ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0187

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
321301 CV EXPL 09-269
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de rechtsvordering en stuiting in civiele aansprakelijkheidskwestie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht is behandeld, staat de verjaring van een rechtsvordering centraal. De eisende partij, Orion Direct Nederland B.V. (ODN), heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 augustus 2002. ODN heeft schadevergoeding van € 5.194,48 uitgekeerd aan de benadeelde en vordert dit bedrag terug van de gedaagde partij. De gedaagde partij stelt dat de vordering is verjaard en dat ODN niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 3:310 BW, is aangevangen op 12 februari 2003, toen ODN bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of de brieven die ODN heeft verzonden in de periode van 24 april 2003 tot 28 juli 2008 als stuitingshandelingen kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter concludeert dat de brieven van ODN niet ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehouden, waardoor de verjaring niet is gestuit.

De rechter wijst de vordering van ODN af, omdat niet is komen vast te staan dat de brieven die aan de gedaagde partij zijn verzonden, afkomstig zijn van ODN. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij geen belang meer heeft bij een beslissing op zijn vordering in het incident, en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 321301 CV EXPL 09-269
typ: RW
vonnis van 12 augustus 2009
in de zaak van
Orion Direct Nederland B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident tot vrijwaring,
hierna te noemen ODN,
gemachtigde: een onbekend gebleven persoon ten kantore van Maas-Delta Deurwaarders GGN te Rotterdam, te Schiedam, te Dordrecht, te Sommelsdijk en te Heerlen.
tegen
[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring],
wonende te [adres],
gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring,
hierna te noemen [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring],
gemachtigde: mr. F.E. Kerkvliet, juridisch adviseur te Zoetermeer (SRK Rechtsbijstand).
Allereerst wordt verwezen naar het vonnis van 22 april 2009 waarbij de kantonrechter volhardt.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 20 mei 2009 heeft ODN een akte genomen.
Op 17 juni 2009 heeft SRK een (antwoord-)akte genomen.
Vervolgens is andermaal vonnis bepaald, waarvan uitspraak nader is vastgesteld op heden.
MOTIVERING
in de hoofdzaak
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring], dat de vordering van ODN is verjaard en dat ODN niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering omdat ODN (in de volgens [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] toepasselijke voorwaarden) geen voorbehoud als bedoeld in artikel 15 lid 2 WAM heeft opgenomen, heeft ODN bij akte het volgende aangevoerd.
Volgens ODN is de verjaring gestuit bij brief van 24 april 2003. Ook uit de daarna verzonden brieven van 12 november 2003, 3 december 2003 en 28 juli 2008 blijkt duidelijk dat ODN aanspraak blijft maken op betaling van de vordering.
Voorts voert ODN aan dat op de achterzijde van het verzekeringsbewijs een uittreksel van de polisvoorwaarden is afgedrukt waarin in de alinea “Uitsluitingen” is bepaald dat schade veroorzaakt door een opgevoerde bromfiets niet onder de dekking van de verzekering valt.
De polisvoorwaarden zijn volgens ODN aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] ter hand gesteld, want per post aan hem toegezonden. Als al vastgesteld zou worden dat [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] de polisvoorwaarden niet zou hebben ontvangen, had het op zijn weg gelegen om toezending van de polisvoorwaarden te verzoeken.
In zijn antwoordakte stelt [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] dat de brief van 24 april 2003 niet als een stuitingshandeling aangemerkt kan worden nu ODN daarin niet ondubbelzinnig haar recht tot nakoming voorbehoud. De brieven van 12 februari 2003 en van 31 oktober 2003 zijn geen stuitingshandelingen nu ODN zich in haar akte ook niet op die brieven beroept.
De brieven van 12 november 2003 en 3 december 2003 heeft [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] niet opgevat als brieven die afkomstig zijn van ODN. De brief van 28 juli 2008 is evenmin als een stuitingshandeling op te vatten omdat onduidelijk is of de brief namens ODN is verzonden en omdat daarin evenmin het recht op nakoming ondubbelzinnig is voorbehouden.
[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] handhaaft zijn stelling dat hij enkel het uittreksel van de polisvoorwaarden heeft ontvangen. Hij wijst er op dat ODN geen bewijs aanbied van haar stelling dat de voorwaarden hem per post zijn toegezonden. Zelfs als [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] die voorwaarden na het sluiten van de overeenkomst wel zou hebben ontvangen per post, moet worden vastgesteld dat die voorwaarden dan niet bij het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] ter hand zijn gesteld. [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] stelt om die reden dat de voorwaarden (en dan in ieder geval artikel 8 sub f van die voorwaarden) door hem worden vernietigd.
Voor de beoordeling van de vraag of de vordering van ODN is verjaard gaat de kantonrechter uit van de volgende tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties, vaststaande feiten.
Op 11 augustus 2002 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden doordat een bestuurder van een bromfiets geen voorrang gaf aan een op de voorrangsweg rijdende auto. De bromfiets was eigendom van [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] en krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd bij ODN.
ODN heeft de schade ad € 5.194,48 aan de benadeelde uitgekeerd.
Bij brief van 12 februari 2003 heeft ODN [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] gevraagd voornoemd bedrag aan haar te betalen.
Bij brief van 17 februari 2003 heeft ODN aan mevrouw [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] medegedeeld dat zij de brief van 12 februari 2003, gericht aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring], vooralsnog niet als verzonden dient te beschouwen.
Bij brief van 24 april 2003 heeft ODN [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] medegedeeld dat, indien hij niet de juiste gegevens van de tegenpartij aan kan leveren, ODN genoodzaakt is de schade op [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] te verhalen en dat de “verhaal actie” over twee weken zal worden opgestart.
Vervolgens zijn op 31 oktober 2003, 12 november 2003 en 3 december 2003 brieven aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] gezonden door Maas-Delta Deurwaarders (GGN). In die brieven is telkens vermeld: “Inzake: Orion Direct/[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring]”.
Bij exploot van 30 maart 2004 is [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] door Orion Direct B.V. gedagvaard.
Bij vonnis van 8 september 2004 heeft de kantonrechter te Maastricht [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] (onder meer) veroordeeld om aan Orion Direct B.V. een bedrag van € 5.000,00 te betalen.
Bij arrest van 15 april 2008 heeft het hof ’s-Hertogenbosch voornoemd vonnis vernietigd en de vordering van Orion Direct B.V. afgewezen omdat een eventueel vorderingsrecht uitsluitend aan ODN en niet aan Orion Direct B.V. toekomt.
Bij brief van 28 juli 2008, waarin onder meer staat vermeld “Inzake Orion/[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring]”, is door Maas-Delta Deurwaarders (GGN) aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] (onder meer) het volgende medegedeeld: “Daar uit naam van de verkeerde B.V. is geprocedeerd, is in hoger beroep, het vonnis van de rechtbank vernietigd. Wij zijn thans voornemens u opnieuw in rechte te betrekken, nu uit naam van de juiste B.V.. U kunt een nieuwe procedure voorkomen door binnen 10 dagen na heden € 5.983,45 onder vermelding van bovenstaand dossiernummer aan ons te betalen.”.
De kantonrechter stelt vast dat de in casu van toepassing zijnde verjaringstermijn op grond van artikel 3:310 BW vijf jaar bedraagt.
Vaststaat dat ODN in ieder geval op 12 februari 2003 bekend was met de schade en met de daarvoor (volgens haar) aansprakelijke persoon, namelijk [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring]. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de verjaringstermijn na die dag is aangevangen. Een eerdere dag kan op grond van de stellingen van partijen en de overgelegde gedingstukken immers niet worden vastgesteld.
De vraag doet zich vervolgens voor of ODN de verjaring van haar rechtsvordering op [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] heeft gestuit op een wijze als bedoeld in artikel 3:317 BW of op een andere wijze.
Of de brieven van 24 april 2003 en 28 juli 2008 de verjaringstermijn hebben gestuit kan in het midden gelaten worden. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat de overige brieven (van 31 oktober 2003, 12 november 2003 en 3 december 2003) die aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] zijn gezonden, de verjaring niet hebben gestuit. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
Uit de formulering van de brieven blijkt niet namens welke rechtspersoon die brieven zijn verzonden. [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] stelt dat die brieven, gelet op de vermelding “Inzake Orion Direct/[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring]”, afkomstig zijn van de gemachtigde van Orion Direct B.V.; een andere rechtspersoon dan ODN. Deze stelling acht de kantonrechter op voorhand niet onaannemelijk. Voor die stelling pleit tevens het gegeven, dat in de laatste brief van 3 december 2003 wordt aangekondigd dat bij gebreke van betaling de zaak aan de rechter voorgelegd wordt. Aangezien [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] daarna door Orion Direct B.V. is gedagvaard is het zeer aannemelijk dat de brief van
3 december 2003 en de twee daaraan voorafgaande brieven namens Orion Direct B.V. en dus niet namens ODN zijn opgesteld. Opvallend in het door ODN gevoerde verweer is dat zij haar enkele stelling dat de betreffende brieven wel namens haar zijn verzonden niet verder heeft onderbouwd met nadere gegevens, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Hetgeen overigens door ODN in dat kader is aangevoerd gaat voorbij aan de essentiële kwestie, namelijk namens wie de betreffende brieven zijn gezonden aan [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring]. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat de brieven van 31 oktober 2003, 12 november 2003 en 3 december 2003 zijn aan te merken als een schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling van de schuldeiser, in casu ODN. Dat die brieven de verjaring hebben gestuit is derhalve evenzeer niet komen vast te staan.
Dat de verjaring van de rechtsvordering op andere wijze(n) dan door de in de vorige alinea besproken brieven zou zijn gestuit in de periode van 24 april 2003 tot 28 juli 2008, is gesteld noch gebleken. Hieruit volgt dat de rechtsvordering van ODN op [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] is verjaard.
Gelet op vorenstaande overwegingen moet de vordering van ODN integraal worden afgewezen. Aan een verdere beoordeling van hetgeen partijen over en weer in de hoofdzaak hebben aangevoerd komt de kantonrechter derhalve niet meer toe.
ODN zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
in het incident
[gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] heeft, gelet op de in de hoofdzaak te nemen beslissing, geen belang (meer) bij een beslissing op zijn vordering in het incident. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
in de hoofdzaak
Wijst de vordering af.
Veroordeelt ODN tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde partij in de hoofdzaam, eisende partij in het incident tot vrijwaring] tot de datum van dit vonnis begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
in het incident
Wijst de vordering af.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.