RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 370336 EJ VERZ 10-289
typ: FL
coll:
beschikking van de kantonrechter d.d. 8 april 2010
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd en kantoorhoudend te Rijswijk Z.H.,
verzoekende partij, hierna verder te noemen: “CBR”,
gemachtigde: mr. B. Vaandrager, advocaat te Amsterdam,
[verweerder],
wonende te [adres],
verwerende partij, hierna verder te noemen: “[verweerder]”,
gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs, advocaat te Landgraaf.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
CBR heeft op 5 maart 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend.
De mondelinge behandeling van het verzoek is hierna bepaald op 25 maart 2010.
[verweerder] heeft op 15 maart 2010 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
CBR heeft op 22 en 23 maart 2010 per fax telkens nog 2 producties ingediend.
Op de op 25 maart 2010 gehouden mondelinge behandeling zijn gehoord:
- namens CBR, mw. mr. Hoogeveen, hoofd juridische zaken, bijgestaan door
mr. B. Vaandrager en
- [verweerder], bijgestaan door mr. R.M.M. Jacobs.
Beide partijen hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling over en weer hun standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van CBR mede aan de hand van een overgelegde pleitnota.
De uitspraak van de beschikking is hierna bepaald op heden.
HET VERZOEK:
CBR verzoekt de tussen partij¬en be¬staande arbeidsovereenkomst per 15 april 2010 te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in een zodanige verandering in de omstandig¬heden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn dient te eindigen., dit met toekenning aan [verweerder] van een vergoeding van € 35.000,00 bruto.
Ter staving van haar verzoek voert CBR het volgende - zakelijk weergegeven – aan.
[verweerder], thans 58 jaar oud, is op [1991] in dienst getreden bij CBR in de functie van examinator. Zijn laatstgenoten loon bedraagt € 3.798,51 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. CBR stelt dat vanaf omstreeks 2005 de arbeidsrelatie met [verweerder] zodanig verstoord is geraakt, dat een onwerkbare situatie is ontstaan. Die verstoring is uitsluitend te wijten aan het gedrag en de werkhouding van [verweerder]. CBR verwijt [verweerder] in het bijzonder dat [verweerder] zich tijdens en rondom de rijexamens zodanig autoritair en kritisch opstelt, dat kandidaten en rijschoolhouders zich geïntimideerd voelen. Examenkandidaten worden daardoor onzeker en presteren daardoor beneden hun normale niveau. De afgelopen jaren is een groot aantal klachten ingediend door examenkandidaten over dit intimiderende gedrag van [verweerder]. Het aantal klachten dat tegen [verweerder] werd ingediend, is 10 maal zo groot dan het aantal klachten dat tegen andere examinators werd ingediend. Verder hebben een aantal botsingen plaatsgevonden met rijschoolhouders. CBR stelt dat zij meerdere pogingen heeft ondernomen om het gedrag en de werkhouding van [verweerder] te verbeteren, maar is dat niet gelukt. Ook heeft CBR klachten ontvangen van collega’s van [verweerder], inhoudende dat die collega’s zich geïntimideerd voelen door de op- en aanmerkingen van [verweerder] en komt dit de werksfeer niet ten goede. Volgens CBR is het grootste struikelblok dat [verweerder] niet onderkent dat zijn gedrag en werkhouding positief dient te veranderen. Ook nadat CBR [verweerder] had verwezen naar een psycholoog, heeft [verweerder] niet ingezien dat zijn gedrag dient te veranderen. In dat verband betwist CBR dat het negatieve gedrag van [verweerder] wordt veroorzaakt door een verstoorde arbeidsrelatie tussen [verweerder] en de examenmanager. [verweerder] heeft verder geweigerd om in de vestiging te Geleen examens af te nemen. In het verleden, zo’n 13 jaar geleden heeft er volgens [verweerder] een ernstig incident in Geleen plaatsgevonden en werd hij door de toenmalige manager ten onrechte op non-actief gesteld. Op 3 september 2009 heeft CBR tijdens een gesprek aan [verweerder] meegedeeld dat een onhoudbare situatie was ontstaan en heeft zij [verweerder] vrijgesteld van het verrichten van werk. CBR heeft geprobeerd in der minne een oplossing met [verweerder] te bereiken, maar dat is niet gelukt. [verweerder] heeft vervolgens een aantal rijschoolhouders en collega’s heeft benaderd om zich achter hem te scharen. Daardoor is de positie van [verweerder] eens te meer onhoudbaar geworden. Een aantal rijschoolhouders en collega’s zijn daardoor namelijk ongewild in de situatie gebracht dat zij stelling tegen het CBR zouden moeten nemen en dat zij mogelijk daardoor in een kwaad daglicht komen te staan bij CBR. Desondanks is CBR bereid bij een ontbinding per 15 april 2010 een vergoeding van € 35.000,00 bruto aan [verweerder] te betalen ter zake van vergoeding.
[verweerder] is van mening dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Als de kantonrechter het verzoek van CBR toch toewijst is [verweerder] van mening dat aan hem een vergoeding dient te worden toegekend van € 130.276,44 bruto, doch minimaal € 97.707,33 bruto.
[verweerder] licht dat als volgt – zakelijk weergegeven – toe. Allereerst stelt [verweerder] dat zijn laatsgenoten loon € 3.817,50 bruto per maand bedraagt. [verweerder] betwist dat hij disfunctioneerde. Volgens [verweerder] heeft hij zijn werkzaamheden steeds naar eer en geweten verricht. Hij heeft zich steeds voor de volle 100% ingezet. Hij onderkent dat hij in het uiten van zijn mening nogal direct is, maar hij betwist dat hij zich opzettelijk grof, bot dan wel intimiderend tegenover examenkandidaten, rijschoolhouders en/of collega’s uitliet. Het merendeel van de klachten werd ongegrond verklaard. Bovendien is een aantal door CBR vermelde klachten jaren geleden gebeurd en behandeld. Medio 2007 heeft hij met de directeur afgesproken dat er een dikke streep zou worden getrokken onder de afgelopen jaren en dat die incidenten niet meer ter sprake zouden komen. Dat blijkt dus niet het geval te zijn. Volgens [verweerder] heeft zich ongeveer 16 jaar geleden in Geleen een ernstig incident voorgedaan. Dat heeft er toe geleid dat hij werd geschorst en vervolgens werd overgeplaatst. De werkelijke reden daarvan werd hem nooit meegedeeld en de onvrede daarover is altijd latent aanwezig geweest. [verweerder] is van mening dat dit zijn functioneren mogelijk nadelig heeft beïnvloed. Ook speelt een grote rol dat de huidige examenmanager een aantal jaren geleden zijn concurrent was voor de functie van examenmanager. [verweerder] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de examenmanager hem na diens benoeming in die functie zoekt en hem op alle mogelijke manieren probeert dwars te zitten. [verweerder] stelt dat hij de afgelopen jaren ruim 32 duizend examens heeft afgenomen. Het aantal klachten dat is ingediend is derhalve te verwaarlozen. Bovendien is het grootste gedeelte van die klachten ongegrond verklaard. Volgens [verweerder] wordt hij zeer gewaardeerd door zijn collega’s en door de rijschoolhouders. Toen bekend werd dat CBR ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou nastreven, zijn spontaan meerdere handtekeningenacties ontstaan, zowel bij collega’s als bij rijschoolhouders. [verweerder] is daarbij van mening dat CBR hem die spontane acties niet kan tegenwerpen. CBR maakt immers ook gebruik van meningen van collega’s en rijschoolhouders die tegen hem verklaren. Omdat hem niets valt te verwijten is [verweerder] van mening dat aan hem een vergoeding dient te worden toegekend van € 130.276,44 alsmede een vergoeding ter zake van immateriële schade.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
De kantonrechter heeft zich op basis van de door partijen gegeven informatie ervan vergewist, dat het verzoek van CBR geen verband houdt met enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Anders dan [verweerder], is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig verstoord is geraakt en dat een voortzetting van het dienstverband niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. [verweerder] stelt zich immers zelf op het standpunt dat de arbeidsrelatie tussen hem en de examenmanager al jaren geleden gebrouilleerd is geraakt. Er is derhalve sprake van een gewichtige reden, die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
De kantonrechter is daarom voornemens de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is, of daarbij aan [verweerder], zoals door hem verzocht en waartegen CBR zich heeft verzet, een hogere vergoeding dient te worden toegekend dan door CBR aangeboden.
Partijen maken elkaar in dat kader over en weer ernstige verwijten. CBR verwijt [verweerder] dat het gedrag, de opstelling en de werkhouding van [verweerder] niet stroken met hetgeen van een goed werknemer verwacht mag worden. [verweerder] daarentegen verwijt CBR dat CBR hem ongeveer 13 jaar geleden zonder duidelijke uitleg heeft overgeplaatst en hem niet op ernstig disfunctioneren heeft aangesproken althans in elk geval niet zodanig dat hij daaruit zou moeten hebben begrijpen dat zijn dienstverband in gevaar zou komen als zijn functioneren niet in positieve zin zou veranderen.
De kantonrechter stelt voorop dat, indien een werkgever op enig moment constateert dat naar zijn oordeel een werknemer in meer of mindere mate disfunctioneert, het op de weg van de werkgever ligt om de werknemer daarop aan te spreken en vervolgens, in overleg met de werknemer, die maatregelen dient te treffen en daaromtrent duidelijke afspraken dient te maken, welke er toe zullen leiden dat de werknemer (weer) naar tevredenheid van de werkgever gaat functioneren. In het onderhavige geval is dat niet anders. Aannemelijk is dat CBR [verweerder] meerdere keren heeft aangesproken op zijn gedrag en werkhouding en heeft geprobeerd het gedrag en werkhouding van [verweerder] bij te sturen. Echter, niet is vast komen te staan dat CBR [verweerder] op een indringende wijze heeft aangesproken op zijn functioneren, althans schriftelijk heeft gewaarschuwd dat het dienstverband in gevaar zou komen als het gedrag en de werkhouding niet zouden verbeteren. Er zijn wel diverse op zich zelf staande pogingen ondernomen om het functioneren van [verweerder] te verbeteren, maar van een duidelijk en strak verbetertraject is het niet gekomen. In dit opzicht heeft CBR als werkgever steken laten vallen.
In het midden kan blijven de vraag of [verweerder] zo‘n 13 jaar geleden al dan niet terecht van Geleen naar Heerlen werd overgeplaatst. Gesteld noch anderszins is gebleken dat [verweerder] daartegen heeft geprotesteerd en reeds gelet op het tijdverloop kan hij die maatregel thans niet meer aan CBR tegenwerpen.
Weliswaar heeft de kantonrechter de indruk gekregen dat [verweerder] niet altijd even tactvol is opgetreden tegenover de examenkandidaten, zijn collega’s en de rijschoolhouders, maar niet aannemelijk is geworden dat [verweerder] de opzet had de examenkandidaten, zijn collega’s en de rijschoolhouders te intimideren dan wel tegen elkaar op te zetten of verdeeldheid te zaaien.
Hoewel niet duidelijk is geworden of [verweerder] dan wel een of meer rijschoolhouders een actie voor steunbetuigingen jegens [verweerder] heeft/hebben geïnitieerd, had [verweerder] gelet op zijn positie als examinator dit moeten nalaten dan wel afstand moeten nemen van een dergelijke actie. [verweerder] wist immers dat het slagingspercentage van de diverse rijscholen wordt geplaatst op de openbare voor een ieder toegankelijke website van CBR, zodat hij er rekening mee had moeten houden dat de neutraliteit die hij in acht zou moeten nemen gevaar zou lopen, nu de rijschoolhouders die hem niet zouden steunen op zijn minst vraagtekens zouden gaan zetten bij de toekomstige slagingspercentages.
Enerzijds kan gesteld worden dat [verweerder] zich wat terughoudender en positiever had kunnen en moeten opstellen tegenover de examenkandidaten, zijn collega’s en de rijschoolhouders, maar anderzijds kan ook gesteld worden dat van CBR verwacht mag worden te kunnen omgaan met wat mondiger en kritische werknemers en met hen een strak verbetertraject afspreekt als zij niet naar tevredenheid functioneren.
Het vorenstaande komt er op neer dat beide partijen wel enig verwijt kan worden gemaakt, maar dat de verstoring van de arbeidsrelatie niet in overwegende mate te wijten is aan CBR, zodat aan [verweerder] geen hogere vergoeding zal worden toegekend dan door CBR aangeboden.
Rekening houdende met alle relevante omstandigheden, waaronder mede het tijdstip van ontbinding, de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verweerder] en het feit dat hij sinds 3 september 2009 is vrijgesteld van arbeid met volledige doorbetaling van zijn loon, acht de kantonrechter het billijk om aan [verweerder] een vergoeding toe te kennen van € 35.000,00 bruto.
Nu de kantonrechter de door CBR aangeboden vergoeding zal toekennen kan reeds aanstonds een eindbeslissing worden gegeven en behoeft geen toepassing te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 7:685 lid 9 BW.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met ingang van 15 april 2010;
Kent daarbij aan [verweerder] een ten laste van CBR komende vergoeding toe van € 35.000,00 bruto.
Veroordeelt CBR om die vergoeding aan [verweerder] te betalen.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Groen, kantonrechter, in tegen¬woordigheid van F.C.H. Lassauw als griffier.