ECLI:NL:RBMAA:2010:BL1625

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703772-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en verduistering door eigenaar reisbureau; valsheid in geschrift en belastingontduiking bewezen verklaard

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de verdachte, eigenaar van een reisbureau, terecht voor de beschuldigingen van oplichting, verduistering, valsheid in geschrift en belastingontduiking. De zaak betreft een groepsreis naar Turkije die niet doorging, waarbij klanten hun betalingen aan de verdachte deden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor oplichting en verduistering, omdat de verdachte niet het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte tot het laatst toe had geprobeerd om de reis te laten doorgaan en dat zijn slechte financiële situatie niet automatisch duidde op opzet tot oplichting. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door klanten te misleiden over zijn financiële situatie, maar de rechtbank vond dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op dat moment wist dat hij zijn verplichtingen niet kon nakomen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, omdat hij samen met een ander een valse arbeidsovereenkomst had opgemaakt. Dit geschrift was bedoeld om als echt en onvervalst te worden gebruikt. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan belastingontduiking, omdat hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2007 geen aangiften voor de omzet- en loonbelasting had gedaan, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De rechtbank legde een werkstraf op van 150 uren, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen van oplichting en verduistering.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703772-06
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1982],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 8 september 2009 en 6 januari 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een groot aantal klanten van zijn reisbureau heeft opgelicht;
Feit 2: geld van een groot aantal klanten van zijn reisbureau heeft verduisterd;
Feit 3: samen met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;
Feit 4: opzettelijk geen belastingaangiften heeft gedaan over het jaar 2006 met als strekking dat te weinig belasting werd geheven.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1 Feiten 1 en 2: Oplichting en/of verduistering?
3.1.1 Inleiding
Verdachte is in de ten laste gelegde periode eigenaar van reisbureau [S.]te Maastricht. Vanaf mei 2006 boeken diverse klanten een reis naar Turkije bij verdachte. Het betreft een groepsreis naar Hotel [O.] in Alanya voor de week van 25 oktober tot en met 1 november 2006. Een vergelijkbare reis is in april 2006 naar tevredenheid van de klanten verlopen. Uit het dossier blijkt dat de boekingen voor de reis van 25 oktober bij het reisbureau van verdachte zijn gedaan tussen 19 mei 2006 en 22 september 2006. Ook hebben de klanten geheel of gedeeltelijk betaald. De reis vindt echter geen doorgang, waarna de gedupeerden aangifte doen van oplichting.
3.1.2 Het zwaarste verwijt dat verdachte gemaakt wordt, is dat hij zijn klanten heeft opgelicht door ze opzettelijk reizen te verkopen en deze reizen niet te leveren, maar het geld in zijn eigen zak te steken.
3.1.3 De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat hij alle bestanddelen van het delict oplichting bewezen acht. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van oplichting, omdat verdachte aan zijn klanten verzwegen heeft dat hij schulden had die hij niet meer kon aflossen en toch doorgegaan is met hun reizen te verkopen, terwijl door deze schulden het onderbrengen van deze reizen bij een touroperator vanaf het begin al onzeker was. Verdachte wist na het ontvangen van de offerte van [touroperator A.] van 18 mei 2006 dat de groepsreis niet gemaakt zou kunnen worden, omdat hij niet aan de voorwaarden van [touroperator A.] zou kunnen voldoen. Ook toen uitvoering onmogelijk werd, is hij doorgegaan met het verkopen van reizen en het innen van betalingen. Hiermee acht de officier van justitie bewezen dat verdachte het oogmerk op de oplichting en het misleiden van zijn klanten heeft gehad om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen door de betalingen van de klanten te gebruiken voor het betalen van zijn schulden en niet aan te wenden voor de geboekte reizen.
3.1.4 Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake van oplichting is, dan dient verdachte in de visie van de officier van justitie veroordeeld te worden voor verduistering. Verdachte fungeerde als doorgeefluik aan de touroperator van het geld dat zijn klanten voor de groepsreis aan hem betaalden. Toen hem duidelijk werd dat [touroperator A.] de reis niet zou gaan uitvoeren, had verdachte de gelden die hij onder zich had, moeten terugbetalen.
3.1.5 De raadsman heeft onder meer betoogd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft immers tot het laatst geprobeerd zijn verplichtingen jegens de klanten na te komen. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de klanten dat zij niet zijn bewogen tot (het boeken van de reis en) het betalen van de reissom door de oplichtingsmiddelen die de officier van justitie heeft genoemd in de tenlastelegging onder feit 1.
3.1.6 Volgens de raadsman is er evenmin sprake van verduistering. Verdachte heeft zich de betalingen die hij van zijn klanten heeft ontvangen niet wederrechtelijk toegeëigend. In de eerste plaats heeft verdachte altijd de wil gehad en er alles aan gedaan om de reis te laten doorgaan. Daaruit valt af te leiden dat hij niet het opzet had om het geld wederrechtelijk voor zichzelf te benutten. Bovendien was verdachte door deze betalingen juridisch gezien eigenaar van het geld geworden, wat meebrengt dat verdachte het geld niet als houder onder zich had, terwijl dit juist een vereiste is om tot een veroordeling voor verduistering te komen.
3.1.7 Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zijn eenmanszaak er financieel slecht voorstond. Al geruime tijd voldeed verdachte zijn schulden aan touroperators voor uitgevoerde reizen met betalingen die hij ontving voor nieuw geboekte en dus nog uit te voeren reizen. In de periode van 1 mei 2006 tot de sluiting van het reisbureau medio oktober 2006 werden er echter onvoldoende nieuwe reizen geboekt bij het reisbureau, waardoor verdachte niet meer in staat was zijn oude schulden voldoende af te betalen en genoemde groepsreis onder te brengen bij een touroperator.
Verdachte heeft echter ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting. Hij heeft tot het laatst toe geprobeerd de reis alsnog doorgang te laten vinden en zijn verplichtingen jegens de klanten na te komen. Op geen enkel moment heeft hij de intentie gehad de betalingen van de klanten voor zichzelf te houden. Aanvankelijk kon verdachte de reis van 25 oktober ook onderbrengen bij [touroperator A.]. [touroperator A.] bleek echter vanwege openstaande schulden van verdachte niet langer bereid de reis voor te schieten en besloot af te haken. Verdachte heeft er vervolgens naar eigen zeggen alles aan gedaan om een andere touroperator te vinden die bereid was de reis uit te voeren. Pas medio oktober heeft hij noodgedwongen de handdoek in de ring gegooid.
Overwegingen
3.1.8 Uit de stukken blijkt dat [touroperator A.] aanvankelijk in juni 2006 de groepsreis voor verdachte reserveerde. Een van de voorwaarden was dat verdachte gehouden was een aanbetaling te doen. Die aanbetaling deed verdachte niet. Op 18 juli 2006 maakte [touroperator A.] aan verdachte kenbaar dat hij in elk geval een bedrag van 5.000 euro diende te voldoen in verband met een openstaande schuld van ruim 26.000 euro. Daarnaast moest verdachte een voorstel voor een (adequate) betalingsregeling doen voor de resterende schuld. Uit een brief van [touroperator A.] van 25 juli 2006 blijkt dat dit laatste niet gedaan is, ten gevolge waarvan de groepsreis door [touroperator A.] werd geannuleerd. Daarna is verdachte er niet in geslaagd de reis via een andere touroperator doorgang te laten vinden.
3.1.9 Er zijn getuigen die -in elk geval gedeeltelijk- verdachtes stelling bevestigen dat hij geprobeerd heeft de reis alsnog doorgang te laten vinden. Zo heeft [getuige 1] ter terechtzitting verklaard dat verdachte tot het laatst toe in oktober 2006 geprobeerd heeft de reis koste wat het kost door te willen laten gaan.
[getuige 2], touroperator van onder andere [P. Tours], heeft verklaard dat verdachte in september 2006 contact zocht om een reis voor 180 personen naar Hotel [O.] in Alanya te boeken. Ook bij hem had verdachte een grote schuld. [getuige 2] hoopte met het boeken van de groepsreis een gedeelte van deze schuld afgelost te krijgen. Uit zijn verklaring blijkt verder dat hij en verdachte berekeningen hebben gemaakt met betrekking tot de reis waaruit bleek dat de kosten met de door verdachte berekende reissom onvoldoende gedekt konden worden, waarna verdachte niets meer van zich heeft laten horen.
Voor de rechtbank is het van belang vast te stellen dat uit deze verklaring naar voren komt dat [getuige 2] het boeken van de groepsreis niet zonder meer uitsloot vanwege de nog openstaande schulden van verdachte en dat verdachte bezig was een alternatief te zoeken na het afhaken van [touroperator A.]. Ook stelt de rechtbank vast dat het dossier voor het overige geen verklaringen of harde aanknopingspunten bevat die de stelling van verdachte weerspreken dat hij de overeenkomsten wilde nakomen.
3.1.10 Wél komt uit het dossier naar voren dat het reisbureau van verdachte in zwaar weer verkeerde in de periode waarin de boekingen voor de groepsreis zijn gedaan en in de periode daaraan voorafgaand. Uit de cijfers blijkt dat het bedrijf al gedurende lange tijd verliesgevend was. Ook betaalde verdachte zijn schulden niet of te laat en dichtte hij het ene gat met het andere. In deze situatie kwam geen verandering. Vanaf het moment dat het aantal klanten terugliep bleek deze wijze van financieel beheer van zijn reisbureau uiteindelijk onhoudbaar.
3.1.11 Verdachte moet zich bewust zijn geweest van de slechte financiële positie van zijn bedrijf. Ook moet hij zich ervan bewust zijn geweest dat hij onvoldoende in staat was om aan alle verplichtingen jegens [touroperator A.] of andere touroperators te voldoen en dat het onzeker was of hij genoeg nieuwe klanten kon aantrekken om nieuwe inkomsten te genereren. Daarmee is echter niet onomstotelijk, noch overtuigend bewezen dat hij vanaf de eerste boekingen voor de groepsreis in mei 2006 tot en met 25 juli 2006 (de datum waarop [touroperator A.] het contract annuleerde) van plan was (juridisch geformuleerd: het oogmerk had) de overeenkomsten niet na te komen, zoals de officier heeft willen betogen, ook niet in de vorm van het juridische begrip voorwaardelijk opzet. Hooguit kan gezegd worden dat verdachte zonder goede reden bleef vertrouwen op het voorschieten van de reis door de touroperators en een goede afloop in de vorm van nieuwe boekingen en betalingen waarmee oude schulden konden worden afbetaald. Dit rechtvaardigt alleen twijfel aan zijn realiteitszin op dat moment en aan de kwaliteit van zijn ondernemersschap. Het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van de betalingen van zijn klanten kan er echter niet uit volgen. Daartoe is de enkele wetenschap van zijn slechte financiële positie op het moment van aangaan van de overeenkomsten in de periode mei tot en met juli 2006 onvoldoende, ook niet in samenhang bezien met de omstandigheden die door de officier van justitie worden aangeduid als oplichtingsmiddelen.
3.1.12 In dit verband wijst de rechtbank ook op het feit dat [touroperator A.] als voorwaarde voor het uitvoeren van de groepsreis genoegen leek te willen nemen met de betaling van 5.000 euro van de oude schuld van ongeveer 26.000 euro en een goed voorstel tot betaling van de rest. Het hoe en waarom van het uitblijven van deze betalingsregeling, terwijl verdachte wél de 5.000 euro betaalde, is niet duidelijk geworden. Dit mag echter niet als bewijs voor het hiervoor bedoelde oogmerk worden uitgelegd, temeer omdat verdachte vóór 25 juli 2006 forse betalingen heeft gedaan aan andere touroperators en de aanbetaling voor de groepsreis en/of afbetaling van de volledige schuld aan [touroperator A.] op zichzelf dus niet onmogelijk was geweest. Het duidt op het maken van verkeerde of ondoordachte zakelijke (of wellicht morele) keuzen van verdachte, maar niet op oogmerk op oplichting.
3.1.13 Tot slot maakt het feit dat verdachte in algemene zin de betalingen van de klanten heeft aangewend voor (onder andere) het betalen van oude schulden aan touroperators met de kennelijke bedoeling zijn bedrijf in stand te houden, het oordeel over het ontbreken van het oogmerk niet anders, nu hiervan niet gezegd kan worden dat het ontoelaatbaar of hoogst ongebruikelijk was. Hooguit kan daarvan worden gezegd dat het een teken van slecht ondernemerschap was. Dat verdachte er -achteraf bezien- beter aan had gedaan om de klanten hun reissom terug te betalen, kan niet leiden tot het oordeel dat hij klanten heeft opgelicht.
3.1.14 De vraag is of er vervolgens na 25 juli 2006 enig moment aangewezen kan worden waarop het oogmerk op de oplichting kan zijn ontstaan, in die zin dat verdachte wist dat hij zijn verplichtingen niet na zou gaan komen en opzettelijk desondanks nog reisovereenkomsten heeft gesloten en de daaruit voortvloeiende betalingen heeft geaccepteerd. Het afhaken van [touroperator A.] op 25 juli 2006 vormt voor de rechtbank niet zonder meer een keerpunt, omdat er immers tot de geplande reisdatum nog een aantal maanden tijd was en een verandering ten goede van de omzet en het onderbrengen van de reis bij een andere operator niet volledig uitgesloten waren.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2], een zodanig moment ook niet later aan te wijzen valt, hoewel in redelijkheid gesteld kan worden dat een ommekeer in de situatie na september 2006 echt niet meer te verwachten viel. In oktober zijn er echter geen boekingen meer gedaan, maar alleen nog betalingen op basis van in mei en augustus afgesloten reisovereenkomsten.
Voorgaande overwegingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
3.1.15 De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van feit 2. Ook ten aanzien van dit feit ontbreekt het bewijs dat verdachte het opzet had zich de betalingen van de klanten van de groepsreis wederrechtelijk toe te eigenen, zoals ook door de raadsman is betoogd. Dit opzet kan niet uitsluitend worden afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte zich bewust was van de slechte financiële positie van zijn bedrijf en de betalingen van klanten voor de groepsreis aanwendde voor het aflossen van schulden aan touroperators, nu hiervan, zoals in paragraaf 3.1.13 is overwogen, niet gezegd kan worden dat dit ontoelaatbaar of hoogst ongebruikelijk was.
Dit oordeel van de rechtbank brengt mee dat de vraag of verdachte het geld al dan niet als houder onder zich had in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, geen bespreking meer behoeft.
3.2 Feit 3: Valsheid in geschrift
3.2.1 De officier van justitie acht feit 3 bewezen, nu verdachte dit feit ook heeft bekend.
3.2.2 De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.3 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 maart 2004 valselijk en in strijd met de waarheid samen met een ander een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft opgemaakt gelet op:
? de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 september 2009;
? het door verdachte en [medeverdachte] op 1 maart 2004 te Heerlen ondertekende geschrift met aanhef “Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”;
? de verklaring van 2 september 2008 van [medeverdachte].
3.3. Feit 4: Belastingontduiking
3.3.1 De officier van justitie acht feit 4 niet bewezen, omdat aan de hand van de gebrekkige administratie niet kan worden vastgesteld wat de winst of het verlies over het jaar 2006 is geweest. Dit brengt mee dat niet bewezen kan worden dat het niet doen van de aangifte inkomstenbelasting ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven, terwijl bovendien niet uitgesloten kan worden dat verdachte verliezen uit voorgaande jaren zou hebben kunnen verrekenen.
3.3.2 De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
3.3.3 De rechtbank is van oordeel dat feit 4 wettig en overtuigend bewezen is.
3.3.4 Verdachte heeft ter terechtzitting op 8 september 2009 erkend dat hij geen belastingaangiften heeft gedaan in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2007 en dat hij dat ook daarna nog niet heeft gedaan.1 Uit gegevens die de belastingdienst heeft verstrekt, blijkt dat verdachte inderdaad voor het jaar 2006 geen aangiften omzet-, loon- of inkomstenbelasting heeft ingeleverd.
3.3.5 De rechtbank is het in zoverre eens met de officier van justitie dat ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting op basis van het dossier niet te bepalen is of verdachte belasting zou hebben moeten betalen of juist terugontvangen in verband met te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren. Op dit onderdeel zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
3.3.6 Dit geldt echter niet ten aanzien van de aangiften omzet- en loonbelastingen. Uit het dossier blijkt dat verdachte in het jaar 2006 omzet heeft gegenereerd met het verzorgen en boeken van reizen via zijn reisbureau. Verdachte had immers in april 2006 een geslaagde groepsreis georganiseerd. Ook ten aanzien van de groepsreis die geen doorgang vond, had verdachte overeenkomsten gesloten en betalingen ontvangen. Tot slot had verdachte in het jaar 2006 een aantal medewerksters in zijn reisbureau in dienst. Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte aangifteplichtig was/is voor de omzet- en loonbelasting in en over het jaar 2006. Ten aanzien van deze vormen van belasting moet worden vastgesteld dat verdachte in elk geval belasting verschuldigd was over dat jaar. Dit brengt mee dat het nalaten van het doen van de aangiften omzet- en loonbelasting door verdachte de strekking heeft gehad dat te weinig belasting werd geheven, wat leidt tot een bewezenverklaring van feit 4.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 3 primair
op 1 maart 2004 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid een geschrift met de vermelding "Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd" opgemaakt waarin vermeld stond, zakelijk weergegeven, dat hij, verdachte, met ingang van 1 maart 2004 in dienst was getreden van [bedrijf X.], [adresgegevens], en heeft verdachte genoemd geschrift onder de aanduiding "Werknemer [naam verdachte]" voorzien van zijn handtekening, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4
in het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2007 in de gemeente Maastricht meermalen (telkens) opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten: aangiften voor de omzetbelasting over het jaar 2006 en aangiften voor de loonbelasting over het jaar 2006 niet heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 3 primair
medeplegen van valsheid in geschrift;
Feit 4
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 20 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een bewezenverklaring voor alle feiten geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een substantiële taakstraf ligt meer voor de hand, gelet op de reclasseringsrapportage en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten 1 en 2, zal zij voorbijgaan aan de eis van de officier van justitie tot het opleggen van gevangenisstraf. De feiten waarvoor verdachte veroordeeld wordt, zijn niet zo ernstig dat een vrijheidsstraf op zijn plaats is, ook al geven zij blijk van gebrek aan normbesef. Ook het strafblad van verdachte geeft geen aanleiding om hem van zijn vrijheid te beroven.
Voor valsheid in geschrift en het opzettelijk niet doen van belastingaangiften zijn geen oriëntatiepunten voor de straftoemeting voorhanden waar de rechtbank aansluiting bij kan zoeken. Gelet op de straffen die rechtbanken voor vergelijkbare zaken opleggen, zou een geldboete meer op zijn plaats zijn. Verdachte verkeert echter in financieel opzicht nog steeds in zwaar weer en de rechtbank meent dat het opleggen van een geldboete de situatie alleen maar erger maakt. Nu verdachte een begin heeft gemaakt met het terugbetalen van de geleden schade aan de gedupeerden, kan verdachte zijn huidige inkomsten beter aanwenden om de belofte die hij ter zitting heeft gedaan tot verdere terugbetaling na te komen, dan voor het betalen van een boete. De rechtbank acht een werkstraf dan ook het meest passend en zal deze opleggen voor de tijd van 150 uren.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partijen vorderen schadevergoedingen terzake van de feiten 1 en 2. Nu de rechtbank verdachte van deze feiten zal vrijspreken, zullen alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de hierna in bijlage I te noemen benadeelde partijen, in hun vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de genoemde benadeelde partijen in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en mr. A.W. Oosterman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2010.
BIJLAGE I behorende bij het dictum van dit vonnis. Niet-ontvankelijk verklaring van de volgende benadeelde partijen:
- [namen benadeelde partijen 1 t/m 107];
- [adresgegevens benadeelde partijen 1 t/m 107];
BIJLAGE II: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2006 tot 1 november 2006 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland en/of België, een of meermalen (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer personen, zoals vermeld in de bij deze dagvaarding gevoegde lijst, heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig
goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk, zakelijk weergegeven, valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- in het aan de [S.laan] te Maastricht gelegen reisbureau, genaamd "[S.reizen] een of meer posters en/of een bordje en/of een rekje met folders zichtbaar aanwezig gehad waarop de vermelding "ANVR" en/of "SGR" stond;
en/of
- tegen (potentiële) klanten van dat reisbureau, althans tegen de in genoemd reisbureau werkende stagiaire(s), gezegd dat genoemd reisbureau aangesloten was bij de ANVR en SGR waarna deze stagiaire(s) dit tegen (potentiële) klanten heeft/hebben gezegd;
en/of
- (potentiële) klanten formulieren toegezonden en/of doen toezenden, waarin zij gevraagd werden of ze interesse hadden om deel te nemen aan een reis naar Turkije;
en/of
- telefonisch contact opgenomen en/of doen opnemen met (potentiële) klanten welke hadden aangegeven interesse te hebben om aan genoemde reis deel te nemen teneinde te verzoeken de reis daadwerkelijk te boeken;
en/of
- (potentiële) klanten, welke te kennen hadden gegeven deze reis daadwerkelijk te willen boeken, in het bezit gesteld en/of doen stellen van boekingsformulieren;
en/of
- bij het boeken van een reis (potentiële) klanten een (verhoogde) bijdrage in rekening gebracht en/of doen brengen welke bestemd zou zijn voor het calamiteitenfonds;
en/of
- op de boekingsformulieren vermeld en/of doen vermelden dat de reisorganisatie voor de geboekte reis "[touroperator A.]" was, althans de klanten bevestigd en/of doen bevestigen dat er een reisovereenkomst was gemaakt tussen die klant en reisorganisatie "[touroperator A.]";
en/of
- telefonisch contact opgenomen en/of doen opnemen met een of meer (potentiële) klanten met het verzoek om (een) (aan-)betaling(en) te verrichten;
en/of
- een of meer reizen als definitief geboekt en/of doen boeken en/of de (aan-)betaling(en) voor die reis/reizen ontvangen en/of doen ontvangen;
en/of
- de (aan-)betalingen voor een (verhoogde) bijdrage aan het calamiteitenfonds ontvangen en/of doen ontvangen;
en/of
- een of meer (potentiële) klanten telefonisch medegedeeld dat de reis 1 dag vervroegd was;
waardoor die persoon/personen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2006 tot en met 1 november 2006 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland en/of België, een of meermalen (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een of meer klanten van het aan de [S.laan] te Maastricht gelegen reisbureau, genaamd "[S.reizen]", zoals vermeld in de bij deze dagvaarding gevoegde lijst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van zijn/hun beroep als respectievelijk eigenaar en/of werknemer(s) van genoemd reisbureau van die klant(en) had(den) ontvangen ten behoeve van een geplande reis naar Turkije, welk(e) bedrag(en) (telkens) (deels) door hem, verdachte en/of zijn mededader(s), althans door die werknemer(s) van dat reisbureau aan de reisorganisatie welke die reis zou uitvoeren, diende(n) te worden afgedragen en welk(e) bedrag(en) hij verdachte en/of zijn mededader(s) aldus, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op of omstreeks 1 maart 2004, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 1 maart 2004 tot en met 2 april 2008 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid een geschrift met de vermelding "Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd" opgemaakt en/of doen opmaken waarin vermeld stond, zakelijk weergegeven, dat hij, verdachte, met ingang van 1 maart 2004 in dienst was getreden van [bedrijf X.], [adresgegevens], en/of genoemd geschrift onder de aanduiding "Werknemer [naam verdachte]" voorzien van zijn verdachtes handtekening, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 maart 2004 te Lanaken (B), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) arbeidsovereenkomst, te weten een geschrift met de vermelding "Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd" waarin - in strijd met de waarheid - vermeld stond, zakelijk weergegeven,
dat hij, verdachte, met ingang van 1 maart 2004 in dienst was getreden van [bedrijf X.]
, [adresgegevens] en welk geschrift onder de aanduiding "Werknemer [naam verdachte]" was voorzien van zijn verdachtes handtekening - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
4.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2007 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten:
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het jaar 2006
en/of
(een) aangifte(n) voor de loonbelasting over het jaar 2006
en/of
(een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het jaar 2006
niet heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
BIJLAGE III bij de dagvaarding behorende lijst personen