ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ3360

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270132 CV EXPL 07-6086
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor psychische schade en kenbaarheidsvereiste in relatie tot ARBO-arts

In deze zaak vorderde een werknemer schadevergoeding van zijn werkgever, Exxon Mobil Chemical Films Europe Kerkrade B.V., omdat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was geraakt door burn-outklachten. De werknemer had zijn klachten geuit bij de ARBO-arts onder de verplichting tot geheimhouding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever pas maatregelen moest nemen wanneer het voor hen duidelijk was dat de werksituatie het risico van stressklachten met zich meebracht. De werknemer stelde dat de wetenschap van de ARBO-arts aan de werkgever moest worden toegerekend, maar de kantonrechter wees deze vergaande toerekening van wetenschap af. De rechter benadrukte dat in bijzondere omstandigheden een ARBO-arts, die geheimhouding is opgelegd, de werkgever zou kunnen adviseren om de werknemer niet tot de werkplek toe te laten, maar dat dit in deze zaak niet aan de orde was. De kantonrechter concludeerde dat Exxon niet op de hoogte was van de gezondheidsklachten van de werknemer en dat er geen schending van de zorgplicht uit artikel 7:658 BW was. De vordering van de werknemer werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton, locatie Heerlen
Zaaknummer: 270132 CV EXPL 07-6086
Vonnis d.d. 15 juli 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade;
tegen:
de besloten vennootschap EXXON MOBIL CHEMICAL FILMS EUROPE KERKRADE B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.M. Boogers, advocaat te Den Haag.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij tussenvonnis van 12 november 2008 gelaste comparitie van partijen heeft op 18 maart 2009 plaatsgevonden. Voorafgaand daaraan is door de gemachtigde van [eiser] bij brief van 16 maart 2009 het medisch dossier van de ARBO-arts overgelegd. Met instemming van partijen zijn de door de griffier ter zitting gemaakte aantekeningen niet in een proces-verbaal vervat.
Bij brief van 16 april 2009 is door de gemachtigde van Exxon nog een productie overgelegd, waarop door [eiser] bij monde van zijn gemachtigde per brief van 24 juni 2009 is gerea-geerd.
Ten slotte is andermaal vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
2. De verdere beoordeling
3.1 Bij genoemd tussenvonnis, waarbij wordt volhard, is een comparitie gelast die geleid heeft tot een mondelinge behandeling van de zaak. Hoewel de zaak naar de rol is verwezen voor akte uitlating beide partijen op 22 april 2209, heeft Exxon er kennelijk voor gekozen om met haar schrijven van 16 april 2009 de minder formele weg van briefwisseling te bewandelen. [eiser] heeft daar bij brief van 20 april 2009 formeel tegen geprotesteerd en - subsidiair - verzocht op het schrijven van Exxon (en met name de daarbij gevoegde productie/bijlage, Ktr.) te mogen reageren. Bij brief van 6 mei 2009 heeft de griffier van de sector kanton aan partijen laten weten dat met het oog op de minder formele wijze van doen die de sector kanton kenmerkt, deze gang van zaken niet zal worden gedesavoueerd en dat [eiser] inhoudelijk zal mogen reageren. [eiser] heeft dit vervolgens in een brief van 24 juni 2009 gedaan.
3.2 In de onderhavige casus spitst het debat zich toe op de vraag of het voor Exxon kenbaar was dat [eiser] - om het zo te zeggen - 'in de knoei' was gekomen met zijn nieuwe functie als 'facilitator' en alles wat daarmee samenhing. In het tussenvonnis is onder 3.3 overwogen:
"Een eerste vereiste is dan uiteraard dat Exxon bekend moest zijn met de overbelasting/stress die [eiser] kennelijk was gaan ondervinden. In de woorden van het door Exxon aange-haalde arrest van het Hof Den Haag (CvA sub 4.10, arrest JAR 2007, 177):
"Maatregelen zijn pas dan geïndiceerd, wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt".
Ter zitting is in dit verband door Exxon gewezen op een passage uit het medisch dossier van [eiser], waarbij het gaat om een aantekening van de arbo-arts d.d. 24 januari 2001:
"Voelt zich niet goed in z'n vel in deze baan (geheim) Facilitator BAPP".
Bij brief van 16 april 2009 heeft Exxon een verklaring van de - voormalige - bedrijfsarts over-gelegd waarin deze een verklaring geeft voor de tussen haakjes geplaatste term 'geheim':
"Dit is voor mij in een dergelijk geval een signaal dat de cliënt, in dit geval de heer [eiser], aangeeft aan het betreffende feit, ervaring, gevoelen of omstandigheid, geen ruchtbaarheid te hebben gegeven in de organisatie, en dat ik hierop alert dien te zijn om niet te worden aangesproken op overtreden van mijn beroepsgeheim. In een dergelijk geval breng ik dan uiteraard het betreffende onderwerp niet ter sprake in de contacten met de betreffende organisatie, Exxon Mobil in dit geval, totdat met instemming van de cliënt dit embargo wordt opgeheven, en daar houd ik mij ook aan".
Deze verklaring "illustreert nog eens dat ExxonMobil niet op de hoogte was van [eiser]s mededeling aan de bedrijfsarts dat hij 'niet goed in z'n vel' zat in zijn toenmalige functie", aldus de conclusie van Exxon in haar voormelde brief.
3.3 Het standpunt van [eiser] zoals ter zitting geuit en in zijn brief van 24 juni 2009 verwoord, komt erop neer dat de wetenschap van de bedrijfsarts, zo deze al niet met de werkgever mocht hebben gecommuniceerd, aan de werkgever moet worden toegerekend. Bovendien stelt [eiser] wel degelijk aan Exxon te hebben aangegeven "dat er gezondheidsklachten speelden, waarbij sprake was van stress in relatie tot de functie van facilitator".
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
De verklaring van de arbo-arts bevestigt het - voor de hand liggende - vermoeden dat de term 'geheim', kort gezegd, betekent: niet doorgeven aan werkgever. Door Exxon wordt dit gezien ter bevestiging van het feit dat niet aan wat de kantonrechter zal aanduiden als het 'kenbaarheids-vereiste' was voldaan (zie 3.2, citaat Hof Den Haag). Op kunstige wijze heeft de gemachtigde van [eiser] gepoogd dit in een ander daglicht te stellen. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] de stelling bepleit dat zijn werkgever - via de arbo-arts - beschikte, althans moet worden geacht te hebben beschikt, over "concrete informatie die geen twijfel liet bestaan over het feit dat rekening moest worden gehouden met uitval" (brief 24 juni 2009, pag. 4).
Daaraan vooraf gaat nog de feitelijke stelling ter zitting dat [eiser] zijn stressklachten wél zou hebben gemeld aan de werkgever (zie 3.3). De kantonrechter acht dat niet aannemelijk, nu deze stelling pas ter zitting voor de eerste keer is geponeerd en concrete feiten en omstandig-heden ter staving daarvan niet zijn genoemd. Het bij repliek door [eiser] geschetste beeld van een "mannencultuur" op de werkvloer (CvR pag. 3, 2e alinea) en de mededeling 'geheim' in de notitie van de arbo-arts bevestigen eerder het tegendeel.
3.4.1 De vergaande toerekening van wetenschap aan de werkgever die [eiser] hierboven bepleit, kan evenmin worden aanvaard.
Het ware denkbaar dat in (zeer) bijzondere omstandigheden van een arbo-arts, die door een patiënt geheimhouding wordt opgelegd, met handhaving van zijn beroepsgeheim ter zake van hetgeen hem is toevertrouwd, zou kunnen worden verlangd dat hij of zij de werkgever dringend adviseert de betrokken werknemer uit zelfbescherming niet tot de werkplek toe te laten. Dat zou geïndiceerd kunnen zijn in een situatie dat de arbo-arts vanuit zijn medisch oordeel omtrent de gezondheid van de patiënt/werknemer, van oordeel mocht zijn dat werkhervatting een acuut en ernstig gezondheidsrisico met zich zou brengen. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onder-havige geval iets dergelijks heeft voorgedaan.
3.5 Het vorenstaande kan tot geen andere slotsom leiden dan dat aan de zijde van Exxon in rechte niet kan worden vastgesteld dat zij enige uit artikel 7:658 BW voor haar voortvloeiende zorgverplichting jegens [eiser] heeft geschonden. Diens vordering ontbeert derhalve een deugdelijke grondslag en moet dan ook worden afgewezen.
3.6 Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] verwezen in de proceskosten.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Exxon tot aan deze uitspraak begroot op € 900,- voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande nadat een periode van veertien dagen na betekening van dit vonnis zal zijn verstreken;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC