RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 252892 CV EXPL 1197/07
typ: RW
toev. eiseres in conventie: [nummer]
vonnis van 19 augustus 2009
[eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie],
wonend te [adres],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie],
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.P. Geertsema, advocaat te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
met ingang van 30 oktober 2007 mr. S.F.J. Bergmans te Maastricht,
de stichting Stichting Groenekruis Domicura,
gevestigd en kantoorhoudend te 6226 CA Maastricht, Mockstraat 1,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen GKD,
gemachtigde: mr. S.G.J. Habets, advocaat te Heerlen.
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kantonrechter verwijst naar en volhardt bij de op 26 september 2007 en 13 februari 2008 gewezen tussenvonnissen.
Gevolggevend aan voormeld tussenvonnis heeft op 13 augustus 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] zal aandringen op een met bekwame spoed te nemen beslissing van het UWV omtrent haar verzoek tot herziening van de beslissing van 21 oktober 2005.
Bij akte van 18 mei 2009 heeft [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] de betreffende beslissing op haar herzieningsverzoek overgelegd.
Bij akte van 6 augustus 2009 heeft GKD gereageerd op voornoemde beslissing.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is vastgesteld op heden.
in conventie en in reconventie
De door partijen over en weer ingestelde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Partijen zijn het er over eens dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid bij GKD in de periode van 4 september 2003 tot 19 maart 2004 verband hield met haar zwangerschap. Voorts zijn partijen het er over eens dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid bij GKD met ingang van 8 juli 2004 geen verband hield met de eerdere zwangerschap. Op grond van deze tussen partijen vaststaande feiten volgt dat GKD is gehouden met ingang van 8 juli 2004 het loon van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] gedurende haar ongeschiktheid (in beginsel) twee jaar door te betalen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter ten aanzien van dit punt dat het ter vrije bepaling van partijen is dat 8 juli 2004 als de eerste “ziektedag” van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] aangemerkt dient te worden. Dat de vaststelling van 8 juli 2004 als eerste ziektedag in deze procedure (onder meer) gevolgen kan hebben voor de aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] verstrekte WW-uitkering dient voor rekening en risico van partijen te blijven.
Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of GKD voldaan heeft aan haar verplichting om het loon met ingang van 8 juli 2004 gedurende twee jaar aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] te betalen. [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] is van mening dat GKD niet aan deze verplichting heeft voldaan en vordert op grond daarvan in conventie betaling van het achterstallige loon ad € 9.877,94 (te verhogen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging) over de periode 23 augustus 2005 tot 8 juli 2006. GKD stelt dat zij juist teveel aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] heeft betaald. Zij vordert in reconventie (na vermindering van eis) een bedrag van € 6.125,98 bruto, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2007.
Voor wat betreft de verplichting van GKD om het loon over de periode van 8 juli 2004 tot 8 juli 2006 door te betalen aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] verwijzen beide partijen naar het volgens hen van toepassing zijnde artikel 36 van de cao thuiszorg. Partijen hebben beiden nagelaten een (kopie) van die volgens hen van toepassing zijnde cao over te leggen. Voorts is gesteld noch gebleken dat die cao op grond van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst dan wel vanwege de algemeen verbindendverklaring van die cao, op hun rechtsverhouding van toepassing is, laat staan over welke periode. Aan deze bedenkingen gaat de kantonrechter voorbij nu zowel [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] als GKD voornoemd artikel 36 van toepassing achten en de relevante onderdelen van dat artikel [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] niet in een nadeliger positie brengen dan het bepaalde in artikel 7:629 BW.
Op grond van voornoemd artikel 36 is GKD verplicht over de periode 8 juli 2004 tot 8 juli 2005 aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] het laatstgenoten nettoloon (“salaris”) te betalen. Over de periode 8 juli 2005 tot 8 juli 2006 is GKD verplicht 70% van het laatstgenoten nettoloon te voldoen. Op die betalingen kan GKD - eveneens krachtens dit artikel - het bedrag van de WW-uitkering waar [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] aanspraak op kan maken in mindering brengen.
Als verweer op de vordering in conventie en ter ondersteuning van haar vordering in reconventie heeft GKD een overzicht (productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie) met betrekking tot de periode 4 september 2003 tot en met juli 2006 verstrekt van onder meer:
- de door haar verrichte brutoloonbetalingen aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie];
- de in eerste instantie door GKD en later door [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] ontvangen WW-uitkering;
- de brutoloonbedragen waar [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] volgens GKD conform voornoemde cao-bepaling recht op heeft.
De in dat overzicht vermelde bedragen heeft [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] in het geheel niet betwist, zodat van de juistheid van de in dat overzicht vermelde bedragen wordt uitgegaan.
Dat GKD aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] nog een bedrag verschuldigd is kan niet worden gevolgd.
Bij haar berekening van het bedrag van € 9.877,94 gaat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] er ten onrechte van uit dat de aan haar toegekende WW-uitkering die in de periode van november 2004 tot en met juli 2005 aan GKD is uitbetaald, zou zijn ingehouden op hetgeen GKD als loon aan haar betaald heeft. Dit is geenszins het geval. GKD heeft in die periode aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] het volledige loon uitbetaald. Dat GKD gehouden zou zijn de in die periode ontvangen WW-uitkering alsnog aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] uit te betalen kan niet gevolgd worden, nu uit de gedingstukken duidelijk blijkt dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] er mee heeft ingestemd dat de WW-uitkering in die periode aan GKD zou worden uitbetaald, zodat GKD aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] het volledige loon zou uitbetalen, hetgeen ook is geschied. Van ongerechtvaardigde verrijking door GKD ten koste van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] is dan ook geen sprake. Uit niets blijkt dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] in die periode te weinig zou hebben ontvangen.
[eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] betwist niet dat zij in de periode augustus 2005 tot en met juli 2006 de door GKD op het overzicht vermelde WW-uitkering heeft ontvangen. [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] gaat bij haar berekening dan ook ten onrechte uit van het “volledige” recht op loonbetaling ex artikel 36 lid 1 van de CAO. De door haar ontvangen WW-uitkering in die periode dient immers op grond van het tweede lid van dat artikel op het door haar te ontvangen loon in mindering te worden gebracht. Dat die WW-uitkering, nu tussen partijen vast staat dat de eerste ziektedag 8 juli 2004 is, wellicht ten onrechte is verstrekt doet daar niet aan af. Gesteld noch gebleken is immers dat het UWV ten aanzien van de door [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] ontvangen WW-uitkering een herzieningsbeschikking heeft genomen waaruit blijkt dat die uitkering ten onrechte is ontvangen. Ook uit de beslissing van 9 mei 2009 van het UWV blijkt niet dat het recht op WW-uitkering door het UWV is herzien. Bij de bepaling van het recht op loon van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] dient dan ook thans onverminderd rekening te worden gehouden met de aan haar verstrekte WW-uitkering.
Ook GKD gaat bij de onderbouwing van haar reconventionele vordering uit van een onjuiste berekening. GKD heeft er bij die berekening immers ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de WW-uitkering van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] in de periode november 2004 tot en met juli 2005 aan GKD is uitbetaald. Dat GKD in die periode dan aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] slechts in aanvulling op de WW-uitkering loon had behoeven uit te betalen kan derhalve niet gevolgd worden.
De kantonrechter is van oordeel dat de berekening als volgt gemaakt dient te worden.
Onbetwist is dat GKD aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] in de periode 8 juli 2004 tot 8 juli 2006 in totaal een bedrag van € 13.606,26 bruto heeft betaald. Voorts is ontbetwist dat, indien [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] in de betreffende periode geen recht zou hebben gehad op een WW-uitkering, aan haar door GKD betaald had moeten worden een bedrag van € 17.567,00 bruto. Nu [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] zelf WW-uitkering heeft ontvangen in de periode augustus 2005 tot en met juli 2006 ad € 5.574,88 bruto, heeft [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] over de periode 8 juli 2004 tot 8 juli 2006 recht op brutoloon ad € 11.992,12 (= € 17.567,00 - € 5.574,88). Hieruit volgt dat GKD onverschuldigd aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] heeft betaald een bedrag van bruto € 1.614,14 ( € 13.606,26 - € 11.992,12).
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie integraal afgewezen dient te worden.
Ten aanzien van de vordering in reconventie overweegt de kantonrechter het volgende.
De complexiteit van de materie en het feit dat het UWV geen duidelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de (definitieve) aanspraak op een WW-uitkering van [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie], heeft een weinig inzichtelijke situatie in het leven geroepen die het partijen heeft bemoeilijkt hun wederzijdse vorderingen bij aanvang van de procedure op de juiste waarde te schatten.
Het resultaat van de hiervoor gemaakte berekening is weliswaar dat GKD per saldo een bedrag van € 1.614,14 bruto teveel heeft voldaan aan [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] maar dat betekent nog niet zonder meer dat dit voor [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] een verplichting tot terugbetaling van dit bedrag in het leven roept. Immers, de werkgever is primair verantwoordelijk voor de juiste betaling van het verschuldigde loon, ook indien het (gedeeltelijk) slechts een suppletie betreft waarbij met de ontvangst van een uitkering uit welke hoofde dan ook rekening moet worden gehouden. Duidelijk is dat de werkgever in dit geval ook het zicht op haar betalingsverplichting is kwijtgeraakt nu zij immers teveel heeft betaald. Het nadelig gevolg daarvan kan niet zonder meer ten laste van de werknemer worden gebracht, temeer nu de loonbetaling strekt tot voorziening in het levensonderhoud en daartoe in het algemeen pleegt te worden aangemerkt. Voor een zodanige terugbetalingsverplichting zou in die omstandigheden slechts aanleiding kunnen bestaan indien redelijkerwijs zou kunnen worden aangenomen dat [eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie] wist of had kunnen weten dat zij teveel had ontvangen, hetgeen in casu niet is gebleken en ook niet aannemelijk wordt geacht gelet op de overwegingen in de vorige alinea. De vordering in reconventie zal om die reden worden afgewezen.
In het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.