ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0039
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn in strafzaak leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van de verdachte. De zaak betreft een tenlastelegging die verband houdt met het opzettelijk niet verstrekken van benodigde gegevens aan het GAK en/of UWV, wat mogelijk tot bevoordeling van de verdachte had kunnen leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, heeft geschonden. De zaak werd op 13 juli 2006 door de officier van justitie bij de politierechter aangebracht, maar de verdachte werd pas op 22 april 2009 voor het eerst opgeroepen om te verschijnen voor de meervoudige kamer, wat een aanzienlijke vertraging met zich meebracht. De rechtbank heeft in haar overwegingen niet alleen het tijdsverloop in acht genomen, maar ook de aard en ernst van de zaak. Gezien deze schending van de redelijke termijn heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. De uitspraak vond plaats op 18 mei 2009, na het onderzoek op de terechtzitting.