ECLI:NL:RBMAA:2010:BM1395

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 389
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.N.F. Sleddens
  • P.M. van den Brekel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criteria voor voorschotverlening bij voorlopige voorziening in planschadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 april 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een voorschot op een planschadevergoeding. Verzoeker, wonend te Valkenburg, heeft een voorschot van € 50.000,- gevraagd op de uiteindelijke planschadevergoeding, die hij meent te hebben geleden door het vervallen van woonbebouwingsmogelijkheden op zijn perceel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er bij wijze van voorlopige voorziening aansluiting moet worden gezocht bij het civiele recht. Dit houdt in dat een geldvordering in beginsel alleen kan worden toegewezen als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, er sprake is van onverwijlde spoed en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling is afgewogen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, aangezien het bestreden besluit van 11 mei 2009 heeft vastgesteld dat verzoeker planschade heeft geleden. De hoogte van de schade moet nog worden vastgesteld, maar het voorlopige oordeel is dat de schade niet onder het gevorderde bedrag zal uitkomen. Daarnaast is er sprake van onverwijlde spoed, omdat verzoeker al sinds 2001 om planschadevergoeding heeft verzocht en er vertraging is opgetreden in de benoeming van een derde adviseur die de hoogte van de schade moet vaststellen.

De voorzieningenrechter heeft ook het restitutierisico in overweging genomen. Gezien de financiële situatie van verzoeker is er een risico dat hij niet in staat zal zijn om het voorschot terug te betalen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet in de weg staat aan de toewijzing van de voorlopige voorziening, omdat het uiteindelijke schadebedrag naar verwachting niet minder zal zijn dan het gevorderde voorschot. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verweerder binnen zeven dagen het voorschot moet verstrekken, evenals de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 10 / 389
Uitspraak
in het geding tussen
[verzoeker],
wonend te Valkenburg, verzoeker,
en
de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 mei 2009
Kenmerk: 2009/1205
1. Procesverloop
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verzoeker heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 april 2010 . Ter zitting is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul en Th.A. van Sambeek, werkzaam bij Adviesbureau Grondzaken Limburg te Sittard en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door R. Schoffeleers, gedetacheerd bij de gemeente Valkenburg aan de Geul en E.G.J.M. Meijer en H. Elmendorp, beiden werkzaam bij de Johan van Oldenbarneveldt Stichting, Centrum voor bestuurlijk schadevergoedingsrecht te Dordrecht.
2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij besluit van 11 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker, gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van geleden planschade ex artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, gegrond verklaard en beslist dat verzoeker planschade heeft geleden ten gevolge van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Kern Valkenburg, herziening 1997” (bestemmingsplan) welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het besluit ter bepaling van de hoogte van het bedrag van de geleden planschade wordt gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders, die samen met verzoeker een adviseur dienen aan te wijzen, welk advies van deze adviseur bindend is voor beide partijen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd voorlopige voorziening te treffen dat verweerder wordt bevolen ten titel van voorschot planschadevergoeding aan verzoeker een bedrag ad € 50.000,- uit te keren, binnen twee weken na dagtekening van de uitspraak.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast, dat aan de formele eis van connexiteit is voldaan, nu verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend hangende het beroep tegen verweerders besluit van 11 mei 2009 en de rechtbank Maastricht bevoegd kan worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
Uit de functie van het connexiteitsvereiste vloeit echter ook voort dat daaraan ook in materiële zin dient te worden voldaan, hetgeen betekent dat de gevraagde voorlopige voorziening rechtstreeks betrekking moet hebben op het (connexe) bestreden besluit.
Van de hiervoor bedoelde materiële connexiteit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake, aangezien het als voorlopige voorziening gevorderde ziet op een voorschot van de, in het besluit van verweerder van 11 mei 2009, aan verzoeker toegezegde planschadevergoeding en daar derhalve verband mee houdt.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vereiste spoed in genoegzame mate is aangetoond.
De voorzieningenrechter overweegt voorts inhoudelijk als volgt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij het antwoord op de vraag of er bij wijze van voorlopige voorziening plaats is voor toewijzing van een geldvordering aansluiting te worden gezocht bij het civiele recht. Dit betekent dat in voorlopige voorziening in beginsel alleen dan tot toewijzing van een geldvordering kan worden gekomen indien:
1 het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is;
2 er sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening wordt getroffen;
3 in de afweging van de belangen van partijen mede het risico van onmogelijkheid van terugbetaling is betrokken.
Ten aanzien van het eerste punt overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder bij het bestreden besluit heeft beslist dat verzoeker planschade heeft geleden, welke voor vergoeding in aanmerking komt en voor rekening van de gemeente dient te komen. Voorts zal genoemde schade naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onder de als voorschot gevorderde € 50.000,- uitkomen, nu de woonbebouwingsmogelijkheden op het tuingedeelte van verzoekers perceel, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie A. nr. 2232, door het vaststellen van het bestemmingsplan geheel zijn vervallen en deze tuin, naar ter zitting is gebleken, een oppervlakte van 200 m² heeft en gelegen is op de locatie [naam locatie] in het centrum van Valkenburg aan de Geul.
Gelet hierop is de vordering voldoende aannemelijk.
Met betrekking tot de overige twee punten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker heeft reeds bij brief van 28 maart 2001 verzocht om planschadevergoeding. Het bestreden besluit is van 11 mei 2009. Op 2 juni 2009 hebben partijen, in afwijking van de in het bestreden besluit beschreven werkwijze, besloten dat iedere partij een adviseur aanwijst en dat deze twee adviseurs een derde adviseur aanwijzen en vervolgens gezamenlijk een bindend advies uitbrengen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 juli 2009 besloten Meijer voornoemd aan te wijzen als zijn deskundige. Bij brief van 14 september 2009 heeft verzoeker aan Van Sambeek voornoemd opdracht verleend om als adviseur voor verzoeker op te treden. Sedertdien tot het tijdstip van de indiening van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn ruim zes maanden verstreken. De voorzieningenrechter begrijpt dat, naar ter zitting door Meijer voornoemd is gesteld, nog onderzoek door hem dient plaats te vinden, echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien dat deze termijn van zes maanden niet voldoende was om in ieder geval de derde adviseur aan te wijzen, noch dat het te verrichten onderzoek in de weg staat aan de benoeming van de derde deskundige.
Voorts is niet gebleken dat het bestemmingsplanonderzoek cq het onderzoek naar de destijds van toepassing zijnde bouwverordening waarover in de mailwisseling en ter zitting door Meijer is gesproken thans is afgerond. Evenmin heeft Meijer, naar ter zitting is gebleken, inmiddels de beschikking over bepaalde kennelijk nog ontbrekende stukken, nu verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van het feit dat van verweerders zijde nog stukken dienen te worden aangedragen.
Voorts heeft verzoeker, middels overlegging van een viertal executoriale beslagleggingen door Skilled Labour Force ten laste van verzoeker uit hoofde van een gerechtelijke uitspraak, in voldoende mate aannemelijk gemaakt in een financiële noodsituatie te verkeren.
Voor wat betreft het onder punt drie vermelde restitutierisico overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op vermelde financiële situatie van verzoeker, het niet in de rede ligt dat verzoeker een bankgarantie zal krijgen, hetgeen overigens ter zitting tevens door verzoeker is aangegeven, waardoor inderdaad het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dit echter in dit geval niet tot gevolg dat de gevraagde voorziening niet getroffen zou kunnen worden, nu, als reeds overwogen, het uiteindelijke schadebedrag naar verwachting niet minder dan € 50.000,- zal bedragen.
Na afweging van vorenstaande beschreven feiten en omstandigheden, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de onverwijlde spoed in dit geval met zich dat de gevraagde voorziening getroffen dient te worden.
Omdat het verzoek wordt toegewezen zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat verweerder binnen zeven dagen na de datum van verzending van deze uitspraak overgaat tot het verstrekken aan verzoeker van een voorschot op de uiteindelijk te vergoeden planschade ex artikel 49 van de WRO ad € 50.000,-.
-bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffie¬recht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure tot een bedrag van € 874,- te vergoeden door verweerder aan verzoeker.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2010.
w.g. P. van den Brekel w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 15 april 2010
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.