt dus aan op de uitleg van artikel 24A CAO Openbaar Vervoer, het enige artikel dat partijen in dit licht (kunnen) noemen.
Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de betekenis of inhoud van cao-bepalingen dient zoveel mogelijk te worden uitgegaan van een taalkundige uitleg van die bepalingen.
De Hoge Raad heeft over de uitleg van cao-bepalingen gezegd dat de bewoordingen van de cao, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn . Later heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat het bij de uitleg van cao-bepalingen niet gaat om de subjectieve bedoelingen van partijen, maar dat wel acht kan worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van rechtsgevolgen waartoe onderscheiden, op zich zelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden .
Artikel 24A CAO ziet op de situatie dat de werkgever de instemming van de werknemer nodig heeft om een aanpassing in functie en daarmee samenhangend in functieschaal te kunnen bewerkstelligen.
Wanneer de werkgever van mening is dat de werknemer niet voldoet in zijn (nieuwe) functie en om die reden een aanpassing wil doorvoeren, is dat - ook rechtens - een andere situatie. In een dergelijke situatie kan wel gediscussieerd worden over de vraag of de werkgever goede redenen heeft voor de aanpassing en op grond van die redenen, mede gelet op de norm van goed werkgeverschap, tot de aanpassing kan overgaan, maar is instemming van de werknemer tegen de achtergrond van de binnen de arbeidsovereenkomst geldende gezagsverhouding niet aan de orde. Nogmaals, in dit geding is niet aan de kantonrechter gevraagd te beoordelen of Veolia op goede gronden het besluit tot terugplaatsing van [eisende partijen] heeft genomen.
Artikel 24A CAO Openbaar Vervoer wil voorkomen dat werknemers die instemmen met een functieaanpassing van de ene op de andere dag geconfronteerd worden met een terugval in inkomsten (behalve in geval van een disciplinaire maatregel). Afgezien van het feit dat voor een functieaanpassing zoals in casu aan de orde was geen instemming van de werknemer nodig is, is van een terugval in inkomsten evenmin sprake, [eisende partijen] blijven als chauffeur verdienen wat ze tot dat moment als CVL verdienden. Letterlijk beschouwd ziet artikel 24A dus niet op deze situatie.
[eisende partijen] merken in de conclusie van repliek op, dat “bevriezing” van salaris op termijn ook verlaging van het salaris met zich meebrengt. De kantonrechter is het met deze stelling van eisers niet eens. Het feit dat [eisende partijen] minder doorgroeimogelijkheden hebben dan in schaal 7 betekent dat de verhoging van het salaris eerder stopt, niet dat op enig moment van een verlaging van hun salaris sprake zal zijn. Het ijkpunt voor de toepassing van artikel 24A is het moment van functieaanpassing, niet een moment in de nabije of verdere toekomst.
Teruggrijpend op de door de Hoge Raad genoemde aannemelijkheid van rechtsgevolgen merkt de kantonrechter op, dat door de uitleg die eisers aan artikel 24A geven terugplaatsing in functie vanwege gesteld disfunctioneren geen financiële consequenties heeft. Veolia heeft onweersproken gesteld dat dit niet overeenkomt met de binnen het bedrijf gebruikelijke afbouwmethode in geval een werknemer wordt geplaatst in een functie met een lagere loonschaal (conclusie van antwoord onder 6 en 11). Los daarvan druist een dergelijke uitleg naar mening van de kantonrechter ook in tegen de algemeen aanvaarde opvattingen op dit punt. Dat een ander niveau van functioneren een andere beloning met zich meebrengt kan nauwelijks bevreemding wekken. Of in casu sprake was van een ander niveau van functioneren ontrekt zich, als gezegd, aan de waarneming en het oordeel van de kantonrechter.
Alles tegen elkaar afwegend komt de kantonrechter tot de conclusie dat artikel 24A niet ziet op de situatie van [eisende partijen] na hun terugplaatsing in de functie van chauffeur. Volgens de kantonrechter kan om die reden de door eisers in productie 12 bij het exploot van dagvaarding toegepaste salarisberekeningssystematiek niet gevolgd worden.
Het toekennen van periodieke verhogingen behorend bij de chauffeurssalarisschaal ligt naar mening van de kantonrechter dan het meest voor de hand gezien het op basis van de cao gehanteerde beloningssysteem, waarbij wordt opgemerkt dat [eisende partijen] nog enige tijd de financiële nawerking ervaren van hun bevordering tot CVL nu hun salaris is “vastgezet” op het door hun bereikte niveau van CVL.
[eisende partijen] hebben niet aangetoond dat Veolia het gestelde in artikel 25 lid 2 CAO Openbaar Vervoer niet heeft nageleefd. Daarom dient er van te worden uitgegaan dat Veolia toepassing heeft gegeven aan dit artikel(lid) en [eisende partijen] na de functiewaardering met ingang van de datum waarop voor hen het recht is ontstaan correct heeft ingeschaald.
De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat artikel 24A CAO Openbaar Vervoer niet ziet op de situatie waarin [eisende partijen] zich bevinden. Blijvende inschaling in loonschaal 7 met de daarbij behorende jaarlijkse tredeverhogingen en cao-loonsverhogingen is om die reden niet aan de orde. De gevorderde veroordeling tot indeling van [eisende partijen] in loonschaal 7 en maandelijkse uitbetaling van het salaris volgens die loonschaal zal dan ook worden afgewezen. Ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat de tredeverhogingen en cao-loonsverhogingen behorend bij de chauffeursloonschaal waarin [eisende partijen] zijn geplaatst correct dienen te worden uitgevoerd.
Nu niet is aangetoond dat Veolia aan [eisende partijen] nog bedragen vanwege niet uitbetaald salaris verschuldigd is, wordt ook die vordering afgewezen, evenals de daarmee samenhangende wettelijke verhoging en wettelijke rente.
De overige van de hoofdvordering afgeleide nevenvorderingen volgen het lot van de hoofdvordering.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisende partijen] worden veroordeeld in de proceskosten.
Wijst de vorderingen van [eisende partijen] af.
Veroordeelt [eisende partijen] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Veolia tot de datum van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door Mr.J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter te Maastricht, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.