ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0039

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-890015-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de redelijke termijn in strafzaak leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van de verdachte. De zaak betreft een tenlastelegging die verband houdt met het opzettelijk niet verstrekken van benodigde gegevens aan het GAK en/of UWV, wat mogelijk tot bevoordeling van de verdachte had kunnen leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, heeft geschonden. De zaak werd op 13 juli 2006 door de officier van justitie bij de politierechter aangebracht, maar de verdachte werd pas op 22 april 2009 voor het eerst opgeroepen om te verschijnen voor de meervoudige kamer, wat een aanzienlijke vertraging met zich meebracht. De rechtbank heeft in haar overwegingen niet alleen het tijdsverloop in acht genomen, maar ook de aard en ernst van de zaak. Gezien deze schending van de redelijke termijn heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. De uitspraak vond plaats op 18 mei 2009, na het onderzoek op de terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/890015-06
Datum uitspraak: 18 mei 2009
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2009 gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 16 oktober 2005 te Oirsbeek, in elk geval in de gemeente Schinnen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in elk geval krachtens een wettelijk voorschrift, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij , verdachte, aan het GAK en/of aan aan het UWV (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van (alle)
- door hem, verdachte, verrichtte werkzaamheden en/of
- door hem, verdachte, ontvangen verdiensten en/of
- door hem, verdachte, ontvangen verdiensten
of
voor het GAK en/of voor het UWV (telkens) opzettelijk
- door hem, verdachte, verrichtte werkzaamheden en/of
- door hem, verdachte, ontvangen verdiensten en/of
- door hem, verdachte, ontvangen verdiensten
verzwegen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank stelt vast dat
- de officier van justitie de zaak op 13 juli 2006 middels een dagvaarding bij de politierechter in deze rechtbank heeft aangebracht;
- de politierechter deze zaak op 13 juli 2006 onder schorsing van het onderzoek ter terechtzitting verwees naar de meervoudige kamer;
- de verdachte op 22 april 2009 door de officier van justitie sedert 13 juli 2006 voor het eerst werd opgeroepen voor deze kamer te verschijnen tegen 18 mei 2009.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geschonden..
De officier van justitie heeft op grond van de hiervoor bedoelde schending ter terechtzitting gevorderd hem niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het de officier van justitie op grond van bedoelde schending niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Zij heeft bij haar beraadslaging, naast het tijdverloop hiervoor bedoeld, ook de aard en de ernst van de zaak in beschouwing genomen.
DE BESLISSING:
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare