parketnummer: 03/700601-09 en 20/003963-07 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 november 2009
[verdachte]
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens],
thans gedetineerd in de P.I. Breda – Huis van Bewaring “De Boschpoort” te Breda.
Raadsman is mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen een politieambtenaar door hem te slaan dan wel die politieambtenaar heeft mishandeld,
Feit 2: samen met anderen politieambtenaren heeft bedreigd,
Feit 3: zich met geweld heeft verzet tegen twee politieambtenaren.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, 2 en 3. Volgens hem is er bij feit 1 primair geen sprake van openlijke geweldpleging met anderen. Uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van verdachte blijkt dat geen sprake was van gezamenlijke openlijke geweldpleging op het moment dat verdachte [verbalisant 1] sloeg. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van opzet. Verdachte was in de veronderstelling dat hij zijn broer sloeg. Het was niet zijn bedoeling om een politieambtenaar te slaan.
Ten aanzien van het tweede feit is de raadsman van mening dat uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat niet verdachte maar [medeverdachte 1]de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit. Verdachte heeft enkel en alleen de bewoordingen gebruikt: “Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen, geef mij een hand en dan is alles weer goed”. Van deze zin gaat echter geen bedreiging uit.
Wat betreft feit 3 betoogt de raadsman dat verdachte met de politie mee wilde naar het politiebureau, maar dat [medeverdachte 1] hem daarvan weerhield. Dat verdachte op enig moment, in alle hectiek die was ontstaan, zich los wilde trekken, doet daar volgens de raadsman niet aan af.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden van belang voor de beoordeling van het bewijs.
Inleiding ten behoeve van feit 1 en 3
Op dinsdag 27 oktober 2009 zijn [verbalisant 2]en [verbalisant 1] naar het adres [B.weg] te Maastricht gegaan alwaar onder de [N.brug] een vechtpartij zou plaatsvinden. Uit een tweede melding bleek verbalisanten dat hierbij vijf personen betrokken zouden zijn. Ter plaatse troffen zij in eerste instantie [medeverdachte 1] en later ook verdachte aan.
[medeverdachte 2] was ook aanwezig. Zowel [medeverdachte 1] als verdachte was zeer opgefokt en agressief. De situatie dreigde te escaleren, waarop door [verbalisant 2] om assistentie is verzocht. De situatie is vervolgens daadwerkelijk geëscaleerd en verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn uiteindelijk door de verbalisanten aangehouden.
Feit 1
[verbalisant 1] heeft op 27 oktober 2009 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op de [B.weg] te Maastricht, en het volgende verklaard. Verdachte heeft met een gebalde vuist en met kracht richting zijn gezicht geslagen. Hij voelde dat de vuist van verdachte met kracht tegen zijn mond aankwam. Als gevolg van deze klap ondervond [verbalisant 1] hevige pijn aan zijn mond, met name in zowel zijn boven- als onderlip. Hij liep hierbij een bloedende boven- en onderlip op. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [verbalisant 1]heeft geslagen.
Overwegingen
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt en [verbalisant 1] heeft mishandeld. De vraag die de rechtbank beantwoorden moet, is of verdachte dit samen met anderen heeft gedaan, zodat sprake is van openlijk in vereniging plegen van geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Om de conclusie te kunnen trekken dat hier sprake van is, moet komen vast te staan dat de betrokken deelnemers opzet hadden op het in vereniging plegen van geweld en dat zij daaraan een voldoende significante bijdrage hebben geleverd. Daarvoor moeten de deelnemers in een zekere gezamenlijkheid opereren en een bepaalde betrokkenheid bij elkaar hebben.
Vaststaat dat verdachte een rake vuistslag heeft gegeven aan [verbalisant 1]. Uit het dossier leidt de rechtbank voorts af dat voorafgaand aan deze klap verdachte en [medeverdachte 1]een agressieve houding aannamen en zich verbaal agressief hebben geuit. Daarbij was ook [medeverdachte 2] aanwezig. Niet gebleken is dat er voorafgaand aan het uitdelen van de vuistslag door [medeverdachte 2] enige strafrechtelijke relevante gedragingen of uitingen zijn uitgegaan. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat [medeverdachte 2] in elk geval geen deelnemer was aan het geweld jegens [verbalisant 1], nu volgens geldende jurisprudentie de enkele aanwezigheid in een groep onvoldoende is om te kunnen spreken van een significante bijdrage aan het geweld.
De rechtbank is ook van oordeel dat van [medeverdachte 1] niet gezegd kan worden dat hij in gezamenlijkheid met verdachte de vuistslag uitdeelde. Uit het dossier blijkt namelijk dat [verbalisant 2] en [medeverdachte 1] zich op het moment van de vuistslag tien meter verderop bevonden. De agressiviteit in woord en houding van [medeverdachte 1] is gezien de afstand onvoldoende om te kunnen spreken van een significante bijdrage aan het geweld jegens [verbalisant 1]. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde onder 1. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verbalisant 1] heeft mishandeld, zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank hecht geen geloof aan de stelling van verdachte dat hij in de veronderstelling was dat hij zijn broer sloeg.
Feit 2
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben bij de politie verklaard dat verdachte hen samen met [medeverdachte 1] bedreigd heeft. Zij hebben verdachte en [medeverdachte 1] horen zeggen: “Ik sla jullie kapot”, “Kom maar vechten dan maak ik jullie kapot”, “Berg op of ik maak jullie kapot” en “Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen” en “Kom maar op, ik sla je in elkaar homo”. Ook in hun proces-verbaal van bevindingen hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dit gerelateerd.
Ten aanzien van het tweede feit is de raadsman van mening dat uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat niet verdachte maar [medeverdachte 1]de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit. Verdachte heeft enkel en alleen de bewoordingen gebruikt: “Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen, geef mij een hand en dan is alles weer goed”. De rechtbank is van oordeel dat er wat de bedreigingen betreft sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1], nu zij zich beiden verbaal vergelijkbaar dreigend uiten tegenover de agenten.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat van de zin “Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen, geef mij een hand en dan is alles weer goed” geen enkele bedreiging uitgaat door het slot van de uitlating. Naar het oordeel van de rechtbank neutraliseert de toevoeging “Geef mij een hand en dan is alles weer goed” de door verdachte geuite bedreiging echter niet.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd.
Feit 3
Verdachte heeft zich bij zijn aanhouding ter zake feit 1 en 2 verzet tegen de [verbalisanten 3 en 4]. [verbalisanten 3] en [verbalisanten 4] voelden dat verdachte zich wilde losrukken en dat hij zich bewoog in een andere richting dan in de richting waarin zij hem wilden hebben. [verbalisant 2] was hiervan getuige. [verbalisant 2] zag dat verdachte zich tegen zijn aanhouding verzette door zich steeds weer los te trekken. Uiteindelijk werd bij verdachte pepperspray gebruikt en kon hij worden geboeid en worden vervoerd naar het politiebureau.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met geweld heeft verzet tegen [verbalisanten 3 en 4].
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te
weten [verbalisant 1], brigadier afdeling basis politiezorg, gedurende en terzake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [verbalisant 1] met gebalde vuist met kracht in of
tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en
pijn heeft ondervonden;
Feit 2
op 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toegevoegd:
"Ik sla jullie kapot" en/of
"Kom maar vechten dan maak ik jullie kapot" en/of
"Berg op of ik maak jullie kapot" en/of
"Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen" en/of
"Kom maar op, ik sla je in elkaar homo",
in elk geval woorden van soortgelijk dreigende aard en strekking;
Feit 3
op 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 3] en
[verbalisant 4], beiden hoofdagent afdeling basis politiezorg, verdachte op verdenking van het
overtreden van artikel 141 en 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht op
heterdaad ontdekt, vast hadden, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde
opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door te
trachten zich opzettelijk gewelddadig los te trekken en door te trekken in een andere richting
dan die waarin die genoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, wilden geleiden en/of
brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 3:
wederspannigheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen overheidspersoneel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Indien de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou komen, acht de raadsman de voorwaarde dat verdachte zich onder behandeling van het CAD laat stellen geïndiceerd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende betrokken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en aan bedreiging van politieambtenaren. Daarnaast heeft verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte heeft door zo te handelen de verbalisanten gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor deze functionarissen. Uit zijn eerdere veroordelingen voor dergelijke feiten blijkt dat het hierbij gaat om een patroon. Daarop past als reactie niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het zijn allemaal misdrijven gericht tegen de politie. Deze misdrijven moeten worden toegevoegd aan zijn strafblad dat inmiddels uit 23 pagina's bestaat.
De door de officier van justitie geëiste straf is naar het oordeel van de rechtbank gepast. De rechtbank zal de officier van justitie in zijn strafeis volgen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 400,- terzake van feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 200,-. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen en de vordering voor het overige afwijzen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [verbalisant 1], de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De benadeelde partijen [verbalisanten 2, 4 en 3] vorderen een immateriële schadevergoeding van € 350,- respectievelijk € 300,- ter zake van feit 2 respectievelijk feit 3.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de door de benadeelde partijen [verbalisanten 2, 4 en 3], aan hun vordering ten grondslag gelegde schade niet komen vast te staan, zodat deze vordering dient te worden afgewezen.
7 Vordering tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 5 maart 2009, gewezen onder parketnummer 20/[xxx].
De raadsman voert aan dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 12 maanden te zwaar is gezien de rol van verdachte bij de gebeurtenissen. De raadsman verzoekt de proeftijd met een jaar te verlengen en daarbij de voorwaarde op te leggen dat verdachte zich onder behandeling van het CAD laat stellen. Subsidiair verzoekt de raadsman om een gedeelte van de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 180, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde onder 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 5 maart 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/[xxx] ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1], Politie Limburg Zuid Maastricht van een bedrag van € 200,-;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] voor het overige deel af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [verbalisant 1], tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met diens verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2], Politie Limburg Zuid Maastricht af;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 4], Politie Limburg Zuid Maastricht af;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3], Politie Limburg Zuid Maastricht af;
- veroordeelt de benadeelde partij [verbalisant 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [B.weg], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [verbalisant 1], welk geweld bestond uit slaan van die [verbalisant 1], waarbij hij, verdachte, die [verbalisant 1] met gebalde vuist (met kracht) in/tegen het gezicht heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier afdeling basis politiezorg, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die [verbalisant 1] met gebalde vuist (met kracht) in/tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [verbalisanten 1 en/of 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] toegevoegd:
"Ik sla jullie kapot" en/of
"Kom maar vechten dan maak ik jullie kapot" en/of
"Berg op of ik maak jullie kapot" en/of
"Berg die bus op snotneus anders krijg je nog meer klappen" en/of
"Kom maar op, ik sla je in elkaar homo",
in elk geval woorden van soortgelijk dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2009 in de gemeente Maastricht toen de aldaar dienstdoende [verbalisanten 3 en/of 4], beiden hoofdagent afdeling basis politiezorg, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 141 en/of 300 en/of 304 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de
rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door te trachten zich opzettelijk gewelddadig los te ruken/te trekken en/of door (opzettelijk geweldig) te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die waarin die genoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, wilde geleiden en/of brengen.