ECLI:NL:RBMAA:2010:BL3142

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 108
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonend te Heerlen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Heerlen. Eiser had beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder, waarbij zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft de besluiten van 27 december 2006 en 6 juni 2008 beoordeeld. Het besluit van 27 december 2006, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat dit besluit niet was gehandhaafd. Het besluit van 6 juni 2008, waarin eiser een loongerelateerde uitkering werd toegekend, werd gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder onvoldoende was om aan te nemen dat er geen sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat op de datum van 6 maart 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot 100% was, maar verweerder had niet voldoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De rechtbank vernietigde het besluit van 6 juni 2008 en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 805,00, en diende het griffierecht van € 38,00 aan eiser te worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat bij een spoedeisend belang een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07 / 108
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser]
wonend te Heerlen, eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 27 december 2006 en 6 juni 2008
Kenmerk: B&B 016.066.20 P.M.N. *1567.28.461*
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 december 2006 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 9 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 9 juni 2006 heeft verweerder geweigerd eiser per
6 maart 2006 een uitkering krachtens de WIA toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%.
Tegen eerstgenoemd besluit is door eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 28 juni 2007, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde J.T.J. Poel, werkzaam bij FNV Bouw, kantoor Weert. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door D.E.C. Veugen. Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater C.C. Kan ten aanzien van eiser een onderzoek verricht en op 21 januari 2008 schriftelijk van verslag en advies gediend. Naar aanleiding van het door partijen ingediend commentaar heeft voornoemde deskundige op 3 april 2008 aanvullend gerapporteerd.
Bij gewijzigd besluit op bezwaar van 6 juni 2008 heeft verweerder aan eiser per 6 maart 2006 een loongerelateerde uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35-80%.
Uit de brief van eisers gemachtigde d.d. 15 juli 2008 blijkt dat eiser het met dat besluit niet eens is. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb heeft de rechtbank dit besluit bij het beroep betrokken.
Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater Kan op 12 november 2008 aanvullend gerapporteerd. Naar aanleiding hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder gewijzigd in 80-100% hetgeen echter niet heeft geleid tot een aanpassing van het besluit van 6 juni 2008.
Vervolgens heeft op 9 juli 2009 een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde zijn -met kennisgeving- niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde F.P.L. Smeets. Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als tegelzetter. Op 7 maart 2004 is hij in die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden.
Bij besluit van 9 juni 2006 heeft verweerder geweigerd eiser per 6 maart 2006 een uitkering krachtens de WIA toe te kennen. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit van 27 december 2006 ongegrond verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat zij het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 vanwege het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk acht, omdat dit besluit niet is gehandhaafd en door verweerder is vervangen door een nieuw besluit.
In dit geding ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 6 juni 2008 de bezwaren van eiser tegen het besluit van 9 juni 2006 gegrond te verklaren en eiser een loongerelateerde uitkering toe te kennen.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige F. Schrijer van
11 december 2008 stelt de rechtbank vast dat naar aanleiding van de gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst van 27 november 2008 -zulks ten gevolge van de aanvullende rapportage d.d. 12 november 2008 van de deskundige Kan- er ten aanzien van eiser op de in geding zijnde datum van 6 maart 2006 géén resterende verdiencapaciteit (meer) is vast te stellen en voorts dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de in geding zijnde datum
80 tot 100% bedraagt. Verweerder acht de toegekende loongerelateerde uitkering juist, nu er volgens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 juli 2007 geen sprake is van duurzaamheid als bedoeld in artikel 4 van de WIA.
De rechtbank is echter van oordeel dat de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering onvoldoende is om dit standpunt te kunnen dragen. Wordt aangenomen dat er geen sprake van duurzaamheid is, dan zal gemotiveerd dienen te worden waarom er op het moment waarop de loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan een meer dan geringe kans op herstel bestond van de functionele mogelijkheden van eiser. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapportage echter niet uitgegaan van de situatie op 6 maart 2006, maar van de situatie ten tijde van het opstellen van zijn rapportage. Hij baseert zijn oordeel immers op het rapport van de deskundige Kan en de behandelgegevens van de psycholoog Hageman, die beide dateren van meer dan een jaar ná 6 maart 2006.
Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat door verweerder niet dan wel ontoereikend is gemotiveerd waarom eiser met ingang van 6 maart 2006 niet in aanmerking komt voor een zogenaamde IVA-uitkering, en met een WGA-uitkering kan worden volstaan. Het besluit d.d. 6 juni 2008 komt dan ook vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep van eiser is gegrond.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 2,5 punt met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift, het bijwonen van de zitting en de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2,5 x € 322,-- x 1 = € 805,--.
Met betrekking tot het namens eiser gedane verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek niet kan worden gehonoreerd, omdat voorshands niets met zekerheid is te zeggen omtrent het resultaat van de nieuwe beslissing op bezwaar.
Verweerder zal bij het te nemen besluit op het bezwaarschrift, in geval dat hieruit een nabetaling van uitkering voortvloeit, tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om wettelijke rente vergoeden.
Op grond van de artikelen 8:64, 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
1.verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 niet-ontvankelijk;
2.verklaart het beroep tegen het besluit van 6 juni 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
3.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
4.bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,00 vergoedt;
5.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 805,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door verweerder aan eiser.
Aldus gedaan door E.V.L. Heuts, voorzitter, P.J.M. Bruijnzeels en M.A.H. Span-Henkens, leden, in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2010.
w.g. E.S.J.M. Naebers w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 22 januari 2010
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.