[verweerder] is geboren op [geboortedatum] en[datum] bij (een rechtsvoorganger van) CWT in dienst getreden. Vanaf [jaartal] was [verweerder] vestigingsmanager van de vestiging in Maastricht, laatstelijk tegen een salaris van € 5.053,43 bruto per maand exclusief vakantiegeld en dertiende maand. In december 2008 is met [verweerder] overeengekomen dat hij ook de verantwoordelijkheid van de vestiging in Arnhem op zich zou nemen omdat de omvang van de vestiging in Maastricht dermate was afgenomen dat deze niet langer de zware managementrol die [verweerder] daar bekleedde rechtvaardigde en de vestigingsmanager te Arnhem een functie elders binnen het bedrijf had aanvaard. [verweerder] zou dit in eerste instantie voor een periode van twaalf maanden doen. Er werden daarbij geen concrete eisen gesteld aan zijn fysieke aanwezigheid (in Arnhem). Wel werd een voorkeur voor één dag in de week afgesproken. Er werden geen concrete afspraken gemaakt ten aanzien van de periode na de eerste 12 maanden. Wel was een voornemen uitgesproken om [verweerder] op langere termijn een lichter functie aan te bieden (operations controller/business analyst), zodat [verweerder] wat meer ‘in de luwte’ zou kunnen gaan opereren. Concrete toezeggingen omtrent dit laatste werden echter niet gedaan.
[verweerder] is per 15 januari 2009 mede in Arnhem als vestigingsmanager te werk gesteld. Met het sluiten van de vestiging in Maastricht verdween eveneens de functie van [verweerder] aldaar.
CWT zag in de functie te Arnhem een passend alternatief voor [verweerder] nu deze sinds januari 2009 reeds mede verantwoordelijkheid droeg voor die vestiging en er nog geen uitzicht was op bezetting van die functie door iemand anders. Dit zou dan wel betekenen dat het zwaartepunt van de functie van [verweerder] in Arnhem zou komen te liggen.
CWT bood [verweerder] aan om twee en een halve dag per week thuis te werken en twee dagen in Arnhem. Dit is mogelijk omdat het bij de betreffende functie vooral gaat om output en niet zozeer om fysieke aanwezigheid. CWT bood [verweerder] tevens aan om op kosten van CWT één nacht per week in een hotel in Arnhem te verblijven zodat hij de weg naar Arnhem slechts één maal per week zou hoeven af te leggen. Alle overige arbeidsvoorwaarden (salaris etcetera) zouden gelijk blijven.
Daarnaast bood CWT, voor het geval [verweerder] geen gebruik zou maken van het aanbod in Arnhem, [verweerder] aan gebruik te maken van de zogenoemde Vrijwillige Vertrekregeling, conform het toepasselijke sociaal plan, namelijk een vergoeding van maximaal twaalf bruto maandsalarissen te verhogen naar achttien bruto maandsalarissen.
[verweerder] heeft geen van de aangeboden mogelijkheden aanvaard. Voor zover CWT begrijpt zat ‘de pijn’ daarbij in de reisafstand, die [verweerder] als een buitenproportionele belasting zou ervaren. CWT stelt dat haar ‘later’ is gebleken dat [verweerder] zich op het verkeerde been gezet heeft gevoeld. In de optiek van [verweerder] zou sprake zijn geweest van een ‘opzetje’; ten tijde van de in december 2008 gemaakte afspraak over het tijdelijk vervullen van de functie in Arnhem zou CWT allang geweten hebben dat zijn functie in Maastricht overtallig zou worden en op deze manier zou voorkomen worden dat een vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule betaald zou moeten worden, een vergoeding die gelet op zijn leeftijd en duur van het dienstverband aanzienlijk zou zijn. Dit laatste betwist CWT nadrukkelijk; sluiting van de vestiging in Maastricht stond in december 2008 allerminst vast.
Naar de mening van CWT heeft zij een alleszins redelijk voorstel aan [verweerder] gedaan en diende [verweerder] dat voorstel in redelijkheid te aanvaarden. De met de aanvaarding van de functie in Arnhem gepaard gaande reistijd is geenszins onredelijk, terwijl [verweerder] bovendien tijden zijn duo-functie (vanaf 15 januari 2009) ook al eenmaal per week naar Arnhem reisde. Daar zou dus, door aanvaarding van de aangeboden functie in Arnhem, geen verandering in komen.
Op 8 juli 2009 heeft [verweerder] zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Partijen hebben begin augustus 2009 nog uitvoerig overleg gepleegd over de situatie, doch zonder dat dit resulteerde in een overeenstemming tussen partijen. De bedrijfsarts acht [verweerder] echter niet arbeidsongeschikt, maar ziet wel dat het probleem tussen [verweerder] en CWT leidt tot spanningsklachten.
CWT verzoekt derhalve thans de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. CWT is van mening dat, mede gelet op de relevante jurisprudentie en op grond van het bepaalde in artikel 5.9 van het toepasselijke sociaal plan, aan [verweerder] geen vergoeding toekomt. CWT erkent dat het verval van de functie van [verweerder] en de wijziging van de omstandigheden op het werk in haar risicosfeer liggen, maar zij heeft alleszins redelijke oplossingen aangeboden die zonder goede grond door [verweerder] zijn geweigerd.
CWT is desalniettemin bereid om aan [verweerder], gezien zijn lange dienstverband en leeftijd, een vergoeding aan te bieden zoals hiervoor genoemd, conform het toepasselijk sociaal plan.