Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 312359 CV EXPL 08-9672
Typ.: CJ
Vonnis van de kantonrechter d.d. 15 juli 2009
[eiser]
wonende aan de [adres]
eiser, hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde mr. F.M. Weewer – van Reeken te Zoetermeer
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde].
gevestigd aan de [adres]
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde mr. E.C.E. van Heel te Amsterdam.
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend c.q. proceshandelingen verricht:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek, tevens akte vermindering van eis;
- conclusie van dupliek.
De inhoud daarvan geldt als hier herhaald.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser] gedurende de periode van 27 november 1989 tot en met 31 augustus 2007 bij [gedaagde] in dienst is geweest in de functie van chauffeur nationaal en / of internationaal transport tegen een salaris van laatstelijk € 2.063,82 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (verder te noemen: de CAO) van toepassing.
2.2 Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] - na vermindering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over € 1.548,01 bruto vanaf 28 oktober 2008 tot de dag der voldoening, alsmede tot betaling van een bedrag van
€ 4.362,85 netto ter zake niet uitbetaalde vergoeding voor meerdaagse ritten op basis van artikel 40 CAO over de periode 1 januari 2003 tot 30 september 2007, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2008 tot de dag der voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.3 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover nodig – zal worden ingegaan.
3.1 Met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor meerdaagse ritten op basis van artikel 40 van de CAO is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] bij de loonbetaling het in artikel 26 lid 2 van de CAO besloten liggend systeem wenst te hanteren. Evenmin is in geschil dat [eiser] de urenverantwoordingsstaten bij [gedaagde] heeft ingeleverd. Uit de artikelen 26 lid 2 sub a t/m g van de CAO volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de urenverantwoordingsstaat het bewijsmiddel is voor de vaststelling van het gewerkte aantal uren tijdens de diensturen. Artikel 26 lid 2 sub e van de CAO noemt de bewijsfunctie met zoveel woorden. Het is aan de werkgever om die overgelegde staten te controleren, eventueel te corrigeren en voor akkoord getekend aan de werknemer te retourneren. Vervolgens kan de werknemer aan de hand daarvan controleren of de aan hem gedane betalingen correct zijn en desgewenst kan de werknemer dan binnen drie maanden bezwaar aantekenen als hij het niet eens is met de aangebrachte correcties.
3.2 Voorts staat tussen partijen vast dat [gedaagde] de - gecontroleerde, eventueel gecorrigeerde, en voor akkoord getekende - urenverantwoordingsstaten niet aan [eiser] heeft teruggegeven. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op een door haar in het leven geroepen regeling dat de werknemers die een uitdraai van de verwerkte uren wensen te ontvangen hierom kunnen vragen en deze dan ook krijgen. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat zulks in strijd is met artikel 26 lid 2 sub d van de CAO, waarin staat vermeld:
De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend exemplaar van de urenverantwoordingsstaat.
3.3 Ten aanzien van de stellingname van [gedaagde] dat haar gemachtigde de urenverantwoordingsstaten als bijlage in de brief van 4 juni 2008 heeft meegestuurd, merkt de kantonrechter op dat – indien zulks is geschied – uit voormelde brief blijkt dat dit enkel de urenverantwoordingsstaten over de periode van 1 januari 2006 tot 30 juni 2006 zijn en niet de door [eiser] verzochte urenverantwoordingsstaten over de periode van 1 januari 2003 tot 30 september 2007. De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat hem niet kan worden verweten dat hij heeft nagelaten bezwaar te maken tegen de urenverantwoordingsstaten. In artikel 26 lid 2 sub e van de CAO staat namelijk vermeld:
De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
3.4 Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking slaagt naar het oordeel van de kantonrechter evenmin. Het enkele tijdsverloop of enkel stilzitten levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarvoor is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldeiser onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
De enige motivering die [gedaagde] voor haar beroep op rechtsverwerking heeft aangevoerd, is tijdsverloop. Nu zojuist is overwogen dat enkel tijdsverloop onvoldoende is voor een succesvol beroep daarop en gesteld noch gebleken is dat van bijzondere omstandigheden sprake is, dient het beroep op rechtsverwerking als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen.
3.5 De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat de door [eiser] gevorderde vergoeding voor meerdaagse ritten onvoldoende is onderbouwd. Echter met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat voor een concrete, specifieke en onderbouwde vordering de - gecontroleerde, eventueel gecorrigeerde, en voor akkoord getekende - urenverantwoordingsstaten benodigd zijn. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook in de gelegenheid stellen bij akte de – gecontroleerde, eventueel gecorrigeerde, en voor akkoord getekende – urenverantwoordingsstaten in het geding te brengen. Vervolgens kan [eiser] aan de hand daarvan controleren of de aan hem gedane betalingen correct zijn en zo nodig een herberekening maken, waarbij hij de vordering op elk specifiek onderdeel dient te benoemen, te concretiseren en te specificeren, onderverdeeld in bruto en netto bedragen met verwijzing naar de respectievelijke CAO-bepalingen, waarop de verschillende onderdelen zijn gegrond. Alvorens daartoe kan worden overgegaan, moet komen vast te staan wat in het onderhavige geval als standplaats heeft te gelden. Ingevolge artikel 3 lid 7 van de CAO wordt onder standplaats verstaan:
Het terrein waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid uitoefent of het terrein waar de garage der onderneming is gelegen, dan wel waar deze zijn vervoermiddelen stalt of behoort te stallen.
In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst staat geen standplaats aangegeven, hoewel zulks ingevolge artikel 4 lid 1 sub b van de CAO in de arbeidsovereenkomst dient te worden vermeld. Nu tussen partijen in geschil is wat als standplaats heeft te gelden, wenst de kantonrechter hierover nadere inlichtingen te verkrijgen.
3.6 Ten aanzien van de urenverantwoordingsstaten merkt de kantonrechter op dat het - gelet op het gegeven dat de arbeidsovereenkomst op 31 augustus 2007 is beëindigd en in het lichaam van de dagvaarding onder punt 4 wordt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor meerdaagse ritten is gebaseerd op de periode januari 2003 tot september 2007 - niet duidelijk is waarom [eiser] in het petitum van de dagvaarding de gevorderde vergoeding voor meerdaagse ritten tot en met 30 september 2007 vordert. Verder is in de onderhavige zaak de noodzaak van de overnachting in Sittard in samenhang bezien met de woonplaats van [eiser] nog niet voldoende duidelijk.
3.7 De kantonrechter zal een comparitie van partijen gelasten, teneinde inlichtingen te verkrijgen en een vereniging te beproeven. De kantonrechter wil met name nadere inlichtingen verkrijgen over:
1) de standplaats;
2) de detacheringsregeling tussen [gedaagde] en Schils;
3) de urenverantwoordings- en / of weekstaten.
3.8 Partijen dienen bij akte ter rolle de relevante bescheiden over te leggen, wat [gedaagde] betreft in ieder geval de – gecontroleerde, eventueel gecorrigeerde, en voor akkoord getekende – urenverantwoordings- en / of weekstaten over de periode 1 januari 2003 tot 30 september 2007 en de detacheringsregeling tussen [gedaagde] en Schils.
3.9 De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.
bepaalt een comparitie van partijen, waarbij [eiser] in persoon en [gedaagde] vertegenwoordigd door een gevolmachtigde die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om een regeling te treffen, desgewenst bijgestaan door gemachtigden, aanwezig dienen te zijn, welke comparitie op donderdag 24 september 2009 om 15.00 uur in het gerechtsgebouw aan de Akerstraat 108 te Heerlen zal plaatsvinden;
bepaalt dat relevante stukken uiterlijk ter rolle van 12 augustus 2009 ter griffie dienen te zijn overgelegd en in afschrift aan de wederpartij te zijn toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.