ECLI:NL:RBMAA:2010:BL7098

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700340-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.J. Hazen
  • A.W. Oosterman
  • I.T. Dautzenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting in Maastricht met vrijspraak voor een van de feiten

Op 10 maart 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht, wat gevaar voor personen en goederen met zich meebracht. De feiten betroffen onder andere een conifeer en een container die in brand zijn gestoken, waarbij de rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor de omgeving was. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend, maar heeft op bepaalde momenten zijn verklaringen herzien. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit feit had gepleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen gedeeltelijk heeft toegewezen en gedeeltelijk heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de strafbaarheid van de verdachte heeft vastgesteld en de op te leggen straffen heeft gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700340-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 maart 2010
in de strafzaak tegen
[M.C.],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte],
gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 februari 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 tot en met feit 4: samen met anderen opzettelijk branden heeft gesticht, waarvan gevaar voor personen en/of goederen te duchten was;
Feit 5: brand heeft gesticht, waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
3 De voorvragen
Rechtbank is niet bevoegd kennis te nemen van feit 4, omdat verdachte ten tijde van dit feit minderjarig was.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de feiten ook bekend. Samen met zijn broer en medeverdachte [B.C.] heeft hij diverse branden gesticht. Ook was medeverdachte [W.L.] bij twee van de brandstichtingen betrokken. Dit betrof de branden in het wijkcentrum “[Naam wijkcentrum]” in Maastricht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kanttekeningen geplaatst bij de feiten 1 en 2. Volgens de verdediging was er bij deze brandstichtingen geen sprake van gevaar voor personen en/of goederen. Het dossier bevat niet genoeg of juist tegenstrijdige informatie om dit gevaar te kunnen vaststellen bij deze feiten.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 5. Verdachte ontkent de brand in het pand aan [Adres 1] te hebben gesticht. Dit feit heeft hij bij de politie weliswaar bekend, maar verdachte is hierop teruggekomen. Volgens de raadsman roepen de foto’s uit het dossier ook vragen op of de brandstichting gepleegd is op de wijze die verdachte bij zijn verhoor bij de politie heeft aangegeven. Bovendien ondersteunt de verklaring van [B.C.] de stelling van verdachte. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat de ontkenning van verdachte geloofwaardig is, omdat hij zijn rol in alle overige brandstichtingen ruiterlijk heeft toegegeven en niet valt in te zien waarom hij juist over dit feit de waarheid niet zou spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Hierna wordt uiteengezet waarom het standpunt van de raadsman niet wordt gevolgd ten aanzien van de feiten 1 en 2. Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte zal de rechtbank bij feit 3 volstaan met een opsomming van het bewijs. Van feit 5 zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.3.1. Feit 1
Op 6 april 2009 tegen middernacht is een conifeer in brand gestoken bij een woning aan [Adres 2] in Maastricht. Van deze brandstichting is aangifte gedaan. Aangever was enige tijd eerder naar bed gegaan. Toen hij wakker werd gemaakt, stond de conifeer in brand. Volgens de aangever stond de conifeer in de directe nabijheid van de woning. Verder zag hij dat de vonkenregen van het vuur over het dak van de naast de woning gelegen garage waaide.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij samen met zijn broer [B.C.] deze brand heeft gesticht. [B.C.] heeft de conifeer aangewezen. Vervolgens heeft verdachte een aansteker bij de boom gehouden. [B.C.] heeft dit bevestigd.
Met het voorgaande staat vast dat verdachte samen met [B.C.] de brand in de conifeer aan de [Adres 2] heeft gesticht. Naar het oordeel van de rechtbank ging van deze brand wel degelijk gevaar uit voor personen en goederen. Zij leidt dit niet alleen af uit de verklaring van de aangever zoals die hiervoor is weergegeven, maar ook uit de volgende bevindingen van de politie en de foto’s uit het dossier.
De verbalisanten die ter plaatse kwamen bij de brand hebben gezien dat er een grote conifeer in brand stond. Ook zagen zij dat brandende boomresten vanaf de ongeveer 12 meter hoge boom naar beneden vielen en dat deze ongeveer tien meter verder op de grond terecht kwamen. Volgens de verbalisanten stond de woning ook op ongeveer diezelfde afstand van de brandende conifeer. Eén van de verbalisanten heeft zich ervan vergewist dat de bewoners inmiddels uit de woning waren gegaan, wat het geval was. Vervolgens heeft hij hen gevraagd naar de rijbaan van de [Adres 2] te komen in verband met hun eigen veiligheid. Op de foto’s is te zien dat de conifeer in brand staat, waarbij de contouren van de woning of de garage te zien zijn.
Volgens de raadsman is niet gezegd dat de brandende resten van de conifeer daadwerkelijk in de richting van de woning zijn gevallen. Voor het bewijs van het gevaar voor personen en/of goederen is dit volgens de rechtbank echter ook niet vereist. Beoordeeld moet worden of uit het bewijs valt af te leiden of er gevaar te duchten was. Nu het, gelet op het bereik van de vallende brandende resten van de conifeer en de vonkenregen over het dak van de garage, zeer goed mogelijk was dat brandende resten op de woning en/of de garage terecht zouden kunnen komen, is genoegzaam gebleken dat er gevaar te duchten was voor de garage en de woning. In de woning bevonden zich ten tijde van de brandstichting personen. Deze zijn derhalve ook aan het gevaar van de brand blootgesteld. Dit alles leidt tot een bewezenverklaring van feit 1.
4.3.2. Feit 2
Op 17 januari 2009 omstreeks 3.00 uur is er brand gesticht in een container die op de [Adres 3] in Maastricht stond. Verbalisanten die ter plaatse waren gekomen zagen dat er vlammen van 3 à 4 meter hoog uit de container sloegen. De brand ging gepaard met een hevige rookontwikkeling. Ook zagen de verbalisanten dat de container binnen 10 meter van een noodgebouw (bestaande uit zgn. portacabins) stond. De verbalisanten achtten de mogelijkheid reëel dat dit noodgebouw vlam zou vatten door vonken en windvlagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie bekend ook deze brand samen met zijn broer [B.C.] te hebben gesticht en heeft verklaard dat hij op aanwijzing van [B.C.] plastic in de container met een aansteker heeft aangestoken. [B.C.] heeft dit bevestigd.
Met het voorgaande staat vast dat verdachte samen met zijn broer [B.C.] deze brand heeft gesticht.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat in de bevindingen van de verbalisanten staat dat er tijdens de brand geen sprake van wind was die het vuur kon verspreiden. Volgens de raadsman is dit in tegenspraak met de bevinding dat er gevaar was door windvlagen, zoals eveneens in het proces-verbaal van bevindingen te lezen is. Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden dat er gevaar voor goederen was.
De rechtbank deelt deze visie niet. Beoordeeld moet worden of uit het bewijs valt af te leiden of er gevaar voor goederen te duchten was. Naar het oordeel van de rechtbank is dit bij deze brand wel degelijk het geval, nu de mogelijkheid aanwezig was dat door de hoogte van de vlammen (wat duidt op een felle brand) en het ontstaan van vonken het nabij gelegen noodgebouw vlam zou vatten. Dat dit niet gebeurd is, omdat de brandweer de brand snel geblust heeft en er tijdens de brand toevallig geen wind was, doet hieraan niets af. Dit alles leidt tot een bewezenverklaring van feit 2.
4.3.3. Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie;
- de verklaringen van [B.C.] bij de politie;
- de bevindingen van de politie;
- de aangifte namens de [Naam benadeelde partij 2].
4.3.4. Feit 5
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de brandstichting in het pand aan de [Adres 1] in Maastricht. Zij overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de brand heeft gesticht. Ter terechtzitting heeft verdachte echter naar voren gebracht dat hij dit feit heeft bekend om ervan af te willen zijn. In de verklaring bij de politie zegt verdachte dat hij door de voordeur naar binnen is gegaan, waarvan de ruit kapot was. De raadsman heeft gewezen op de foto’s van de voorzijde van het pand die in het dossier zitten. Op deze foto’s is de voordeur van het pand te zien, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat in deze deur geen (kapotte) ruit zit, wat twijfel met zich mee brengt over de wijze waarop verdachte in het pand zou zijn gekomen. Ook is niet met zekerheid vast te stellen of verdachte door de overige ruiten van de rolpoort, zoals op de foto’s te zien, het pand binnen heeft kunnen komen. Daarnaast heeft [B.C.], die voor het overige in zijn verklaringen geen moeite heeft om zijn broer te beschuldigen, ook zijn twijfel geuit of verdachte deze brandstichting wel heeft gepleegd. Dit alles maakt dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op of omstreeks 7 april 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker bij een conifeer gehouden ten gevolge waarvan die conifeer geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die conifeer staande garage en woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen welke verbleven in de in de nabijheid van die conifeer staande woning te duchten was;
Feit 2
op 17 januari 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een container, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een ontstoken aansteker bij een stuk plastic uit voornoemde container gehouden ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 3
op of omstreeks 12 maart 2009 en op 17 maart 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [Adres 4], immers hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders toen aldaar (telkens) opzettelijk een aansteker bij een handdoek en/of een keukenkast en/of het plafond gehouden ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2 primair
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 4 jaren op te leggen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis verblijft. Hierbij heeft zij tevens rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte de brandstichtingen heeft gepleegd ten gevolge van de druk die medeverdachte [W.L.] op hem en zijn broer [B.C.] uitoefende. [W.L.] bleef aandringen op het zorgen voor sensatie en verdachte was gevoelig voor diens druk. Dit neemt niet weg dat verdachte straf heeft verdiend. De straf die de officier van justitie heeft geëist vindt de raadsman te hoog en hij heeft de rechtbank verzocht een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf zo laag mogelijk te houden met daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft al leergeld betaald in de vorm van de detentie die hij in deze zaak ondergaat en deze detentie valt hem zeer zwaar.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Verdachte is met zijn mededader(s) verantwoordelijk voor een groot aantal brandstichtingen die gevaar opleverden voor personen en/of goederen, waaronder de brandstichtingen in wijkcentrum [Naam wijkcentrum] in Maastricht. Deze brandstichtingen vonden plaats gedurende een periode van ongeveer 2 jaar in een aantal wijken van Maastricht. Verdachte is mede verantwoordelijk geweest voor de gevoelens van angst en onzekerheid die door de brandstichtingen zijn ontstaan bij de bewoners van deze wijken. Daarnaast is verdachte medeverantwoordelijk voor de schade die door de brandstichtingen is veroorzaakt. Dit alles geeft blijkt van een ernstig gebrek aan normbesef bij verdachte. Verdachte heeft er pas achteraf blijk van gegeven te beseffen hoe ernstig deze feiten zijn.
Verdachte is, gelet op zijn strafblad, al eerder met justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht wordt gedaan aan de ernst van de feiten. Daarnaast acht zij het noodzakelijk een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen om herhaling te voorkomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er tevens rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
Ad informandum:
700340-09 01 april 2008, [Adres 4], Maastricht,
Gem. Maastricht
Vernieling in vereniging door brand in auto VW
700340-09 05 april 2009, [Adres 5], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging in auto, Mini, met schade aan andere auto
700340-09 12 september 2007, [Adres 6], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging in vrachtauto met schade aan andere vrachtauto
700340-09 18 mei 2009, [Adres 7], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging in flat met gevaar/schade aan pand en goederen
700340-09 01 april 2008, [Adres 8], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging conifeer met gevaar voor woning en personen
700340-09 17 maart 2009, [Adres 9], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging auto, Volvo, met schade aan andere auto
700340-09 28 december 2007, [Adres 6], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging in auto, Mazda, met gevaar voor overige auto's
700340-09 01 april 2008, [Adres 10], Maastricht,
Gem. Maastricht
Brandstichting in vereniging in auto geparkeerd voor woning
Gelet op de ernst van de feiten en het grote aantal brandstichtingen is de rechtbank van oordeel dat een straf als door de officier van justitie gevorderd passend is, ook al wordt verdachte van feit 5 vrijgesproken.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 905,- ter zake van feit 1, waarvan € 200,- voor immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade voor zover betrekking hebbend op de verbrande conifeer en de geleden immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Deze posten zijn ook voldoende onderbouwd, zij het dat de rechtbank de schadevergoeding voor de conifeer naar billijkheid vaststelt op een bedrag van € 100,- en voor het overige zal afwijzen. De immateriële schade zal volledig worden toegewezen. De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de schade en zal de vordering met wettelijke rente toewijzen. Voor het overige acht zij de vordering van benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] onvoldoende onderbouwd en zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 20.775,03 ter zake van feit 3.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren op de onderdelen arbeidsuren, armaturen en vloerbedekking, omdat zij de vordering in zoverre niet eenvoudig van aard vindt. Voor wat betreft de overige schade staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade en zal de vordering toewijzen.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen zal de rechtbank de schademaatregel aan verdachte opleggen.
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 3] zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte van feit 5 zal worden vrijgesproken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Onbevoegdverklaring
- verklaart zich onbevoegd van het ten laste gelegde onder 4 kennis te nemen;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder 5;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1], [Adresgegevens benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 300,- , ter zake van de post boom (den) en de post immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente van 7 april 2009 tot aan de dag van volledige voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] ter zake van de post boom (den) voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2], [Adresgegevens benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 10.000,- , ter zake van de posten 1 tot en met 11;
- verklaart de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 85 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- verklaart de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 3], [Adresgegevens benadeelde partij 3], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 3] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. A.W. Oosterman en mr. I. T. Dautzenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 maart 2010.
-----------------------------------------------------------------------------------------------
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 april 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker bij een conifeer gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die conifeer, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die conifeer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die conifeer staande garage en/of woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen welke verbleven in de in de nabijheid van die conifeer staande woning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 april 2009 in de gemeente Maastrichttezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een conifeer, in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [Naam benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een container, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een ontstoken aansteker bij een stuk plastic uit voornoemde container gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met materiaal uit die container, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die container geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die container staande pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2009 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een container, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2009 en/of 17 maart 2009 in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [Adres 4],
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk een aansteker bij een handdoek en/of een keukenkast en/of het plafond gehouden, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de zich in dat pand
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 09 april 2007 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in een vrachtauto, kenteken [XX-XX-XX], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker bij een spatbord van voornoemde vrachtauto gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die vrachtauto, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die vrachtauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die vrachtauto geparkeerde kampeerauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 19 september 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [Adres 1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker en/of een ontstoken lucifer een stuk karton in brand gestoken en/of (vervolgens) dat brandende karton in voornoemd pand gelegd, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat pand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in dat pand bevindende goederen en/of voor andere in de nabijheid van dat pand staande bebouwing, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;