ECLI:NL:RBMAA:2009:BK5353

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
145507/KG ZA 09-480
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in omzetgegevens door fysiotherapeut in loondienst

In deze zaak heeft eiseres, een fysiotherapeut in loondienst, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, een fysiotherapiepraktijk, met het verzoek om inzage in omzetgegevens. Eiseres stelt dat haar loon afhankelijk is van de omzet die zij genereert door behandelingen van patiënten, en dat zij inzage nodig heeft in de omzetgegevens om een correcte loonberekening te kunnen maken. De werkgever heeft geweigerd om deze gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot de vordering van eiseres. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 30 november 2009, waarna de voorzieningenrechter op 4 december 2009 vonnis heeft gewezen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat de beloningsstructuur in de fysiotherapie sinds 1 januari 2005 is gewijzigd door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet, waardoor de berekening van het loon niet meer op dezelfde manier kan plaatsvinden als voorheen. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar loon nog steeds 63,7% van de door de werkgever gedeclareerde bedragen dient te zijn. De rechter heeft ook het belang van de werkgever meegewogen, die inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en onnodige kosten en tijdsdruk vreest. Uiteindelijk heeft de rechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 145507 / KG ZA 09-480
Vonnis in kort geding van 4 december 2009
in de zaak van
[EISERES]
wonende te Voerendaal,
eiseres,
advocaat mr. M.H.M. Murrer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FYSIOTHERAPIE [GEDAAGDE]
gevestigd te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg aan de Geul,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties
-de mondelinge behandeling op 30 november 2009
-de pleitnota van [eiseres]
-de pleitnota van [gedaagde].
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2.Het geschil
2.1.[eiseres] is van 1 januari 1989 tot 1 juli 2008 in loondienst werkzaam geweest als fysiotherapeute bij [gedaagde]. Ingevolge artikel 6 lid 3 van de op 1 januari 1992 schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst ontving [eiseres] maandelijks voorschotten op het loon. Vervolgens diende binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar te worden afgerekend conform het bepaalde in artikel 6 lid 2.
2.2.In de loop van 2007 is tussen partijen discussie ontstaan over de wijze waarop sedert 1 januari 2005 door [gedaagde] het loon werd berekend. Omdat volgens [eiseres] een onjuiste methode werd gehanteerd en een te laag loon werd betaald, heeft zij inzage gevraagd in de volgens [eiseres] voor een juiste berekening benodigde omzetgegevens van [gedaagde], meer in het bijzonder de omzet die is gerealiseerd door behandelingen van patiënten door [eiseres]. [gedaagde] heeft geweigerd om [eiseres] inzage te verstrekken.
2.3[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot het verstrekken van afschrift van alle door [eiseres] gerealiseerde omzetcijfers over de periode 1 januari 2005 tot en met
30 juni 2008, blijkende uit de door [gedaagde] bij de verschillende zorgverzekeraars ingediende declaraties voor de door [eiseres] behandelde patiënten, zulks op straffe van een dwang-som als niet aan de veroordeling wordt voldaan. [eiseres] stelt, onder verwijzing naar art. 843a Rv en art. 7:619 BW, recht op en spoedeisend belang te hebben bij inzage of afschrift van bescheiden waaruit blijkt van de door haar gerealiseerde omzetten, omdat haar loon diende te worden berekend als percentage van die omzetten. Het instellen van een loon-vordering wordt gefrustreerd doordat [gedaagde] weigert openheid van zaken te geven.
2.4[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover bij de beoordeling noodzakelijk, nader ingegaan.
3.De beoordeling
3.1Het meest vérstrekkende verweer van [gedaagde] is haar beroep op de berekening door [eiseres] van haar vordering in de dagvaarding van 19 oktober 2006, in de procedure die heeft geleid tot het tussenvonnis van de kantonrechter van 4 juli 2007 en diens eindvonnis van 10 oktober 2007. Hierin is een vordering van [eiseres] tegen [gedaagde] ter zake van te weinig betaald loon over de periode van april 2001 tot en met december 2005 toegewezen. Aan dit vonnis komt volgens [gedaagde] gezag van gewijsde toe, althans heeft [eiseres] haar recht om alsnog een hoger loon te vorderen dan destijds door haar berekend en door de kantonrechter toegewezen, verwerkt. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat het reeds uit proceseconomisch oogpunt opmerkelijk is dat [eiseres] het - volgens haar huidige inzicht - ten onrechte onbetaald gelaten gedeelte van het loon vanaf 1 januari 2005 niet in die procedure voor de kantonrechter heeft gevorderd. Zij had immers reeds in oktober 2006 het bedoelde inzicht kunnen hebben. Deze constatering brengt echter niet mee dat de vonnissen van de kantonrechter in dit geding bindende kracht hebben. In die vonnissen wordt immers niet het maximale loon waarop [eiseres] recht heeft vastgesteld maar wordt het loon waarop [eiseres] destijds meende recht te hebben, toegewezen. Rechtsverwerking levert het handelen en nalaten van [eiseres] evenmin op, nu [gedaagde] aan haar gedragingen niet het vertrouwen kon ontlenen dat [eiseres] van verder strekkende aanspraken op loon dan in de dagvaarding geformuleerd, afzag.
3.2Vast staat dat het loon van [eiseres] tot 1 januari 2005 werd bepaald aan de hand van de door [eiseres] in dienst van [gedaagde] verrichtte behandelingen, zulks in overeen-stemming met artikel 6 lid 2 van de arbeidsovereenkomst, luidende:
“Grondslag voor berekening van het aan de werkneemster toekomende salaris zijn de door de werkneemster in dienst van de werkgever verrichte behandelingen met dien verstande dat de totale loonkosten voor de werkgever niet meer bedragen dan 67,5% van de door werknemer zelf gerealiseerde ziekenfondsomzet en 65,0% van de door de werkneemster zelf gerealiseerde omzet van partikulier verzekerden. Deze percentages worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van het inkomensbestanddeel en relevante delen van het kostendeel van de tarieven, zoals door de beroepsorganisaties WF en LVFD wordt aangegeven, rekening houdend met de in de praktijk gekozen werkwijze.”
Van de door [eiseres] gerealiseerde en door [gedaagde] aan derden (verzekeraars) gedeclareerde omzetbedragen werd 63,7% als loon betaald, derhalve niet de zojuist geciteerde maximum-percentages. Het verschil wordt verklaard - daarover zijn partijen het eens - door een in de CAO voorgeschreven berekeningswijze van een variabel loon zoals [eiseres] dat had, met een basispercentage van 60,9 en een voor [eiseres] toepasselijk opbouwpercentage van 2,8.
3.3Vast staat dat de beloningsstructuur in de fysiotherapie met ingang van 1 januari 2005 is gewijzigd, enerzijds in verband met de invoering van de nieuwe Zorgverzekerings-wet, waarmee het onderscheid tussen particulier verzekerden en ziekenfondsverzekerden kwam te vervallen, anderzijds doordat de vergoedingen (van verzekeraars aan fysiotherapie-praktijken) gemiddeld genomen verhoogd werden. Sindsdien gelden geen standaardtarieven, maar per behandeling en met name per zorgverzekeraar verschillende tarieven. [gedaagde] ontvangt hierdoor volgens [eiseres] meer omzet, en dient daarvan - voor zover gebaseerd op behandelingen door haar - 63,7% als loon te blijven betalen.
3.4[gedaagde] betwist dat het loon van [eiseres] sinds 1 januari 2005 nog wordt gevormd door een percentage van de door [gedaagde] - voor de behandelingen door [eiseres] - aan de zorgverzekeraars gedeclareerde en van hen ontvangen vergoedingen. Zij stelt zich op het standpunt dat het loon sindsdien moet worden berekend door toepassing van de genoemde (3.2, laatste zin) basis- en opbouwpercentages op het door de beroepsorganisatie KNGF geadviseerde normbedrag per behandeling. Aldus adviseert KNGF en dit advies hebben partijen tot in 2007 gevolgd. Volgens [gedaagde] is terecht het loon op basis van de belonings-adviezen van de KNGF betaald, conform de door [eiseres] maandelijks verstrekte opgaven van door haar verrichtte behandelingen. Omdat [eiseres] met de hoogte van de ver-goedingen van de afzonderlijke zorgverzekeraars bekend is althans had kunnen zijn, heeft zij de van [gedaagde] verlangde gegevens bovendien niet nodig om een loonvordering te formuleren, aldus [gedaagde]. Toewijzing van de vorderingen van [eiseres] zou voorts inbreuk maken op het grondrecht van [gedaagde] op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, waaronder het inkomen van haar directeur/eigenaar mevrouw [gedaagde], en zou haar veel tijd en geld kosten. Het belang van [eiseres] rechtvaardigt dit niet en is overigens niet spoedeisend, vindt [gedaagde].
3.5Gelet op de hierboven (3.3) beschreven wijzigingen in het zorgverzekeringsstelsel kan - alleen al omdat geen onderscheid meer bestaat tussen (de vergoeding voor de behandeling van) ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden - artikel 6 van de arbeidsovereenkomst voor de berekening van het loon van [eiseres] vanaf 1 januari 2005 niet op exact dezelfde manier worden toegepast als daarvoor. In dit kort geding kan niet met de voor toewijzing van de vordering noodzakelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat het loon (nog steeds) 63,7% van de door [gedaagde] bij de diverse zorgverzekeraars - ter zake van behandelingen door [eiseres] - gedeclareerde bedragen dient te zijn. Gezien artikel 6 lid 2 van de arbeidsovereenkomst: “Deze percentages worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van het inkomensbestanddeel en relevante delen van het kostendeel van de tarieven, zoals door de beroepsorganisaties WF en LVFD wordt aangegeven, rekening houdend met de in de praktijk gekozen werkwijze”, acht de voorzieningenrechter veeleer aannemelijk dat de door de KNGF (kennelijk in dit opzicht de opvolger van de in de arbeidsovereenkomst genoemde WF en LVFD) geadviseerde normbedragen als grondslag voor de salaris-berekening dienen te worden gehanteerd. Dit lijkt meer in overeenstemming met het systeem dat partijen in de arbeidsovereenkomst hebben neergelegd en de wijze waarop zij daaraan in de jaren dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd uitvoering hebben gegeven. De CAO, in het midden latend of deze (op onderdelen) nog van toepassing is, noopt niet tot een andere uitleg van de arbeidsovereenkomst.
3.6[eiseres] heeft in kort geding geen recht op afgifte van gegevens door haar voormalige werkgever ter berekening van een loonvordering waarvan voorshands onvoldoende aannemelijk is dat zij op die gegevens kan worden gebaseerd. Mede gelet op het - onweersproken - belang van [gedaagde] om verschoond te blijven van inbreuken op haar persoonlijke levenssfeer en tijdrovende of dure werkzaamheden als hiervoor (3.4, voor-laatste zin) bedoeld, brengen bovenstaande overwegingen mee dat de gevorderde voorzieningen worden geweigerd.
3.7[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.078,00
4.De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.wijst de vorderingen af;
4.2.veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.078,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken op
4 december 2009.?
EvdS