ECLI:NL:RBMAA:2009:BK3163

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700282-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan afpersing door een naïeve jongeman met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 7 september 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan afpersing. De verdachte, een 18-jarige jongeman met een ontwikkelingsachterstand, werd beschuldigd van het helpen bij een gewapende overval die op 12 april 2009 plaatsvond in Heerlen. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van afpersing, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Dit kwam voort uit het feit dat er geen vooropgezet plan was en dat de verdachte enkel uit bezorgdheid met zijn broer was meegegaan, die onder invloed van verdovende middelen verkeerde.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van de medeverdachte, de broer van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar behulpzaam was geweest bij de overval door het geld en het vuurwapen aan te nemen en het vuurwapen weg te gooien, maar dat dit niet voldoende was om te spreken van medeplegen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan afpersing.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij een first offender was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Daarnaast werd een werkstraf van 120 uren opgelegd. De rechtbank benadrukte het belang van het snel weer oppakken van het leven van de verdachte zonder justitiecontacten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700282-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in de Penitentiair Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen door geweld of bedreiging met geweld een ander heeft gedwongen om geld af te geven, dan wel medeplichtigheid hieraan.
Ten gevolge van een kennelijke verschrijving staat in de tenlastelegging de naam “[xx]” in plaats van “[getuige 2]”. Voorts staat ten gevolge van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging in de vijfde en zesde regel van het subsidiaire “verdachte” in plaats van “[medeverdachte]”. De rechtbank herstelt deze vergissingen door in plaats van het eerste, het laatste te lezen. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft zich gebaseerd op de verklaringen van verdachte en medeverdachte en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte dient gezien te worden als medepleger, nu hij vooraf samen met zijn broer, [medeverdachte], over de overval heeft gesproken. Verdachte heeft zijn broer een bivakmuts over zijn hoofd zien trekken en verdachte heeft toen de beslissing genomen om te blijven, terwijl duidelijk was dat zijn broer [gedupeerde]zou gaan overvallen. Verdachte heeft na de overval de plastic tas met geld en het vuurwapen aangenomen. Vervolgens heeft verdachte een deel van het gestolen geld in ontvangst genomen. Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte heeft bovendien meerdere keren de gelegenheid gehad zich van het gebeuren te distantiëren, maar heeft dit niet gedaan.
3.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat blijkens de verklaringen van verdachte en zijn broer, [medeverdachte], die ter terechtzitting nog als getuige is gehoord, er geen afspraken zijn gemaakt over de rolverdeling bij de uitvoeringshandelingen. Er is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking bij het plegen van de overval. Het handelen van verdachte, te weten het in veiligheid brengen van de buit en het wegmaken van het vuurwapen na de overval, dient te worden aangemerkt als medeplichtigheid aan die overval. Het subsidiair ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
[getuige 2]heeft verklaard dat zij op 12 april 2009 samen met haar collega [getuige 1] werkzaam was achter de kassa van [gedupeerde]aan de [B.weg] in de gemeente Heerlen. Plotseling kwam een persoon binnen, gekleed in het zwart. Hij droeg een bivakmuts. Deze persoon liep direct naar de balie. Hij hield een vuurwapen in zijn hand en wees hiermee in de richting van [getuige 2]. Hij gaf [getuige 2] een plastic tas en riep “Geld, geld, snel, snel.” [getuige 2] vulde de plastic tas met geld uit de kassa. Ook [getuige 1]zag dat de persoon een pistool in zijn hand vasthield. Zij keek recht in de loop van het pistool.
De broer van verdachte, genaamd [medeverdachte], die in deze zaak als medeverdachte is aangemerkt, heeft bekend bovenstaande overval op [gedupeerde]te hebben gepleegd. Hij droeg tijdens de overval een bivakmuts en hij had een gaspistool bij zich. Hij heeft het pistool op haar gericht, haar een zak gegeven en om geld gevraagd. Hij heeft ongeveer
€ 1500,- buit gemaakt.
[medeverdachte] heeft bij de politie aanvankelijk verklaard dat [verdachte] helemaal niets met de overval te maken had. Naderhand heeft hij verklaard dat [verdachte] wel met hem meegegaan was en dat hij hem na afloop het geld en het wapen heeft gegeven.
Ook [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zijn broer de overval heeft gepleegd. Hij heeft bevestigd dat hij buiten op zijn broer heeft staan te wachten. [medeverdachte] had hem enkele maanden eerder al eens verteld dat hij een overval wilde plegen bij [gedupeerde]. De overval op 12 april 2009 ging eigenlijk heel dom, aldus [verdachte]. Ze hadden van te voren afgesproken hoe ze de overval zouden plegen. [medeverdachte] zou naar binnen gaan en wanneer hij naar buiten kwam het geld aan hem geven. Zo is het later ook gebeurd. Ter terechtzitting heeft [verdachte] ontkend dat er die dag gesproken is over het plegen van de overval. Hij wist niet dat zijn broer dat van plan was. Hij heeft wel na de overval zowel het geld als het wapen van [medeverdachte] gekregen. Het wapen heeft hij weggegooid. Het geld heeft hij naderhand thuis weer aan zijn broer gegeven. Hij kreeg toen € 500,- van hem, niet als dank voor bewezen diensten, maar omdat zijn broer wist dat hij geld nodig had. Hij is die avond ook niet meegegaan om [medeverdachte] te helpen, maar uit bezorgdheid, omdat [medeverdachte] op dat moment onder invloed van verdovende middelen was.
Gelet op de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] en de bekennende verklaring van [medeverdachte] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] de bewuste overval heeft gepleegd. Gelet op de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] staat vast dat [verdachte] [medeverdachte] hierbij behulpzaam is geweest. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is de vraag hoe deze hulp gekwalificeerd dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring die [verdachte] bij de politie heeft afgelegd op het eerste gezicht zeer wel opgevat kan worden als een bekentenis van [verdachte] dat [medeverdachte] en hij samen de overval op 12 april 2009 hebben gepland en doorgesproken. [verdachte] heeft dit echter ter terechtzitting ontkend. De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van [verdachte] in die zin moet worden opgevat dat [medeverdachte] wel met hem op een eerder moment heeft gesproken over de wijze waarop een overval uitgevoerd zou worden. Zij hebben hierover echter niet gesproken op 12 april 2009 en zij hebben ook niet op die dag afgesproken een overval te gaan plegen. Naderhand bleek [medeverdachte] de overval wel zo te hebben uitgevoerd, als zij eerder besproken hadden. Er waren dus geen afspraken gemaakt om die dag iets te doen. [verdachte] is slechts met zijn broer meegegaan uit bezorgdheid, omdat deze verdovende middelen had gebruikt. Deze lezing van [verdachte] wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] die hij ter terechtzitting als getuige in de zaak tegen [verdachte] onder ede heeft afgelegd. [medeverdachte] ontkent met klem afspraken met zijn broer te hebben gemaakt over het plegen van de overval op 12 april 2009. Hij heeft hem niet gevraagd op de uitkijk te staan en er was niets afgesproken over het aannemen van het geld na de overval.
De rechtbank acht deze lezing van [verdachte] en [medeverdachte] niet onaannemelijk. Uit het voorlichtingsrapport dat over [verdachte] is opgesteld blijkt dat [verdachte] een naïeve jongeman is met een ontwikkelingsachterstand, die in verstandelijk opzicht beperkt lijkt te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake geweest van een vooropgezet plan en gaat zij er van uit dat [verdachte] inderdaad slechts met [medeverdachte] is meegegaan uit bezorgdheid. Dit laat uiteraard onverlet dat [verdachte] naderhand wel het geld en het vuurwapen in ontvangst heeft genomen en het vuurwapen vervolgens heeft weggegooid. Gelet op de hele gang van zaken acht de rechtbank deze handelingen voldoende om verdachte schuldig te achten aan medeplichtigheid, maar acht zij dit onvoldoende om medeplegen van [verdachte] aan te nemen.
Dit betekent dat [verdachte] zal worden vrij gesproken van het primair aan hem ten laste gelegde, maar dat de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte], op 12 april 2009 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [getuige 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [gedupeerde], gelegen aan de [B.weg], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat [medeverdachte], met een door een bivakmuts bedekt hoofd voornoemde gokhal binnen is gerend en met een vuurwapen voor [getuige 1] en [getuige 2] heeft gestaan en [getuige 2] de woorden heeft toegevoegd "geld, geld, snel, snel", bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 april 2009 in de gemeente Heerlen opzettelijk behulpzaam is geweest door het geld en het vuurwapen te hebben meegenomen en het vuurwapen te hebben weggegooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Subsidiair:
medeplichtigheid aan afpersing.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt deelname aan cursussen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarbij het onvoorwaardelijk deel beperkt dient te worden tot de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft hij eventueel nog een werkstraf voor de duur van 120 à 140 uren bepleit.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. De rechtbank heeft in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
Verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij een overval, waarbij de slachtoffers werden bedreigd met een vuurwapen en uiteindelijk één slachtoffer werd gedwongen tot afgifte van geld. In plaats van zich te distantiëren van deze ernstige gedraging, heeft verdachte ervoor gezorgd dat de buit veilig werd gesteld en heeft hij bovendien het vuurwapen weggegooid. Daarmee heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de overval. Verdachte heeft hierbij geen rekening gehouden met de (psychische) impact die het feit op de slachtoffers heeft gehad en de gevoelens van onveiligheid die hiermee in de samenleving worden aangewakkerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de door de rechtbank in het recente verleden in vergelijkbare zaken bij medeplichtigheid opgelegde straffen.
De rechtbank heeft voorts in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte een first offender is en kort na zijn aanhouding openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen aandeel. Verdachte was ten tijde van het begaan van het strafbare feit bovendien pas 18 jaar. De rechtbank acht het zowel in belang van verdachte als de maatschappij dat hij zo snel mogelijk zijn leven weer kan oppakken en aan zijn toekomst zonder justitiecontacten kan gaan werken. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hieraan in de weg staan. Dit brengt met zich dat de rechtbank in beginsel geen lange onvoorwaardelijke gevangenis wil opleggen.
De rechtbank acht het bovendien nodig verdachte middels een voorwaardelijke gevangenisstraf een stok achter de deur te geven om hem op deze wijze ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 17 augustus 2009 over de persoon van verdachte, waarin wordt geadviseerd aan verdachte de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank op zijn plaats een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren.
6 Het beslag
Ten aanzien van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen spoor op het vuurwapen (DNA nr. AABC3833NL) is niet duidelijk geworden wie de rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 49 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis -waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld- gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
nr. 1 Sporen model pistool spoornr.24567 DNA nr. AABC3833NL.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. A.M. Schutte en
mr J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 september 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 april 2009 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 1500 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [gedupeerde], gelegen aan de [B.weg], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader, met een door een bivakmuts bedekt hoofd, bij voornoemde gokhal naar binnen is gerend en/of met een vuurwapen voor [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft gestaan en/of [getuige 1] en/of [getuige 2] de woorden heeft toegevoegd "geld, geld, snel, snel", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte], op of omstreeks 12 april 2009 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer 1200 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [gedupeerde], gelegen aan de [B.weg], in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte], met een door een bivakmuts bedekt hoofd voornoemde gokhal binnen is gerend en/of met een vuurwapen voor [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft gestaan en/of [getuige 1] en/of [getuige 2] de woorden heeft toegevoegd "geld, geld, snel, snel", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 april 2009 in de gemeente Heerlen en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door buiten voornoemd [gedupeerde] op de uitkijk te staan en/of het geld en/of het vuurwapen te hebben meegenomen en/of het vuurwapen te hebben weggegooid/verstopt.