vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rolnummer: 146168 / KG ZA 09-525
Vonnis in kort geding van 22 december 2009
1.[EISER1],
wonende te Riemst, België,
2.[EISERES2],
wonende te Riemst, België
3.[EISER3]
wonende te Bilthoven,
4.[EISER4],
wonende te Wijchen,
eisers,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers, kantoorhoudende te Maastricht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht,
gedaagde,
advocaat: mr. M.J.M. Schoonhoven, kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser1], [eiser2], [eiser3] en [eiser4] worden genoemd; gedaagde zal de Gemeente worden genoemd.
1.1Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding met 44 producties
-de brief van eisers van 4 december 2009 met vier producties
-de brief van eisers van 15 december 2009 met drie producties
-de brief van gedaagde van 15 december 2009 met 10 producties
-de mondelinge behandeling op 16 december 2009
-de pleitnota van eisers
-de pleitnota van de Gemeente
-de brief van de Gemeente van 17 december 2009.
1.2Eisers hebben ermee ingestemd dat de door de Gemeente strikt genomen (art. 6.2 Procesreglement kort gedingen) te laat overgelegde producties zonodig in de beoordeling worden betrokken.
1.3Nadat de voorzieningenrechter was gebleken dat tijdens de korte aanhouding van de zaak geen overeenstemming tussen partijen is bereikt, is vonnis bepaald op heden.
Het geschil laat zich als volgt samenvatten.
2.1.1 [eiser1] is sinds december 1998 ambtenaar bij de Gemeente. Een veelvuldig gelauwerd ambtenaar noemt hij zichzelf, en de Gemeente erkent dat [eiser1] bij zijn periodieke functioneringsgesprekken nooit negatief is beoordeeld. [eiser1] is in 2005 door koop 25%- aandeelhouder geworden van een rechtspersoon naar Bulgaars recht, Marina Black Sea Riviera (verder: MBSR). Deze houdt zich bezig met de ontwikkeling van, waaronder de bouw en verkoop van villa’s in, een vakantiepark (“resort”) aan de Zwarte Zee. [eiser1] heeft deze nevenwerkzaamheden schriftelijk aan de Gemeente gemeld op
29 juli 2005, waarop de Gemeente toen niet (schriftelijk) heeft gereageerd. [eiser1] had in die tijd een goede professionele en persoonlijke verstandhouding met de burgemeester van Maastricht, [[voorletters]]. [[X]] (verder: [[X]]). Deze heeft in september 2006 “van tekening” een villa, althans het recht op bouw en levering daarvan, gekocht. De villa is nog niet aan [[X]] in eigendom overgedragen; hij heeft hierover een geschil met MBSR (waarvan de inhoud in dit geding niet relevant is).
2.1.2 Op 10 mei 2007 heeft [eiser1] met de gemeentesecretaris [[Q]] (verder: [[Q]]) gesproken over zijn werkzaamheden voor MBSR. Bij mail van 21 mei 2007 heeft [[Q]] onder andere aan [eiser1] geschreven:“Zolang je deze nevenactiviteit uitoefent zul je vermijden dat je nevenactiviteit en daarmee samenhangende belangen verwikkeld raken in je werk voor de gemeente Maastricht”, en:“Als zich situaties kunnen voordoen die mogelijk kunnen leiden tot voor Maastricht ongewenste beeldvorming zul je me daarover vooraf informeren en raadplegen.” Bij brief van 25 mei 2007, die [eiser1] stelt pas in 2009 in kopie te hebben ontvangen, heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente (verder: B&W) aan [eiser1] meegedeeld zijn nevenwerkzaamheden te hebben geregistreerd, en hem voorts geschreven:“Indien betreffende nevenwerkzaamheden leiden tot onaanvaardbare belangenverstrengeling, schade aan het aanzien van het domein OBM/de gemeente Maastricht, of een nadelige invloed op uw functievervulling, kunnen er met u afspraken worden gemaakt of kan het verrichten van deze nevenwerkzaamheden worden verboden”. Bij brief van 10 juli 2009 heeft [[Q]] onder andere aan [eiser1] geschreven:“Ik heb u erop gewezen dat in het onverhoopte geval het bedrijf waar u mede eigenaar van bent in de toekomst om wat voor reden dan ook zijn verplichtingen tegenover klanten niet kan nakomen ook uw persoonlijke positie in het geding kan komen. Dit kan gevolgen hebben voor uw functioneren voor de gemeente Maastricht.”
2.1.3 In oktober 2009 heeft de Gemeente, door ondertekende retourzending van een offerte en naar aanleiding van het feit dat “een journalist van NRC Handelsblad heeft aangekondigd een artikel te willen publiceren over het gegeven dat een bedrijf waar een medewerker van de gemeente aandeelhouder van is (…) een vakantiewoning heeft verkocht aan de burgemeester” aan Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (verder: BING) opdracht gegeven tot “het opstellen van een objectief feitenrelaas over het door de NRC aangekaarte onderwerp”, waarna (nog steeds volgens de offerte/opdrachtbevestiging) “Op grond van het feitenrelaas in de vervolgfase moet worden vastgesteld of er zich rond het onderwerp al dan niet onregelmatigheden hebben voorgedaan. Het feitenrelaas zal door het college aan de gemeenteraad worden voorgelegd”. In de brief van 2 oktober 2009 waarin de Gemeente [eiser1] in kennis stelt van de opdracht aan BING heet het: “(…) dat uw verklaring twijfels heeft doen rijzen ten aanzien van de vraag of uw nevenwerkzaamheden, althans uw activiteiten als partner in het Bulgaarse onroerend goed project, op negatieve wijze in verband moeten worden gebracht met uw functie als ambtenaar van de gemeente Maastricht, mogelijk zelfs op zodanige wijze dat hiermee de goede naam en integriteit van onze gemeente maar ook die van uzelf in het geding dreigt te komen (…). Het onderzoek zal plaatsvinden conform de eisen die de Algemene Wet Bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aan een dergelijk onderzoek stellen. Concreet houdt dit in dat uiteraard het beginsel van hoor en wederhoor zal worden toegepast en dat u door de onderzoekers in de gelegenheid zult worden gesteld uw zienswijze ter zake te geven. Van u, als ambtenaar van de gemeente Maastricht, wordt volledige en loyale medewerking aan dit onderzoek verwacht.”
2.1.4 Tot die (volledige) medewerking van [eiser1] is het niet gekomen, kort gezegd doordat [eiser1] als gevolg van wat in de pers is gaan heten “de villa-affaire” overspannen is geworden en sinds medio november 2009 fysiek noch mentaal in staat is aan het onderzoek door BING mee te werken: hij is te verward om over dit onderwerp een gesprek te voeren of vragen schriftelijk te beantwoorden. De Gemeente heeft ter zitting niet betwist dat deze situatie zich nog steeds voordoet.
2.2.1 Stellende, sterk samengevat, dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en nog handelt door het BING-onderzoek (op de hierboven door citaten geschetste wijze) te entameren en voort te zetten, en zijn medewerking te verlangen hoewel zij weet dat hij daartoe niet in staat is, terwijl het onderzoek en de openbaarmaking van de resultaten zijn eer en goede naam en zijn carrière zullen schaden, vordert [eiser1] en vorderen de overige eisers van de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom door de gemeente bij gebreke van naleving van het vonnis:
“(1) Ten eerste:
a. Primair:
1. de gemeente te gebieden het thans lopende onderzoek onmiddellijk geheel te (doen) beëindigen en Bing op te dragen alles wat zij in dit verband heeft vergaard te vernietigen,
2. en voorts Bing op te dragen onderzoek uit te voeren naar de feiten, die in deze dagvaarding zijn beschreven onder II. De relevante Feiten.
b. Subsidiair:
De gemeente op te dragen te wachten met afwikkeling van het thans lopende Bing onderzoek totdat de heer [eiser1] door zijn psychotherapeut en eventuele andere hem psychisch resp. medisch behandelende personen in staat wordt geacht daaraan volledige medewerking te verlenen.
(2) Ten tweede:
Iedere openbaarmaking van alles wat het Bing onderzoek betreft inclusief de rapportages van Bing te verbieden.”
2.2.2 De Gemeente heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zoveel nodig, bij de beoordeling ingegaan.
2.3.1 In een artikel dat begint op de voorpagina van dagblad De Limburger van 2 oktober 2009, geschreven mede op basis van een interview ten gemeentehuize door journalisten van dat dagblad met [[X]], die daarbij werd geflankeerd door twee ambtenaren van de Gemeente, staat: “Omdat hij zich belazerd voelt, heeft de burgemeester in mei dit jaar bij justitie in Bulgarije aangifte gedaan tegen het bedrijf en zijn aandeelhouders, topambtenaar [eiser1] incluis (…). Nadat pogingen waren mislukt om er in overleg uit te komen en de koop ongedaan te maken, deed [[X]] op advies van de Bulgaarse ambassadeur in Nederland op 27 mei 2009 aangifte van oplichting tegen de aandeelhouders van het park. Dus ook tegen zijn eigen ambtenaar. Die stelt hij net als de andere eigenaren ook nog eens aansprakelijk voor de schade die hij waarschijnlijk gaat lijden. Dit is geen vreemde situatie, vindt [[X]]: “Ik handel immers als privé persoon en spreek ook [eiser1] als zodanig aan”.”
2.3.2 Het artikel in De Limburger is “opgepikt” door landelijke dagbladen. Vast staat dat [[X]], althans de Gemeente, het artikel in De Limburger voor publicatie in concept heeft kunnen inzien en toen geen opmerkingen heeft gemaakt over de vermelding dat [[X]] aangifte tegen [eiser1] zou hebben gedaan en hem aansprakelijk zou hebben gesteld. Vast staat ook dat zodanige aangifte en aansprakelijkstelling niet zijn gedaan.
2.4.1 Stellende, samengevat, dat het interview dat tot de publicaties heeft geleid althans het ondanks sommatie achterwege laten van een publieke rectificatie althans het verbod aan [eiser1] om zelf een rectificerend persbericht te doen uitgaan jegens hem onrechtmatig zijn, vordert [eiser1] en vorderen de overige eisers dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom bij gebreke van voldoening, de Gemeente gelast tot rectificatie over te gaan, in dier voege dat de gemeente bewerkstelligt:
“B. Ter zake van de rectificatie:
a. Primair:
(1) dat de overgelegde Verklaring, volledig en letterlijk, in alle landelijke dagbladen, althans in ieder geval in de volgende dagbladen wordt opgenomen: NRC Handelsblad, de Volkskrant, het Algemeen Dagblad, Dagblad Trouw, de Telegraaf, het Financieel dagblad, Dagblad De Limburger en het Limburgs Dagblad, zelfs als daarvoor nodig is dat de gemeente advertentieruimte inkoopt;
(2) dat de rectificaties(/advertenties) tenminste op A5-formaat worden gedrukt (circa
20 x 15 cm);
(3) dat de rectificaties(/advertenties) zoveel mogelijk op de voorpagina’s, en wanneer dat niet mogelijk is op de pagina’s 2 of 3, van de sub (1) genoemde dagbladen worden gepubliceerd;
b. Subsidiair:
een in goede justitie te bepalen rectificatie te gelasten.”
2.4.2De gemeente heeft ook tegen dit onderdeel van de vordering ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling voor zoveel nodig zal worden ingegaan.
3.1.1Behalve [eiser1] zijn, ten aanzien van elk der onderdelen van de hierboven (2.2.1 en 2.4.1) geciteerde vorderingen, ook [eiser2], [eiser3] en [eiser4] eisers.
Om met succes als zodanig te kunnen optreden, dienen zij een eigen recht op en spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van die vorderingen.
3.1.2[eiser2] is de echtgenote van [eiser1]. Zij heeft onweersproken gesteld dat zij en haar gezin onder extreme spanning - met gezondheidsklachten als gevolg - zijn komen te staan door hetgeen [eiser1] is overkomen (volgens haar: is aangedaan door de Gemeente). Dit feit schept echter slechts een recht en belang als hiervoor (3.1.1) bedoeld wanneer de Gemeente zich door de haar bekende belangen van [eiser2] en de voorzienbare schending daarvan had moeten laten weerhouden van het gewraakte handelen en nalaten jegens [eiser1]. Thans kan in het midden blijven of de Gemeente jegens [eiser1] heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die haar jegens hem betaamde, omdat de Gemeente er redelijkerwijs geen rekening mee behoefde te houden dat van haar handelen schade bij de rest van het gezin-[eiser1] het gevolg zou kunnen zijn. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de gemeente ook jegens [eiser2] onzorvuldig heeft gehandeld en aansprakelijk is, is althans voorshands niet voldoende aannemelijk geworden om een voorziening tegen de gemeente op vordering van [eiser2] te geven.
3.1.3 [eiser3] en [eiser4] zijn, net als [eiser1], aandeelhouders van MBSR. Dat van (voortzetting van) het onderzoek door BING, publicatie van de onderzoeksresultaten of het achterwege blijven van rectificatie in de pers schade - in de vorm van waardevermindering van hun aandelen of aantasting van hun positie binnen MBSR - voor [eiser3] en [eiser4] het gevolg zal zijn, hebben zij onvoldoende aannemelijk gemaakt. De Gemeente behoefde haar handelen en nalaten jegens [eiser1] niet door een zo onvoorzienbaar (en ook thans nog slechts speculatief) gevolg mede te laten bepalen. De voorziening tegen de Gemeente kan derhalve ook op vordering van [eiser3] en [eiser4] niet worden gegeven.
3.2 Het meest vérstrekkende verweer van de Gemeente ten aanzien van de primaire vordering van [eiser1] onder (1) a.1 (zie hierboven onder 2.2.1), tot beëindiging van het BING-onderzoek, is dat [eiser1] daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat voor hem de met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke weg openstond van bezwaar en beroep tegen het besluit van de Gemeente om onderzoek door BING te laten verrichten. In het midden kan blijven of dit standpunt van de gemeente ten gronde juist is, nu het gedane beroep op niet-ontvankelijkheid de Gemeente in redelijkheid in dit kort geding niet toekomt. In haar brief van 23 november 2009 heeft de gemeente immers aan [eiser1], op diens bezwaarschrift van 13 november 2009 tegen de beslissing van de gemeente van 2 oktober 2009 tot opdrachtverlening aan BING, laten weten dat die beslissing geen besluit in de zin van de Awb is zodat zijn bezwaar “kennelijk niet ontvankelijk kan worden verklaard”. Hiermee heeft de Gemeente [eiser1] als het ware op het verkeerde been gezet en daarom past het haar niet, thans ontvankelijkheid van dat Awb-bezwaarschrift te bepleiten om ontvankelijkheid van [eiser1] in zijn op onrechtmatige daad gebaseerde vordering in kort geding te ontlopen.
3.3 De primaire vordering van [eiser1] tot beëindiging van het gehele BING-onderzoek en vernietiging van al het onderzoeksmateriaal, onder (1) a.1. (zie hierboven onder 2.2.1), is niet toewijsbaar. Het staat (de Raad resp. B&W van) de Gemeente in beginsel vrij om naar de integriteit van, en de mogelijke schending van haar belangen of goede naam door, de burgemeester en één van haar ambtenaren onderzoek te doen verrichten, en te kiezen aan wie die opdracht zal worden gegund. Gelet op de verwevenheid van beider handelen, lag het ook voor de hand de onderzoeken naar het handelen van [[X]] resp. naar het handelen van [eiser1] te combineren tot één onderzoek, uit te voeren door hetzelfde bureau. Voor een niet op voorhand jegens [eiser1] onrechtmatig besluit tot het doen verrichten van onderzoek is wel vereist dat er aanwijzingen bestaan op grond waarvan twijfel aan zijn integriteit, of een vermoeden van schending van de belangen of de goede naam van de gemeente door hem, gerechtvaardigd zijn. Zulke aanwijzingen - hoe gering misschien ook - had de Gemeente naar voorlopig oordeel jegens [eiser1], bijvoorbeeld in de vorm van de constatering dat de vennootschap waarvan hij aandeelhouder is, MBSR, haar leveringsverplichting jegens een koper niet nakwam. Dat die koper [[X]] is, stelt weliswaar het optreden van de Gemeente jegens (aandeelhouder én gemeenteambtenaar) [eiser1] in een opmerkelijk daglicht - de indruk dat het de Gemeente niet (alleen) te doen is om de integriteit van haar ambtenaar [eiser1] maar (mede) om de levering van de in privé gekochte villa aan [[X]] en de bewaking van diens goede naam dringt zich op, maar dit geding leent zich er niet toe die indruk op juistheid te onderzoeken - maar zulks is onvoldoende grond om de Gemeente te veroordelen het gehele onderzoek, ook dat naar de burgemeester, te staken en het reeds vergaarde onderzoeksmateriaal te (doen) vernietigen.
3.4 Zoals de vordering van [eiser1] onder (1) a.2 (zie hierboven onder 2.2.1) in de dagvaarding luidt, is zij niet toewijsbaar, want de voorzieningenrechter kan BING, die geen partij is in dit geding, niets opdragen. Ook in de formulering die volgens de uitleg door [eiser1]’s advocaat ter zitting is bedoeld, namelijk dat de Gemeente wordt opgedragen BING op te dragen onderzoek te doen naar de door [eiser1] aangedragen feiten, is de vordering
- in het midden latend of deze in die nieuwe formulering een toelaatbare wijziging van eis vormt - niet toewijsbaar. Misschien rechtvaardigen de door [eiser1] aangedragen feiten een onderzoek en zou dat uit een oogpunt van efficiency en samenhang het beste (ook) door BING kunnen worden verricht, maar tegen de weigering van de Gemeente om zo’n onderzoek te (doen) verrichten - als haar antwoord ter zitting al als een besluit of een verzuim in de nakoming van een verplichting kan worden opgevat - staan [eiser1] andere rechtsmiddelen ten dienste. Althans ontbreekt aan deze vordering, die erop neerkomt dat de onderzoeksopdracht aan BING wordt uitgebreid tot het handelen van de gemeente jegens [eiser1], het voor toewijzing in kort geding vereiste (voorshands aannemelijke) recht en spoedeisend belang.
3.5 Voor het oordeel over de subsidiaire vordering van [eiser1] tot opschorting van het gehele onderzoek onder (1) b. (zie hierboven onder 2.2.1) is van doorslaggevende betekenis dat de Gemeente ter zitting - en wellicht al eerder aan [eiser1], dat onttrekt zich aan de waarneming van de voorzieningenrechter - heeft verklaard en toegezegd:
- dat het onderzoek door BING naar [[X]] zal worden gesplitst van het onderzoek door BING naar [eiser1];
- dat BING over voldoende informatie, ook van de zijde van [eiser1] die deze desverzocht beschikbaar heeft gesteld, beschikt om het onderzoek naar [[X]] te kunnen afronden;
- dat het onderzoek naar [[X]] en wat daarin aan het licht komt als zodanig geen rechtspositionele gevolgen voor [eiser1] zal hebben (al zal de Gemeente hetgeen in dat onderzoek aan het licht komt en in deze kort-gedingprocedure is gebleken wel gebruiken in het onderzoek naar [eiser1]);
- dat de namen van anderen dan [[X]] (in elk geval die van [eiser1]) in het rapport van het onderzoek naar de burgemeester zullen worden geanonimiseerd;
- dat met voortzetting van het onderzoek naar [eiser1] zal worden gewacht totdat hij fysiek en mentaal in staat is of moet worden geacht daaraan deel te nemen.
Gelet op deze toezeggingen is het spoedeisend belang bij de hier besproken subsidiaire vordering van [eiser1] komen te ontbreken. Door deze toezeggingen wordt immers aan deze vordering, voor zover het betreft het onderzoek naar [eiser1], grotendeels voldaan. Weliswaar zal het onderzoek naar [[X]] worden afgerond en openbaar (in de Raad van de Gemeente) worden besproken zonder dat [eiser1] daaraan een in zijn beleving voldoende bijdrage heeft kunnen leveren, en weliswaar zijn gevolgen daarvan voor de positie van [eiser1] ondanks de toezeggingen van de gemeente niet uitgesloten, maar voorshands kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat afronding van en publiciteit over het onderzoek naar [[X]] negatieve en ongerechtvaardigde gevolgen voor [eiser1] zal hebben. Bovendien heeft de Gemeente, onweersproken, belang bij afronding van het onderzoek naar haar burgemeester. Het is immers de gemeenteraad, derhalve de volksvertegenwoordiging, die tot het onderzoek naar [[X]] heeft besloten en naar aanleiding van de uitkomsten daarvan tot beslissingen (ten aanzien van de burgemeester, een orgaan van de Gemeente, niet ten aanzien van [eiser1], een ambtenaar van de Gemeente) zal willen komen. Het past de voorzieningenrechter niet om in dit democratische proces in te grijpen, althans dient het belang van de Gemeente bij spoedige duidelijkheid over de rol van haar burgemeester in de villa-affaire voorshands te prevaleren boven het belang van [eiser1] om niet alleen aan het onderzoek naar hemzelf maar ook aan het onderzoek naar [[X]] de gewenste bijdrage te kunnen leveren.
3.6.1 Tegen de vorderingen van [eiser1] tot rectificatie onder B.a. (zie hierboven onder 2.4.1) heeft de Gemeente als meest vérstrekkende verweer gevoerd dat [[X]] in het interview waarin de te rectificeren uitlatingen zijn gedaan, sprak als privépersoon, niet als burgemeester, zodat die vorderingen tegen de Gemeente niet kunnen worden toegewezen. Vast staat echter dat het interview is gegeven ten Stadhuize en dat [[X]] daarbij werd geflankeerd door twee ambtenaren van de Gemeente. Aan de aldus gewekte en aan haar toerekenbare schijn dat de burgemeester in het interview als zodanig sprak, en haar mogelijke aansprakelijkheid die daarvan het gevolg kan zijn, kan de Gemeente zich thans niet onttrekken door de stelling - hoe juist wellicht ook - dat het ging om privébelangen van [[X]].
3.6.2 Voor het oordeel over de vorderingen tot rectificatie is van doorslaggevende betekenis dat de Gemeente op 5 december 2009 een persbericht heeft doen uitgaan waarin onder andere staat:
“Geen aangifte van de heer [[X]] tegen gemeenteambtenaar.
Het college hecht eraan nogmaals te benadrukken dat er geen sprake is van enige aangifte van de zijde van de heer [[X]] tegen de betrokken ambtenaar zoals in dagblad De Limburger d.d. 2 oktober 2009 vermeldde”, welk persbericht is “opgepikt” door De Limburger blijkens zijn publicatie van 7 december 2009. Gelet hierop heeft [eiser1] bij een rectificatie door advertenties zo (letterlijk en figuurlijk) lang en breed als hij heeft gevorderd, thans onvoldoende belang. Dit belang heeft [eiser1] ter zitting nader aangeduid aldus dat hij ook tegenover bijvoorbeeld zijn kinderen wil kunnen aantonen dat hij geen oplichter is. Dat zal, als het - voor [eiser1] - goed is, uit het BING-onderzoek naar hem moeten blijken. Voorts kan [eiser1] degenen tegenover wie hij zich in privé of zakelijk meent te moeten verantwoorden ook verwijzen naar dit vonnis en naar hetgeen daags na de mondelinge behandeling van 16 december 2009 is gepubliceerd, zowel in lokale als in landelijke dagbladen.
3.7 Voor de proceskosten betekenen bovenstaande overwegingen het volgende. [eiser1] is strikt genomen de in het ongelijk gestelde partij; al zijn vorderingen worden immers afgewezen. Op de datum van dagvaarding, 27 november 2009, waren echter noch de hierboven (3.5) genoemde toezeggingen door de Gemeente gedaan, noch had zij het hierboven (3.6.2) geciteerde persbericht doen uitgaan. Beide hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de afwijzing van de vorderingen, zodat de conclusie is dat [eiser1] op het moment van dagvaarding in zijn recht stond met het aanhangig maken van zijn vorderingen. Dit betekent dat de proceskosten van [eiser1] voor zover toe te rekenen aan het aanhangig maken van de zaak ten laste van de Gemeente komen, en dat de proceskosten voor zover toe te rekenen aan de mondelinge behandeling worden gecompenseerd, aldus dat elk daarvan de eigen kosten draagt. Omdat de vorderingen van [eiser2], [eiser3] en [eiser4] nauwelijks van invloed zijn geweest op de proceskosten die inzake de vordering van [eiser1] moesten worden gemaakt, worden die eerste vorderingen niet in de proceskosten-veroordeling betrokken.
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt de Gemeente in de gedeelten van de proceskosten van [eiser1] groot € 85,98 aan verschotten, € 262,- aan griffierecht en € 1.000,- aan salaris advocaat, en compenseert de proceskosten voor het overige;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2009.?