RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 2077
[eisers],
wonende te Maastricht, eisers,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 16 oktober 2009 (besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht)
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemd besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten als voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is, of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De rechtbank acht in dit geval termen aanwezig om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt de schriftelijke weigering een besluit te nemen voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Bij brief van 16 oktober 2009 heeft verweerder geweigerd het bezwaarschrift van eisers van 26 augustus 2009 als zodanig aan te merken en daarop te beslissen. Het bezwaarschrift is gericht tegen het plaatsen van een C-2000 antennemast aan de [adres] te Maastricht. De schriftelijke weigering van verweerder om op dat bezwaarschrift te beslissen is, op de voet van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb, gelijk te stellen met een (reëel) besluit, in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, op dat bezwaarschrift, waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep openstaat. Nu de met een (reëel) besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van verweerder aan eisers is gericht, zijn eisers reeds daarom aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en daarom gerechtigd het onderhavige beroep in te stellen. Nu het beroep overigens ook aan alle andere ontvankelijkheidsvereisten voldoet, is het beroep ontvankelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 1999 (AB 2000/318), wordt (voorts) overwogen dat in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. De Awb bevat aldus, anders dan voor het beroep bij de rechtbank (zie artikel 8:70 van de Awb) voor de bezwaarschriftprocedure niet een gesloten stelsel van zogenoemde hoofddicta. Wel volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dat het bestuursorgaan allereerst - ambtshalve - dient te onderzoeken of het bezwaar ontvankelijk is.
Indien het bestuursorgaan tot het oordeel komt dat het bezwaarschrift is gericht tegen een niet appellabel besluit, zoals verweerder in zijn schriftelijke weigering een besluit te nemen, alsmede ook in zijn verweerschrift heeft aangegeven, dient het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het dictum “het bezwaarschrift kan niet als een bezwaarschrift in de zin van de Awb worden beschouwd” is in bezwaar - evenals overigens in beroep - in het stelsel van de Awb geen plaats.
De met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen levert daarom strijd op met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond te achten. Het besluit dient te worden vernietigd. Gezien het verweerschrift waarin verweerder heeft aangegeven waarom voor het plaatsen van een C-2000 antennemast aan de [adres] geen bouwvergunning noodzakelijk is en daarom geen besluit in de zin van de Awb aan het plaatsen van genoemde mast ten grondslag ligt waartegen bezwaar kan worden gemaakt, verzoekt de rechtbank verweerder bij het nemen van een besluit op het bezwaar van eisers, nu verweerder in zijn verweerschrift hieraan in z’n geheel voorbij is gegaan, ook in te gaan op de vraag of zich ten aanzien van genoemde mast één van de uitzonderingssituaties, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken voordoet.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het voorgaande en met toepassing van artikel 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit als bedoeld in artikel 6:2,
aanhef en onder a, van de Awb;
- draagt verweerder op om met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak alsnog op het bezwaarschrift van 26 augustus 2009 te beslissen;
- bepaalt dat aan eisers het door hen voor de onderhavige procedure betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- wordt vergoed door verweerder.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van A.W.C.M. Frings
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.
w.g. A. Frings w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank Maastricht. De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.