RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 20 april 2010
Zaaknummer: 136728 / FA RK 09-44
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [adres],
advocaat mr. J.L. Crutzen,
[de moeder],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [adres],
advocaat mr. H.D.G. Thissen-van Zwijndregt.
1. Het verloop van de procedure
De vader heeft op 14 januari 2009 een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend.
De moeder heeft op 10 februari 2009 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 juni 2009 en is vervolgens aangehouden voor de duur van zes maanden in afwachting van een door de Raad voor de Kinderbescherming in te stellen onderzoek en uit te brengen advies.
De Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de raad, heeft op
10 november 2009 een rapport uitgebracht.
De raad heeft op bij brief van 24 november 2009 een kopie van een brief van de moeder overgelegd.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 1 december 2009 verzocht om conform het advies van de raad te beschikken.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 4 december 2009 verzocht om een nadere mondelinge behandeling.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 22 maart 2010.
[de minderjarige] (roepnaam: [de minderjarige]) is geboren te [geboortegegevens]
[de minderjarige] is erkend door de vader.
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
3. Het verzoek en het verweer
De vader heeft verzocht een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen van een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en gedurende de helft van de (toekomstige) vakanties en feestdagen, zoveel mogelijk in onderling overleg overeen te komen.
De vader heeft daartoe gesteld dat hij een affectieve relatie met de moeder heeft gehad, waaruit [de minderjarige] is geboren. Sinds het einde van de relatie begin oktober 2008, wordt de omgang tussen de vader en [de minderjarige] door de moeder gefrustreerd. Een incident op straat in december 2008, toen de vader [de minderjarige] wilde begroeten, heeft geleid tot een incident en een inverzekeringstelling van de vader, waarvoor de vader is veroordeeld.
De moeder heeft in haar verweerschrift ontkend dat zij een affectieve relatie met de vader heeft gehad. De vader heeft haar opgevangen nadat haar eerdere relatie wegens mishandeling was beëindigd. Partijen wilden geen relatie met elkaar, maar zij is wel zwanger geraakt van de vader. Zij hebben echter nooit samengewoond. De moeder heeft verder gesteld dat zij vaker door de vader zowel geestelijk als lichamelijk werd mishandeld. Daarvan is aangifte gedaan en de vader is daarvoor veroordeeld.
Verder heeft de moeder gesteld dat de vader verslaafd is aan drank en drugs en dat het onder die omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] is dat er omgang tot stand komt.
Ook is de moeder bevreesd dat de vader [de minderjarige] meeneemt naar Marokko.
Ter mondelinge behandeling van 24 juni 2009 hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden en de raad verzocht om een onderzoek te verrichten en een advies uit te brengen.
De raad heeft in zijn rapport gesteld dat er thans geen mogelijkheden voor omgang tussen [de minderjarige] en haar vader zijn. [de minderjarige] heeft in het verleden teveel meegekregen van de geweldsescalaties tussen partijen. Zij is daar getuige van geweest en heeft de verhalen van de moeder hierover gehoord. De moeder is niet van plan [de minderjarige] te ondersteunen in het aangaan van contact met haar vader. Zij heeft in het verleden pogingen gedaan om [de minderjarige] in contact te brengen met haar grootmoeder vaderszijde, maar zowel de grootmoeder als de vader hielden zich niet aan de gemaakte afspraken.
Moeders vertrouwen in de vader is hierdoor dermate beschadigd dat ze de vader geen plek meer kan geven in het leven van [de minderjarige] De periodes dat de vader deel uitmaakte van het leven van [de minderjarige] zijn heel kort geweest, maar deze periodes gingen telkens gepaard met gewelddadige gebeurtenissen. De houding van de vader in het verleden en het gegeven dat hij dit nu bagatelliseert, zijn zwaarwegende factoren die de raad tot het advies hebben gebracht om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige]. De raad adviseert verder om de moeder een informatieplicht op te leggen aldus dat zij de vader een keer per half jaar middels een verslag informeert over de ontwikkeling van [de minderjarige] en hem een recente foto van [de minderjarige] toestuurt.
Ter zitting van 24 juni 2009 heeft de vader aangevoerd dat het onderzoek van de raad te eenzijdig heeft plaatsgevonden en dat er te weinig onderzoek is gedaan naar waarheidsvinding. Nu wordt teveel naar de moeder geluisterd hetgeen in het nadeel van de vader werkt. De verhalen die de moeder aan de raad heeft verteld worden door de vader op een andere wijze ingevuld. Zo ontkent hij dat hij [de minderjarige] in dronken toestand ’s nachts heeft weggehaald bij de moeder. Het enige dat de vader wil is omgang met zijn dochter. Het verzoek hiervoor heeft hij ingediend om verdere escalaties te voorkomen. Deze hebben ook sinds de indiening van het onderhavige verzoek niet meer plaatsgevonden. Hij acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat de moeder blijft weigeren dat hij [de minderjarige] kan zien. Volgens de vader heeft hij een agressie regulatie therapie gevolgd die hij inmiddels heeft afgerond.
De moeder heeft ter zitting verklaard vader aan een vriendin van haar had verteld dat hij moeder kapot zou maken, maar dat hij [de minderjarige] zou krijgen. [de minderjarige] veel heeft meegemaakt en zij is nog steeds bang voor de vader. Zij heeft nog altijd last van nachtmerries omdat zij bang is dat zij vermoord wordt.
De raad heeft ter zitting het advies gehandhaafd. De strijd tussen de ouders is nog verder verhard. Er moet goed gekeken worden naar [de minderjarige] en duidelijk is dat er op dit moment geen ruimte is om omgang op een goede manier te laten plaatsvinden.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:377a van het burgerlijk wetboek.
De kinderrechter constateert dat in het verleden meerdere escalaties hebben plaatsgevonden tussen partijen. De vader benadrukt dat deze escalaties zijn gestopt op het moment dat hij het onderhavige verzoekschrift heeft ingediend. De kinderrechter is er niet van overtuigd dat deze escalaties in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden. Daarbij weegt de kinderrechter mee dat de vader veroordeeld is voor mishandeling van moeder in 2006 en voor de mishandeling van grootmoeder moederszijde, nota bene in het bijzin van [de minderjarige], in december 2008 Daarnaast was er nog sprake was van een huiselijk geweldsincident in oktober 2008 waarbij de vader [de minderjarige] midden in de nacht uit huis bij de moeder heeft gehaald van welk incident aangifte is gedaan.
De kinderrechter acht het zeer zorgwekkend dat de vader deze incidenten bagatelliseert en zelfs goedpraat. De vader lijkt niet in staat zijn eigen handelen kritisch onder ogen te zien dan wel zich te verplaatsen in de gevoelens van anderen die zich door zijn handelen gekwetst voelen
Ter zitting is de kinderrechter gebleken dat partijen met zeer heftige emoties spreken over het verleden en elkaar daarbij de zwarte piet toeschuiven. Er is nog steeds sprake van veel animositeit en strijd tussen beide ouders. Dit gegeven alsmede vaders houding ten aanzien van incidenten in het verleden maken dat een herhaling van incidenten in de toekomst geenszins denkbeeldig is te achten.
Daarnaast ontbreekt bij de moeder, op basis van het verleden, ieder draagvlak om mee te werken aan een omgangsregeling waardoor zij niet in staat is [de minderjarige] op een positieve wijze hierin te begeleiden. [de minderjarige] zelf is getuige geweest van diverse incidenten in het verleden die zij zich, blijkens de rapportage van de raad, nog goed kan herinneren. [de minderjarige] heeft een negatief vaderbeeld en heeft volgens de moeder nu nog laste van nachtmerries door het verleden.
Alle voornoemde omstandigheden in ogenschouw nemende zal de kinderrechter de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzeggen nu omgang in strijd is te achten met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] en de vader kennelijk ongeschikt dan wel kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang.
Op grond van de rechtspraak EHRM 19 juni 2003, no. 46165/99 en HR LJN BG 5045 is elke beslissing tot ontzegging van het recht op omgang van tijdelijke aard in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
Voornoemde rechtspraak voorziet in die zaken waarin de ouders gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderrechter is van oordeel dat voornoemde rechtspraak in de onderhavige zaak analoog dient te worden toegepast.
Op grond van artikel 1:377b lid 1 van het burgerlijk wetboek is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
De raad heeft in zijn rapport geadviseerd om een regeling terzake de informatieplicht op te leggen.
De vader heeft echter niet om een informatieregeling verzocht. Het is niet aan de kinderrechter om ambtshalve een informatie regeling op te leggen, nu de moeder op grond van voornoemd artikel gehouden is de vader te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige].
Wijst het verzoek tot het vaststelling van een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Kistemaker-van Blaricum, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.