5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk. Daarbij heeft de officier van justitie geëist dat verdachte zich tijdens een proeftijd van twee jaar zal moeten houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat een intramurale behandeling in de zin van verslavingszorg inhoudt. De officier van justitie acht het van belang dat verdachte de juiste begeleiding zal gaan krijgen en dat daartoe spoedig een goede woonvorm wordt gevonden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd geen moeite te hebben met de hoogte van de geëiste straf. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het gezien het weinig omvattende strafblad niet nodig is om verdachte intramuraal te laten behandelen. Verdachte is bereid en gemotiveerd om een ambulante behandeling te ondergaan voor haar alcoholverslaving. Voorts kan zij tot het moment dat zij ergens terecht kan voor ambulante behandeling ondergebracht worden bij haar kennis [naam kennis]. [naam kennis] is bereid verdachte te begeleiden tot die tijd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft haar ex-vriend welbewust met een mes gestoken. De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig feit is en rekent het verdachte aan dat zij op deze ongebruikelijke en gevaarlijke manier probeert haar problemen op te lossen. De rechtbank houdt echter bij het bepalen van de op te leggen straf ook rekening met de omstandigheden van het geval. Er was sprake van een problematische relatie van verdachte met haar ex-vriend (het slachtoffer). Ook na het stuklopen van de relatie bleef de verhouding tussen verdachte en haar ex-vriend problematisch. Zo bedreigde haar ex-vriend verdachte en haar nieuwe vriend. Verdachte was op het moment dat zij het feit beging enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Daarin is verdisconteerd dat zij een hoeveelheid alcohol had gebruikt, zo blijkt uit het hiervoor onder 4.2 genoemde rapport omtrent de persoon van de verdachte van gz psychologe Brookhuis.
Deze omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend is. De rechtbank zal beslissen dat verdachte in de proeftijd van 2 jaren onder toezicht van de Reclassering zal komen te staan. Verdachte heeft deze ondersteuning hard nodig.
Verdachte ziet weliswaar haar alcoholprobleem nu onder ogen, maar zij zal vervolgens de juiste begeleiding nodig hebben om dit probleem op te lossen. Ter terechtzitting is uit de informatie verkregen van de Reclassering gebleken dat het plaatsen van verdachte in een woonvorm waar zij de juiste (verslavings-)zorg kan krijgen tot op heden niet is gelukt. Het alternatief dat is gegeven door de verdediging, te weten dat verdachte zal verblijven bij haar kennis [naam kennis], komt de rechtbank voor als een goed begin, maar niet als iets dat als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd. Wel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte moet meewerken aan periodieke urinecontroles, om zodoende haar alcoholgebruik te kunnen controleren.