ECLI:NL:RBMAA:2010:BL7658

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
359191 CV EXPL 09-4982
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Piëtte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagrecht en verklaring derde-beslagene in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 10 maart 2010, is een vordering aanhangig gemaakt door de coöperatie De Coöperatieve vereniging coöperatieve Rabobank Swentibold U.A. tegen een vennootschap onder firma en haar vennoten. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 6.746,56, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een gelegd beslag op de vorderingen van de gedaagde partij. De eisende partij stelde dat gedaagde sub 1 zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet was nagekomen, en dat er een verklaring was afgelegd door gedaagde sub 1 op 3 mei 2009. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de stellingen van de eisende partij innerlijk tegenstrijdig en onduidelijk waren, en dat de eisende partij niet had aangetoond dat het beslag doel had getroffen.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij haar vordering niet voldoende had onderbouwd, met name omdat de eisende partij niet had betwist dat de verklaring van gedaagde sub 1 correct was. De vordering werd afgewezen, en de eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke en consistente stellingen in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op beslagrecht en de verplichtingen van derde-beslagenen.

De uitspraak werd gedaan door mr. A. Piëtte, kantonrechter, en vond plaats in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was. De zaak illustreert de noodzaak voor eisende partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen en de relevante juridische bepalingen correct toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Sittard-Geleen
Zaak/rolnr.: 359191 CV EXPL 09-4982
typ: lja
Vonnis van de kantonrechter d.d. 10 maart 2010
inzake
1. de Edelachtbare Heer Officier van Justitie van het Arrondissementsparket te Leeuwarden, gevestigd en kantoorhoudende te Leeuwarden
2. de coöperatie De Coöperatieve vereniging coöperatieve Rabobank Swentibold U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Susteren, gemeente Echt-Susteren,
de eisende partij,
gemachtigde: P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder te Heerlen
tegen
1. de vennootschap onder firma [gedaagdesub 1], gevestigd en kantoorhoudende te
[adres]
2. [gedaagde 2], vennoot van gedaagde sub 1, wonende en zaakdoende te
[adres]
3. [gedaagde 3], vennoot van gedaagde sub 1, wonende en zaakdoende te
[adres]
4. [gedaagde 4], vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats], en zaakdoende
te [adres]
de gedaagde partij,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2.
Het verloop van de procedure
Door partijen zijn de navolgende processtukken ingediend:
- exploot van dagvaarding d.d. 24 november 2009, met producties;
- schriftelijk antwoord;
- conclusie van repliek;
- schriftelijk dupliek.
De inhoud daarvan geldt als hier herhaald.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
Het geschil en de beoordeling daarvan
De eisende partij vordert bij dagvaarding om de gedaagde partij, hoofdelijk, te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 6.746,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2009, alsmede om de gedaagde partij te veroordelen in de proceskosten. Dit bedrag heeft voor € 5.913,56 betrekking op het gelegde beslag en voor € 833,00 op de buitengerechtelijke incassokosten.
De eisende partij legt hieraan ten grondslag dat onder gedaagde sub 1 op 19 maart 2009 beslag is gelegd op al hetgeen gedaagde sub 1 verschuldigd is (of uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding verschuldigd zal worden) aan [betrokkene], hierna te noemen [betrokkene], zulks om betaling te verkrijgen van al hetgeen de eisende partij van [betrokkene] te vorderen heeft.
Gedaagde sub 1 heeft op 3 mei 2009 de betreffende verklaring afgelegd.
Naar aanleiding van het gelegde beslag is er met [betrokkene] alsnog een betalingsregeling getroffen. [betrokkene] is deze regeling niet nagekomen.
Gedaagde sub 1 is vervolgens op 11 juni 2009 verzocht om alsnog de aan het beslag gehechte verklaring in te vullen en deze de gemachtigde van de eisende partij toe te zenden.
Gedaagde sub 1 is door de gemachtigde van de eisende partij bij brieven van 7 juli,
7 augustus en 5 november 2009 verzocht respectievelijk gesommeerd om de ingehouden gelden aan hem over te maken. Daarbij is gedaagde sub 1 aangezegd dat hij, indien hieraan geen gevolg zal worden gegeven, zal worden gedagvaard tot betaling van het bedrag waarvoor voormeld beslag is gelegd, vermeerderd met de en de te maken kosten.
Gedaagde sub 1 heeft aan deze sommaties geen gevolg gegeven.
De eisende partij vordert in dit kader op grond van artikel 476a juncto 477a vierde lid Rv om de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, alsmede van de buitengerechtelijke incassokosten.
Het navolgende wordt overwogen:
De eisende partij baseert haar vordering uitdrukkelijk op de stelling dat gedaagde sub 1 zijn verplichting op grond van artikel 476a Rv niet (volledig) is nagekomen en verwijst voorts naar artikel 477a vierde lid Rv.
De stellingen van de eisende partij zijn innerlijk tegenstrijdig, onduidelijk en dragen het gevorderde niet.
Immers, artikel 477a vierde lid Rv gaat uit van de situatie dat er een verklaring overeenkomstig 476b door de derde-beslagene is gedaan en dat de derde-beslagene niet zijn verplichting tot betaling nakomt. Dat dit het geval is, is door de eisende partij niet gesteld en blijkt evenmin.
Door de eisende partij is daarentegen uitdrukkelijk gesteld dat gedaagde sub 1 zijn verplichting uit hoofde van artikel 476a Rv niet (volledig) nakomt. Zo is gedaagde sub 1 bij brief van 11 juni 2009 verzocht alsnog de aan het beslag gehechte verklaring in te vullen en deze de gemachtigde van de eisende partij toe te zenden. In dit kader had de eisende partij haar vordering dienen te baseren op artikel 477a, eerste lid, Rv. Voorzover de eisende partij beoogt te stellen dat er géén verklaring is afgelegd, wordt dit tegengesproken door haar eigen stelling dat er door gedaagde sub 1 op 3 mei 2009 verklaring is gedaan. Volledigheidshalve stelt de kantonrechter vast dat uit de op 3 mei 2009 afgelegde verklaring niet zonder meer volgt dat het beslag doel heeft getroffen, dus evenmin dat er door de derde-beslagene betaald kan worden.
Voorzover de eisende partij in het licht hiervan heeft beoogd te stellen dat er weliswaar een verklaring is afgelegd maar dat deze verklaring niet juist is, stelt de kantonrechter vast dat de juistheid van de verklaring niet door de eisende partij op de voet van artikel 477a tweede lid Rv is betwist.
Het gevorderde dient derhalve afgewezen te worden.
De eisende partij behoort als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten, als hierna bepaald.
De uitspraak
De kantonrechter:
wijst de vordering van de eisende partij af.
veroordeelt de eisende partij in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij gerezen en tot aan dit vonnis begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. Piëtte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.