ECLI:NL:RBMAA:2009:BK1291

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330539 CV EXPL 09-1759
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Stichting Centrale Zorgverzekeraars Groep Ziekenfonds (CZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in het kader van de AWBZ een persoonsgebonden budget heeft ontvangen. De vordering betreft de terugvordering van een bedrag van € 2.694,34, dat CZ stelt onverschuldigd te hebben betaald aan de gedaagde. De gedaagde heeft betwist dat CZ enige betaling aan haar heeft gedaan en heeft aangevoerd dat zij nooit een aanmaning of schriftelijke sommatie heeft ontvangen. Tevens heeft de gedaagde gesteld dat, indien er al een betaling heeft plaatsgevonden, deze op of omstreeks 3 maart 2004 is gedaan en dat de vordering inmiddels is verjaard.

CZ heeft in haar repliek aangevoerd dat de gedaagde ten tijde van de toekenning van het persoonsgebonden budget minderjarig was en dat de betalingen aan haar wettelijke vertegenwoordiger, haar moeder, zijn gedaan. CZ heeft gesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het budget, wat heeft geleid tot de terugvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in bezwaar is gegaan tegen het terugvorderingbesluit van CZ, waardoor dit besluit rechtens definitief en onherroepelijk is geworden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van CZ voor toewijzing gereed ligt, met uitzondering van de gevorderde rente en incassokosten, die zijn afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.085,23, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van CZ, die zijn begroot op € 610,36. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is uitgesproken door kantonrechter J.M.A.F. Coenegracht op 7 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 330539 CV EXPL 09-1759
typ: RK
Vonnis van 7 oktober 2009
in de zaak van
STICHTING CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP ZIEKENFONDS, gevestigd en kantoorhoudend te Tilburg,
eisende partij,
verder te noemen CZ,
gemachtigden: J.L.G. Jeukens en mr. R.H.A. Buttolo, deurwaarders te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. Th Boumans, advocaat te Heerlen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 6 april 2009 heeft CZ een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. Bij het exploot van dagvaarding zijn drie deels meervoudige gefotokopieerde producties gevoegd. [gedaagde] heeft voor antwoord geconcludeerd.
Partijen hebben in voortgezet debat successievelijk voor repliek en dupliek geconcludeerd.
Daarna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
CZ vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.694,34 (samengesteld uit een hoofdsom ad € 2.385,23, buitengerechtelijke kosten ad € 357,00 en wettelijke rente tot en met 31 maart 2009 tot een bedrag van 252,11 en verminderd met een door [gedaagde] gedane betaling van € 300,00) te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 2.385,23 vanaf 1 april 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
CZ heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij aan [gedaagde] een persoonsgebonden budget heeft verstrekt conform de voorwaarden als neergelegd in de Regeling subsidies AWBZ. [gedaagde] heeft over de periode 9 februari 2004 tot en met 9 augustus 2004 geen althans onvoldoende verant¬woording afgelegd over de besteding van het persoonsgebonden budget, zodat CZ de hiermee gemoeide bedragen thans als onverschuldigd betaald terugvordert.
Bij haar antwoord betwist [gedaagde] dat CZ enig bedrag aan haar beschikbaar heeft gesteld. Zij betwist voorts enige aanmaning dan wel enige schriftelijke sommatie van CZ ter zake te hebben ontvangen. [gedaagde] ontkent en betwist eveneens met CZ een betalingsregeling te hebben getroffen.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat indien er al een betaling ten behoeve van [gedaagde] is verricht, dan is die op of omstreeks 3 maart 2004 verricht. Indien sprake zou zijn van een onverschuldigde betaling dan is de vordering verjaard.
Bij repliek stelt CZ dat [gedaagde] ‘indertijd’ minderjarig was en dat zij de correspondentie aan de wettelijke vertegenwoordig(st)er van [gedaagde], te weten haar moeder [moeder gedaagde], heeft gericht en de gelden aan laatstgenoemde heeft voldaan.
De aan [gedaagde] (zelf) gerichte onderhavige toekenningbeschikking van 16 juli 2004 is als productie 3 aan de conclusie van repliek gehecht. Onder punt zes van die beschikking staat dat er binnen acht weken na iedere voorschotperiode verantwoording (over de besteding van het voorschot) afgelegd dient te worden. Dit is nimmer gebeurd. Volgens CZ was [gedaagde] vanaf de eerste dag na het verstrijken van genoemde acht wekentermijn na het moment van toekenning in verzuim.
De eveneens aan [gedaagde] zelf gerichte beschikking van 2 maart 2005, waarin CZ bovenvermelde hoofdsom ad € 2.385,23 van [gedaagde] terugvordert, is als productie 4 aan de conclusie van repliek gehecht. Van verjaring is geen sprake.
[gedaagde] heeft zelf telefonisch contact gehad met de (incasso)gemachtigde van CZ, te weten GGN Limburg, en is een afbetalingsregeling overeengekomen.
In dupliek voert [gedaagde] - kort weergegeven - aan dat niet zij de aan te spreken persoon is maar haar wettelijke vertegenwoordigster, te weten haar moeder, met wie CZ een overeenkomst heeft gesloten. [gedaagde] heeft nooit een cent ontvangen van de geldbedragen die aan haar moeder zijn betaald. [gedaagde] ziet niet in waarom zij in bezwaar had moeten gaan tegen een terugvorderingbesluit inzake een overeenkomst tussen haar wettelijke vertegenwoordigster en CZ. [gedaagde] ziet evenmin in hoe zij rekening en verantwoording kan afleggen voor geldbedragen die zij niet eens heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] maakt CZ misbruik van omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande is tussen partijen niet in geschil dat aan [gedaagde] in de door CZ gestelde omvang over de hierboven genoemde periode een persoonsgebonden budget van CZ in het kader van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) is toegekend voor het inkopen van zorg.
CZ stelt dat [gedaagde], althans haar wettelijke vertegenwoordig(st)er, niet heeft voldaan aan de in de Regeling opgenomen voorwaarde om verantwoording af te leggen over de besteding van de door CZ betaalde voorschotten, hetgeen van de zijde van [gedaagde] niet wordt betwist. CZ heeft om die reden de verstrekte betalingen teruggevorderd.
Uit een uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden van 16 juni 2008, AWB 08/163 met LJN nummer BD4113, blijkt dat dit terugvorderen een discretionaire bevoegdheid van het zorgkantoor - in dit geval CZ - betreft en dat indien CZ gebruik wenst te maken van haar bevoegdheid tot terugvordering, zij daartoe expliciet dient te besluiten. In het onderhavige geval heeft CZ bij besluit van 2 maart 2005 het bedrag van € 2.385,23 van [gedaagde] teruggevorderd.
Tegen een dergelijk besluit (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) staat bezwaar (en eventueel beroep) open. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] van die (bestuursrechtelijke) mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat het genoemde terugvorderingbesluit rechtens definitief en onherroepelijk is. Nu dit besluit dateert van 2 maart 2005 kan van verjaring van de vordering geen sprake zijn.
De door [gedaagde] gebezigde standpunten had zij in het kader van de bezwaarprocedure naar voren dienen te brengen en kunnen haar in het bestek van de onderhavige civiele procedure (die, zo begrijpt de kantonrechter, er uitsluitend nog toe strekt het terugvorderingbesluit van een executoriale titel te voorzien) niet baten.
De gevorderde hoofdsom ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De post vervallen rente dient te worden afgewezen. De stelling van CZ dat [gedaagde] ‘vanaf de eerste dag na het verstrijken van genoemde acht wekentermijn na het moment van toekenning in verzuim was’ kan niet worden gevolgd, nu de terugbetalingsverplichting van de verstrekte gelden pas ontstond met het nemen van het terugvorderingbesluit van 2 maart 2005. CZ heeft nagelaten te stellen met ingang van welke datum [gedaagde] na het nemen van dat besluit met de betaling van het daarin gevorderde bedrag in verzuim is. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente is berekend. Wel is de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding toewijsbaar, omdat in ieder geval door dagvaarding verzuim is ingetreden.
De gevorderde vergoeding van incassokosten zal eveneens worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet vastgesteld kan worden dat de gestelde activiteit heeft geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat [gedaagde] wellicht een regresrecht heeft op voornoemde (toenmalige) wettelijke vertegenwoordig(st)er.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van CZ gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan CZ tegen bewijs van kwijting een bedrag te voldoen van
€ 2.085,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van CZ tot op heden begroot op € 610,36, bestaande uit € 300,00 aan salaris gemachtigde, € 208,00 aan vastrecht en € 102,36 aan explootkosten.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.