parketnummer: 03/704225-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juni 2010
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens].
Gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 31 mei, 1 juni, 2 juni en 3 juni 2010. Op 9 juni 2010 is het onderzoek gesloten. Bij de behandeling hebben de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
Feit 1: samen met anderen amfetamine heeft uitgevoerd, dan wel heeft vervoerd, verkocht of geproduceerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 2: deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie;
Feit 3: samen met anderen 10 kg amfetamine heeft uitgevoerd, dan wel heeft vervoerd, verkocht of geproduceerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 4: samen met anderen 1 kg hennep heeft uitgevoerd, dan wel heeft vervoerd, verkocht of geproduceerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 5: in het bezit was van 3.150 gram hennep;
Feit 6: een vuurwapen en pepperspray voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten in de primaire variant wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, nu geen overdracht van verdovende middelen is waargenomen en de verklaring van [getuige 1] van het bewijs dient te worden uitgesloten. Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman tot vrijspraak geconcludeerd, nu [verdachte] geen deel uitmaakte van de organisatie. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het bereiden, bewerken en verwerken. Ook dient ten aanzien van deze feiten de verklaring van [getuige 1] van het bewijs te worden uitgesloten. De raadsman heeft zich ook ten aanzien van de feiten 5 en 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met de opmerking dat [verdachte] deze feiten alleen heeft gepleegd.
De gevoerde verweren zullen hieronder door de rechtbank besproken worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bruikbaarheid verklaring [getuige 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs kan worden gebruikt nu de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad deze getuige te (doen) ondervragen. Dat hij niet om het verhoor van deze getuige heeft gevraagd, heeft ermee te maken dat de getuige op 19 juli 2009 is overleden. Dat zou wellicht anders zijn als de verklaring van [getuige 1] steun zou vinden in de overige bewijsmiddelen, hetgeen echter, aldus de raadsman, niet het geval is.
Het is juist dat de bruikbaarheid voor het bewijs van een getuigenverklaring is beperkt indien de verdachte de juistheid van die verklaring betwist en hij niet in de gelegenheid is gesteld in enig stadium van de procedure die getuige vragen te stellen, terwijl hij daarom wel heeft verzocht. Dat blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarnaar ook de raadsman in zijn pleidooi heeft verwezen.
[verdachte] zelf heeft de verklaringen van de getuige [getuige 1] niet betwist. Hij heeft zich hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft de verklaring van de getuige [getuige 1] evenmin uitdrukkelijk betwist. Gezien de strekking van zijn pleidooi zal de rechtbank evenwel ervan uitgaan dat de verklaringen van [getuige 1] door de verdediging in hun algemeenheid worden betwist.
Van de zijde van de verdediging is niet om het verhoor van de getuige [getuige 1] verzocht. De rechtbank wil aannemen dat dat inderdaad verband houdt met diens overlijden. Dat [verdachte] om die reden niet in de gelegenheid is geweest om de getuige te ondervragen, brengt echter niet zonder meer mee dat de verklaringen van [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat wanneer de justitiële autoriteiten zich hebben ingespannen om een verdachte wel in de gelegenheid te stellen de getuige vragen te stellen, maar dat om redenen die buiten de justitiële autoriteiten liggen niet is gelukt, dit niet meebrengt dat de getuigenverklaring onbruikbaar is voor het bewijs. In die geest vindt de rechtbank dat het niet kunnen horen van [getuige 1] niet te wijten is aan bijvoorbeeld onwil of inactiviteit van de officier van justitie, maar aan een omstandigheid die buiten de invloedssfeer van de officier van justitie ligt. In beginsel zijn de verklaringen van [getuige 1] dan ook bruikbaar voor het bewijs, wanneer zij steun vinden in andere bewijsmiddelen. Of dat zo is, volgt later in dit vonnis.
De rechtbank zal eerst de zaakdossiers bespreken voor zover relevant. Waar mogelijk zal zij daaraan conclusies verbinden. Daarna zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten bespreken.
De politie heeft onder meer op 16 en 17 februari 2010 diverse telefoongesprekken afgeluisterd die [verdachte] heeft gevoerd met [getuige 1] en [medeverdachte 1 ]. Tevens zijn de woningen aan de [G.straat] te Landgraaf, de woningen van respectievelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], geobserveerd door middel van een video-observatie en zijn de gangen van [getuige 1] vanaf de woning aan de geobserveerd. Het sluitstuk van deze zaak wordt gevormd door de vondst van 10 kilo amfetamine en 1 kilo hennep in de kofferruimte van de auto van [getuige 1] door de Duitse douane. Na zijn aanhouding is [getuige 1] verhoord. Ook zijn echtgenote [naam echtgenoot getuige 1] is naar de betrokkenheid van [getuige 1] gevraagd.
Op 16 februari 2009 ’s ochtends wordt [verdachte] gebeld door [getuige 1]. Op de vraag van [getuige 1] of hij al iets weet, antwoordt [verdachte]: “Ik denk alweer meestal is dat tussen 1 en 2 altijd.” Als [getuige 1] vervolgens aangeeft dat hij liever iets later wil, omdat het niet uitmaakt als hij “die schwoelie eens een keer om 3 uur” rijdt, antwoordt [verdachte] dat dat geen probleem is.
Diezelfde dag, om ongeveer een uur ’s middags, belt [verdachte] met [medeverdachte 1 ]. [medeverdachte 1 ] vraagt [verdachte] of hij “dat ene” regelt. Als [verdachte] dan zegt: “die tien, hè?”, antwoordt [medeverdachte 1 ]: “Ja, die tien.” [verdachte] zegt vervolgens dat hij dat voor morgen regelt.
Later die dag, het is dan ongeveer drie uur ’s middags, zegt [verdachte] tegen [getuige 1] dat hij om vier uur in Landgraaf moet zijn.
Even na drieën wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 1 ]. [medeverdachte 1 ] zegt dat hij ergens wat moet ophalen binnen en vraagt [verdachte] of deze “hem” dat ene gezegd heeft. Daarop antwoordt [verdachte]: “Ja, morgen om vier uur.” Als [medeverdachte 1 ] vervolgens zegt: “Alles duidelijk”, zegt [verdachte] : “ja, tien”.
De volgende dag, te weten 17 februari 2009, belt [verdachte] om 15.18 uur met een onbekende Duitser en zegt tegen hem dat hij de oude of de dikke laat komen. Daarop antwoordt de Duitser dat hij om vijf uur ergens kan zijn.
Om half vier ’s middags stopt een [merk auto]met kenteken [XX-XX-XX] op naam van [getuige 1] voor de woning van [medeverdachte 2 ] aan de [G.straat] te Landgraaf. De bestuurder stapt uit en loopt richting genoemde woning. Ongeveer een minuut later komt de bestuurder de woning weer uit met een lichtblauwe draagtas die hij in de kofferbak van de [merk auto]legt. Hij stapt in de [MERK AUTO] en vertrekt. Om 15.34 uur komt [medeverdachte 2 ] uit de richting van de woning aan de [G.straat] en gaat de woning [G.straat] naar binnen. Even na kwart voor vier passeert de [merk auto]de Nederlands-Duitse grens en rijdt de bestuurder via Herzogenrath naar Aken.
Nadat de bestuurder zijn [merk auto]heeft geparkeerd nabij een busstation in Aken, wordt de auto gecontroleerd door de douane. In de kofferruimte wordt een gestreepte plastic tas aangetroffen. In die tas bevindt zich een plastic tas van Jumbo met daarin 2 zakjes marihuana van circa 1056 gram bruto in totaal. Daaronder bevinden zich tien zakjes met daarin amfetamine met een bruto totaalgewicht van 10.099 gram. De bestuurder,[getuige 1], wordt aangehouden.
Even na zessen belt [medeverdachte 1 ] met [verdachte] en vraagt hem of “die ouwe” zich al heeft gemeld om vervolgens te melden dat om kwart over zes de frites klaar zijn.
Even voor zeven uur belt de echtgenote van [getuige 1], met [verdachte] met de vraag of deze even langs kan komen. Ze zegt dat ze een probleem hebben.
Bij zijn verhoren door de politie herkent [getuige 1] [verdachte] van een hem door de politie getoonde foto. Hij noemt hem [verdachte ]. [verdachte ] heeft hem gevraagd om verdovende middelen naar Duitsland te brengen, aldus [getuige 1]. [getuige 1] heeft die bij [verdachte] thuis opgehaald. De verdovende middelen zaten in een grote plastic boodschappentas, de tas die de politie heeft aangetroffen. Hij dacht dat het ging om wiet en hasjiesj en wist niet dat het amfetamine was. [getuige 1] denkt dat hij twee of drie keer voor [verdachte] heeft gereden. Hij moest de verdovende middelen brengen naar een persoon in de buurt van een busstation in Aken.
[getuige 1] herkent [medeverdachte 2 ] niet van een hem getoonde foto. Hij weet wel nog dat hij één keer op verzoek van [verdachte ] in Landgraaf is geweest om verdovende middelen op te halen bij iemand met zwart lang haar in een paardenstaart. [getuige 1] heeft daar een tas opgehaald. Dat is de tas die de politie in de auto heeft aangetroffen. Van [verdachte ] heeft hij de hasjiesj gekregen en van die andere man de andere tas met amfetamine. Het huis van [medeverdachte 2 ] aan de [G.straat] te Landgraaf herkent [getuige 1] wel van de foto. Hij wijst daarbij de voordeur aan. Hij zegt dan dat hij er drie keer is geweest en toen telkens een dergelijke tas heeft opgehaald. Het is ook telkens [verdachte ] geweest die zei dat hij daar iets moest halen. Alle drie de keren heeft hij de tassen naar Aken gebracht naar dezelfde plaats, het busstation te Aken. Het was altijd dezelfde persoon die hij daar trof, de “zwoele”, een Turk met een bril. Hij heeft telkens 100 gram wiet gekregen voor eigen gebruik. Die kreeg hij van [verdachte ]. De amfetamine kreeg hij van de man met de staart. Hij wist dat hij van hem iets anders kreeg dan van [verdachte ], maar niet wat dat was. Als hij de tas had opgehaald bij die man met de paardenstaart, reed hij naar [verdachte ]. [verdachte ] legde de tas met wiet bovenop de inhoud van de tas die hij had opgehaald bij de man met de paardenstaart. Die man was altijd alleen. Na een transport kwam [verdachte ] hem betalen. Het was telkens ongeveer € 500,=.
Over de man met de paardenstaart verklaart [getuige 1] nog dat hij wist dat deze in Landgraaf woonde. [verdachte ] had hem één keer de weg gewezen door met hem mee te rijden. Dat was ongeveer een half jaar geleden. De eerste keer belde [verdachte ] kort aan bij de woning en heeft hij [getuige 1] voorgesteld aan de man met de paardenstaart. Er werd afgesproken dat [getuige 1] zou gaan koerieren.
[naam echtgenote getuige 1] heeft verklaard dat haar man gedurende een periode van ongeveer acht maanden en eens in de twee weken verdovende middelen heeft gereden voor [verdachte ]. Hij kreeg daar de ene keer € 200,= voor, de andere keer € 300,= of dat bedrag in wiet.[naam echtegenote getuige 1] herkent [verdachte ] van een haar door de politie getoonde foto.
Uit al het voorgaande leidt de rechtbank af dat [verdachte] [getuige 1] heeft verzocht op 17 februari 2009 10 kilo amfetamine op te halen bij [medeverdachte 2 ] om die vervolgens samen met een kilo hennep af te leveren bij een Turk met een bril bij een busstation in Aken die “zwoele’ of “schwoelie” wordt genoemd. Dit blijkt niet alleen uit het aantreffen van de amfetamine en hennep in de auto van [getuige 1] en de telefoontaps in combinatie met de observaties, maar ook uit de verklaring die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd. Die verklaring kan voor het bewijs worden gebruikt, nu die steun vindt in de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen. [getuige 1] zegt hierin immers dat hij de verdovende middelen op verzoek van [verdachte] bij iemand met zwart, lang haar in een paardenstaart aan de [G.straat] te Landgraaf moest ophalen en vervolgens moest afleveren bij een Turk met een bril bij een busstation in Aken die “schwoelie” of “zwoele” wordt genoemd. Op die plek in Aken is [getuige 1] ook aangehouden. Dat het bij de persoon met zwart, lang haar in een paardenstaart om [medeverdachte 2 ] ging en niet om een andere persoon, blijkt hieruit dat [medeverdachte 2] nog steeds zijn lange zwarte haar in een staart draagt en dat [getuige 1] zegt dat de woning aan de [G.straat] te Landgraaf het huis is van de man met die staart, waarbij hij op een hem getoonde foto van het huis de voordeur van de betreffende woning aanwijst. Dat [getuige 1] [medeverdachte 2 ] niet herkent van een hem getoonde foto, doet daar niet aan af, nu ook uit de observatie blijkt dat [getuige 1] de woning van [medeverdachte 2 ] aan de [G.straat] binnengaat om de verdovende middelen op te halen. Overigens werpt de omstandigheid dat wordt gezien dat [getuige 1] met een lichtblauwe draagtas naar buiten komt, terwijl door de Duitse douane een gestreepte plastic tas in de kofferruimte van de auto van [getuige 1] wordt aangetroffen, geen ander licht op deze zaak. [getuige 1] heeft immers bij de politie verklaard dat de tas die hij heeft opgehaald bij [medeverdachte 2 ] de tas is die in de auto door de Duitse douane is aangetroffen.
In zaakdossier 2 wordt het onderzoek beschreven inzake (A) het gebruik van de woning van [medeverdachte 2 ] ( [G.straat] te Landgraaf) als afleveradres van verdovende middelen (aan o.a. koeriers [medeverdachte 1 ] en [getuige 1]), (B) het gebruik van de woning van [medeverdachte 3 ]( [G.straat] te Landgraaf) als productie- en opslaglocatie van verdovende middelen en (C) de onderschepping van 85,43 kg amfetamine die door [medeverdachte 4] werden vervoerd.
(A) De rechtbank stelt in die zaken het volgende vast ten aanzien van het gebruik van [medeverdachte 2 ]’s woning als afleveradres.
Hiervoor is onder “Zaakdossier 1” al vastgesteld dat op 17 februari 2009 een levering van wiet en amfetamine heeft plaatsgevonden aan [getuige 1], die daarmee naar Duitsland is gereden en daar is aangehouden. Deze levering is ook onderdeel van zaakdossier 2.
Op 2 februari 2009 heeft een soortgelijke gebeurtenis plaatsgevonden. Op die dag zien verbalisanten bij een video-observatie dat [medeverdachte 2 ] om 12.37 uur uit de richting van [G.straat] komt gelopen met een grote Jan-Linderstas in zijn hand en daarmee zijn woning [G.straat] binnengaat. Om 12.46 uur belt [medeverdachte 2 ] naar [verdachte] met de mededeling dat “hij” onderweg is. Dan zien verbalisanten om 12.50 uur de [merk auto]van [getuige 1] stoppen. [getuige 1] gaat de woning van [medeverdachte 2 ] binnen. Een minuut later komt [getuige 1] weer naar buiten. Hij heeft een grote Jan-Linderstas in zijn hand en vertrekt daarmee in de [MERK AUTO]. Even later loopt [medeverdachte 2 ] weer naar het huis op nummer [xx]. [getuige 1] heeft verklaard dat hij driemaal een tas heeft opgehaald bij de man met de paardenstaart, [medeverdachte 2 ]. Eenmaal daarvan was op 17 februari 2009, toen [getuige 1] is aangehouden. De rechtbank concludeert dat de gebeurtenis op 2 februari 2009 die hiervoor is beschreven één van de beide andere keren is geweest.
Er zijn meer combinaties van observaties en tapgesprekken met betrekking tot gebeurtenissen die hier op lijken.
Op dezelfde 2 februari 2009 wordt ook gezien dat [medeverdachte 2 ] om 15.12 uur uit de richting van [G.straat] komt gelopen met een grote witte draagzak en daarmee zijn woning op [G.straat] binnengaat. Vervolgens, om 15.31 uur, komt een [merk auto 2]aangereden, waarvan de bestuurder op nummer [xx] naar binnen gaat, om 15.35 uur weer naar buiten komt met een gevulde witte draagtas en wegrijdt met de [merk auto 2]. [medeverdachte 2 ] komt om 15.38 uur uit zijn woning en loopt opnieuw in de richting van [G.straat] .
Op 9 februari 2009 belt [verdachte] om 19.19 uur naar [medeverdachte 2 ] met de mededeling dat hij morgen twee bollen moet hebben. [medeverdachte 2 ] moet zeggen hoe laat “hij” moet komen. [medeverdachte 2 ] zal morgen rond drie uur een sms sturen, maar [verdachte] heeft het liever eerder. Op 9 februari 2009 wordt [verdachte] om 20.04 uur gebeld door een onbekende Duitse man. Deze bestelt “dat dure”. Vanaf 13.10 uur de volgende dag heeft [verdachte] contact met [medeverdachte 1 ]. Het blijkt dat [medeverdachte 1 ] een nieuwe voordeur in zijn huis krijgt en dat de woningstichting daar tot tegen vier uur mee bezig is. [verdachte] bericht overeenkomstig aan een onbekende Duitse man. Om 15.42 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 1 ] en zegt: vijf uur bij de [P.]. Daarna moet [medeverdachte 1 ] nog even naar [verdachte] toekomen. Dan zien verbalisanten bij een video-observatie dat [medeverdachte 2 ] om 16.44 uur thuiskomt en zijn woning aan de [G.straat] binnengaat. Om 16.58 uur komt [medeverdachte 1 ] aan en gaat ook bij nummer [xx] naar binnen. Om 17.00 uur komen [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 1 ] weer naar buiten, ze stappen in de auto’s en rijden weg. Gezien wordt dat de auto van [medeverdachte 1 ] naar Kerkrade rijdt. Vervolgens, om 17.04 uur belt [medeverdachte 1 ] naar [verdachte] met de mededeling dat hij nu wegrijdt en naar [verdachte] toekomt. [verdachte] zegt hem dat hij één mee naar boven moet nemen en één in de auto moet laten liggen. Om 17.15 uur belt [verdachte] naar een onbekende Duitse man. Hij zegt dat “hij” nu naar boven komt. Vervolgens wordt de telefoon overgegeven en gaat het gesprek verder tussen [medeverdachte 1 ] en de Duitser. Ze spreken af dat [medeverdachte 1 ] nu vertrekt en er om kwart voor zal zijn.
Op 22 januari 2009 worden gesprekken gevoerd door [medeverdachte 2 ] en [verdachte] die gaan over tien (later elf) en vijf, de dikke moet nog een keer langs gestuurd worden en er wordt een afspraak gemaakt voor 23 januari 2009 om één uur. Op 23 januari 2009 wordt om 12.50 uur in de [G.straat] gezien dat [medeverdachte 2 ] samen met een andere man in zijn auto, [merk auto 3], stapt, dat een man die op [medeverdachte 1 ] lijkt in de [merk auto 2]op naam van [naam vader medeverdachte 1 ] stapt en dat beide auto’s achter elkaar wegrijden.
Op 29 en 30 januari 2009 voeren [medeverdachte 2 ] en [verdachte] gesprekken waarin [verdachte] zegt dat hij morgen tien moet hebben, dat hij vandaag al twee apart moet hebben en de tien voor maandag zijn en waarin gesproken wordt over nu komen koffie drinken, waarna [medeverdachte 2 ] “hem” zal bellen. Na sms’jes tussen [verdachte] en [medeverdachte 2 ] (“15 min” en “OK”) ziet men [medeverdachte 1 ] aanbellen bij de woning van [medeverdachte 2 ] en, als daar niet wordt opengedaan, volgt nog een telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2 ] dat “hij” voor de deur staat en dat de bel het niet deed, gevolgd door de mededeling van [medeverdachte 2 ] dat hij “hem” ziet. Ten slotte wordt geobserveerd hoe [medeverdachte 1 ] heen en weer loopt voor de opritten van [G.straat nr xx]en [nr xx], bij nummer [xx] naar binnen gaat en na enkele minuten weer naar buiten komt.
Vanaf 3 februari 2009 voeren [medeverdachte 2 ] en [verdachte] gesprekken over die ene die op 4 februari met tien moet komen en dat hij dan daarna die vijf, die kerstbollen kan doen. [verdachte] moet de dikke sturen, maar die is weg en de ouwe blijkt ziek thuis te zitten. Op 5 februari 2009 bellen [verdachte] en [medeverdachte 2 ] over de dikke, die vandaag eerst voor de tien komt en meteen daarna de vijf komt halen. Voor die tien moet hij er om één uur zijn. Bij observatie wordt vervolgens gezien dat [medeverdachte 2 ] omstreeks 12.46 uur aan komt rijden en naar de achterzijde van [G.straat] loopt en dat hij omstreeks 12.48 uur weer vanaf de achterzijde van [G.straat] komt lopen met een grote witte draagtas. Hij gaat zijn woning op nummer [xx] binnen. Om 12.57 uur wordt dan de [merk auto 2] van de vader van [medeverdachte 1 ] gezien, waarvan de bestuurder, [medeverdachte 1 ], ook [G.straat] binnen gaat. Na één minuut komt [medeverdachte 1 ] met een grote witte draagtas weer naar buiten, stapt in de [merk auto 2] en rijdt weg.
Nu de volgorde van de hier beschreven handelingen bij deze gebeurtenissen grote gelijkenis vertoont met hetgeen rondom de leveringen aan [getuige 1] op 17 en 2 februari 2009 is beschreven, stelt de rechtbank vast dat ook hier sprake is van soortgelijke leveringen, maar dan aan [medeverdachte 1 ] – en in een enkel geval aan iemand anders. Er is eerst telefonisch contact tussen [medeverdachte 2 ] en [verdachte], daarna gaat [medeverdachte 2 ] naar de achterzijde van de woning aan de [G.straat] en komt terug met een plastic tas met inhoud, daarna verschijnt [medeverdachte 1 ] (of een andere man) bij de woning van [medeverdachte 2 ], gaat even naar binnen en komt vervolgens met een soortgelijke tas naar buiten en rijdt weer weg. Aldus zijn leveringen vastgesteld op 17 februari 2009, 2 februari 2009 (tweemaal), 9 februari 2009, 23 januari 2009, 30 januari 2009 en 5 februari 2009.
(B) Wat betreft het gebruik van de woning aan de [G.straat] als opslag- en productielocatie en (C) de onderschepping van een door [medeverdachte 4] uitgevoerd transport van verdovende middelen bevat het dossier de volgende bewijsmiddelen.
[medeverdachte 3 ]heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de opslag en productie van verdovende middelen in de garage van zijn woning aan de [G.straat] . Hij is ongeveer zeven maanden voor het moment dat hij werd aangehouden benaderd – door iemand van wie hij op dat moment de naam niet wil zeggen – om de ruimte gelegen achter de woning ter beschikking te stellen. In deze ruimte zouden dan bruine tonnen met cafeïne en jerrycans met alcohol opgeslagen worden. Het gaat om de ruimte achter de ijzeren deuren, de garage. Hij had toen wel een vermoeden waar die goederen voor gebruikt werden. Hij zou voor de verhuur en opslag 250 euro per maand krijgen. Dat werd hem contant betaald, door wie wil hij niet zeggen. De tonnen en jerrycans werden volgens [medeverdachte 3 ]in de buurt van zijn woning afgezet. Hij haalde ze dan op en liep ermee over straat en bracht de tonnen naar zijn garage. De sleutel van de garage was verstopt in het vogelhuisje achterop de fietsenstalling. Hij en de andere twee mannen wisten waar deze lag. Het produceren van de speed gebeurde volgens [medeverdachte 3 ]steeds door dezelfde twee mannen. Hem werd gevraagd de sleutel dan klaar te leggen. Er kwam steeds iets bij, zo ook de vraag “Kunnen we even wat maken?”
Het produceren van de speed gebeurde meestal met drie man, waarbij [medeverdachte 3 ]ook weleens aanwezig was, maar niet altijd. Als er werd gewerkt, waren altijd een of twee dezelfde mannen erbij. Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 3 ]nog verduidelijkt dat hij slechts eenmaal daadwerkelijk heeft geholpen bij de bereiding van de speed.
[medeverdachte 3 ]heeft verklaard dat de amfetamine werd gemaakt door vloeibare alcohol, vloeibare zwavel, een soort olie en kaft en ook weleens Edelweiss of Dextro in een metselkuip te mixen. De alcohol, zwavel en olie zaten in verschillende kannen. De kaft kwam uit de bruine tonnen. Na het mixen ontstond de poeder, die vervolgens werd verpakt met behulp van de vacuümmachine. Het verschil tussen de witte en gele poeder was dat bij de gele verfstof bijgemengd was.
[medeverdachte 3 ]heeft ook verklaard dat hij op het moment dat hij zelf ging meehelpen met het maken of verpakken, ook meer betaald kreeg. Tussen de 100 en 600 euro per keer, afhankelijk van de hoeveelheid en de werkzaamheden. Hij vermoedt dat hij er een keer of acht bij geweest is. Hij weet niet hoe vaak die mannen in de garage zijn geweest zonder dat hij erbij was.
Als de pakketten klaar waren, werden ze ook heel even bij [medeverdachte 3 ]bewaard. Meestal gingen ze vrij snel weg. De pakken werden in die bruine tonnen bewaard of in tassen: sporttassen of bigshoppers.
Op woensdag 11 maart 2009, zo verklaart [medeverdachte 3], is hij ook in de garage geweest met nog iemand, denkelijk van 19.00 uur tot na middernacht. Ze hebben toen speed gemaakt en verpakt in pakketten. Toen ze klaar waren is die man naar huis gegaan. De derde man is ook nog in de garage geweest en heeft ook meegeholpen. Deze man is een paar keer in- en uitgelopen. [medeverdachte 3 ]verklaart te hebben geweten dat het spul dat ze gemaakt hadden de volgende ochtend weg zou gaan. Hoeveel pakketten ze gemaakt hadden en in wat voor tassen de pakketten zijn gegaan weet hij niet. Ook niet voor wie de pakketten bestemd waren. Hij verklaart nooit bij een aflevering te zijn geweest.
Als [medeverdachte 3 ]een telefoongesprek van die dag om 19.17 uur wordt voorgehouden zegt hij daarover dat op dat moment [medeverdachte 4] en hij in de garage bezig waren met de productie en het mengen van de drugs. [S.] belde hem op en vroeg naar [H.]. Het ging toen over wat er nog verder in die zwarte kleine metselkuip gegooid moest worden. Hij en [medeverdachte 4] waren toen bezig dat witte poeder te maken. [S.] zei dat hij over tien minuten daar zou zijn. [S.] is volgens [medeverdachte 3 ]na dit gesprek die avond verschillende keren in de garage geweest en heeft toen ook geholpen. Zeker wat betreft die emmer met verf waarover dit gesprek ging.
Ook de echtgenote van [medeverdachte 3], [naam echtgenote medeverdachte 3] heeft over het gebruik van de ruimte door [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 4] verklaard. De spullen in de ruimte waren volgens haar van [S.]. Hij kwam in en uit en pakte zijn spullen. Ze zag ook nog wel een andere man, die [H.] werd genoemd. Het was volgens haar een zwager van [S.]. Verder zag ze dozen, tonnen en tassen, soms met een doek erover heen. Het waren bruine tonnen en verschillende kleuren tassen.
Op 11 maart 2009, de dag waarover [medeverdachte 3 ]verklaart dat hij bij productie van verdovende middelen heeft geholpen, hebben ook verschillende observaties plaatsgevonden. Gezien wordt dat [medeverdachte 4] om 19.05 uur de [G.straat] in komt rijden, uit zijn auto stapt en via de tuinpoort perceel [xx] binnengaat. Om 19.17 uur vindt het hiervoor genoemde, aan [medeverdachte 3 ]voorgehouden gesprek plaats. [medeverdachte 2 ] belt met [medeverdachte 3], [medeverdachte 3 ]zegt “Hier heb je hem” en geeft [medeverdachte 4] aan de lijn. Deze vraagt aan [medeverdachte 2 ] of hij die emmer verf met dat zeil erop erbij kan gooien. [medeverdachte 2 ] zegt tien minuten te wachten, dan is hij daar. Vervolgens wordt om 22.45 en om 23.50 uur gezien dat de [merk auto 4] nog steeds op dezelfde plek staat. De volgende ochtend om 2.00 uur is de [merk auto 4] niet meer in de [G.straat] aanwezig.
Op 1 februari 2009 belt [medeverdachte 2 ] om 13.35 uur naar zijn moeder, [naam moeder medeverdachte 2]. Hij zegt dat hij zometeen voor de bos/baas moet gaan werken. Om 13.40 uur belt [medeverdachte 2 ] naar zijn zus [T.] en vraagt naar [H.]. Zijn zus zegt dat die op de bank ligt. [medeverdachte 2 ] zegt dat [medeverdachte 4] om twee uur zou komen. Om 14.10 uur belt [medeverdachte 2 ] nogmaals naar zijn zus en zegt dat [medeverdachte 4] zo bij hem is. Later die dag, om 17.21 uur belt [T.] naar [medeverdachte 2 ] en vraagt naar [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2 ] zegt dan “Ik ben even om naar mij om te eten”. [medeverdachte 4] zal over anderhalf uur thuis zijn.
Op 2 februari 2009 is bij de hiervoor al beschreven observatie van 12.37 uur ook nog gezien dat [medeverdachte 2 ] – als hij met de Jan-Linderstas uit de richting van nummer [xx] komt gelopen – witte vlekken op zijn kleding heeft. Wanneer hij om 17.36 uur gebeld wordt door [verdachte] zegt hij dat hij de hele dag gewerkt heeft. “Als je ziet hoe ik eruit zie, dan zeg je inderdaad ik ben een sneeuwman, hahaha.” [medeverdachte 4] wordt op 2 februari 2009 gezien als hij om 11.32 uur voor [G.straat] uit zijn auto [merk auto 4] stapt en in de richting van nummer [xx] loopt, waar hij uit het beeld verdwijnt. Hij komt pas om 16.22 uur weer in beeld, als hij – zijn jas dichtknopend – uit de richting van nummer [xx] komt gelopen en met [medeverdachte 2 ] in de [merk auto 4] wegrijdt.
Op 12 maart 2009 wordt bij observatie op de [G.straat] om 9.10 uur gezien dat [medeverdachte 4] uit woning nummer [xx] komt en achterom loopt bij nummer [xx]. Om 10.39 uur wordt gezien dat hij weer naar buiten komt en zijn [merk auto 4] voor nummer [xx] parkeert. Hij loopt weer achterom bij nummer [xx] en komt even later terug met een rode, gevulde plastic zak die hij in de [merk auto 4] legt. Hij gaat weer naar nummer [xx] en komt terug met twee grote, gevulde sporttassen, waarvan één blauw-wit van kleur. Ook die worden in de auto gelegd, waarna hij nog een keer terugloopt naar [xx] en met een sporttas terugkomt, die ook in de auto wordt gelegd. Om 11.04 uur vertrekt [medeverdachte 4], waarna hij om 11.06 uur aan de kant van de weg wordt gezet in Eygelshoven. In de auto worden vijf tassen met witte en/ of gele gesealde pakken poeders aangetroffen, in totaal 81 pakken van ongeveer een kilo elk. De poeders blijken bij onderzoek amfetamine te bevatten. [medeverdachte 4] heeft in zijn verhoor bij de politie toegegeven dat hij drugs in zijn bezit had en dat hij de tassen zelf in zijn auto heeft gezet. Bij een onderzoek in woning en de garage aan de [G.straat] worden vervolgens grote hoeveelheden verdovende middelen en grondstoffen voor verdovende middelen aangetroffen, waaronder bijna 380 kilogram amfetamine en 40 liter amfetamine-olie. Voorts zijn op [G.straat] nog jerrycans met methanol en zwavelzuur aangetroffen, alsmede vaten cafeïne, een tabletteermachine en een vacuümmachine. In de woning van [medeverdachte 2 ] op [G.straat] worden eveneens jerrycans met methanol en pakken melksuiker (lactose) aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat deze taps en observaties, de aanhouding van [medeverdachte 4] met ruim 80 kilogram amfetamine, het aantreffen van de grote hoeveelheid verdovende middelen en grondstoffen voor de bereiding daarvan en de verklaring van [naam echtgenote medeverdachte 3] de verklaring van [medeverdachte 3 ]ondersteunen dat in de garage van [G.straat] verdovende middelen werden opgeslagen en geproduceerd en dat – naast hijzelf op 11 maart 2009 –[medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 4] de beide anderen waren die bij de productie betrokken waren. De rechtbank gaat voorbij aan de lezing van [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 4] dat zij bezig waren met een verbouwing in de woning op nummer [xx], omdat daar grote waterschade was ontstaan. Op zichzelf wil de rechtbank wel aannemen dat zij daadwerkelijk in de woning van [medeverdachte 2 ] hebben geklust. Hun alternatieve lezing van de gebeurtenissen in die zin dat zij uitsluitend bezig zijn geweest in de woning op nummer [xx] strookt echter niet met de verklaring van [medeverdachte 3 ]en ook niet met hetgeen bij de observaties is gezien en bij de taps is gehoord. Ook strookt die niet met de inhoud van andere afgeluisterde gesprekken, waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 4] die dag met zijn kind in het zwembad was en dus niet bij [medeverdachte 2 ] in de woning aan het klussen. De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte 3]. die zoals hierboven uiteengezet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen geloofwaardiger dan de verklaringen van [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 4] op dit punt.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Zoals gezegd verwijt de officier van justitie [verdachte] dat hij zich op 17 februari 2010 heeft schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitvoeren van 10 kilo amfetamine en 1 kilo hennep. De verdediging heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft onder zaakdossier 1 vastgesteld dat [verdachte] [getuige 1] heeft verzocht op 17 februari 10 kilo amfetamine op te halen bij [medeverdachte 2 ] om die vervolgens samen met een kilo hennep af te leveren bij een Turk met een bril bij een busstation in Aken die “zwoele” of “zwoelie” wordt genoemd. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij hierover onder zaakdossier 1 heeft gezegd.
Uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich op 17 februari 2010 heeft schuldig gemaakt aan het samen met anderen, te weten met [getuige 1] en [medeverdachte 2 ], uitvoeren van 10 kilo amfetamine en 1 kilo hennep.
Onder 1 verwijt de officier van justitie [verdachte] dat hij zich in twee periodes, te weten van 1 januari 2009 tot en met 16 februari 2009 en van 18 februari 2009 tot en met 31 maart 2009, heeft schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitvoeren van amfetamine.
Hiervoor bij zaakdossier 2 is al beschreven dat op 2 februari 2009 een soortgelijke gebeurtenis heeft plaatsgevonden als op 17 februari 2009, de dag dat [getuige 1] met verdovende middelen in Duitsland is aangehouden. De rechtbank heeft die gebeurtenis als een zelfde levering aangemerkt als die op 17 februari 2009, omdat [getuige 1] heeft gezegd dat hij drie keer een dergelijke rit heeft gemaakt. Wanneer de eerste rit heeft plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld. Daarom kan niet worden bewezen dat [verdachte], zoals onder 1 is tenlastegelegd, gedurende de gehele periode van 1 januari 2009 tot en met 16 februari 2009 met anderen amfetamine heeft uitgevoerd. Alleen de levering op 2 februari 2009, die blijkens de verklaring van [getuige 1] ook naar Duitsland is gebracht, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Wat de tweede periode in de tenlastelegging betreft, 18 februari 2008 tot en met 31 maart 2009, gaat de rechtbank ervan uit dat deze betrekking heeft op uitvoer van amfetamine door [medeverdachte 1 ]. Zoals hiervoor bij de bespreking van zaakdossier 2 al naar voren is gekomen, heeft de rechtbank – aan de hand van een patroon in afgeluisterde telefoongesprekken en bij observaties waargenomen gedrag van verdachten in deze zaak in combinatie met hetgeen in zaakdossier 1 is beschreven – vastgesteld dat op verschillende data leveringen van amfetamine hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 1 ] is daarin een aantal keren in beeld gekomen, te weten op 23 januari 2009, 30 januari 2009, 5 februari 2009 tweemaal en 10 februari 2009. Hij is op die dagen telkens degene die op het tussen [medeverdachte 2 ] en [verdachte] afgesproken tijdstip bij [medeverdachte 2 ] arriveert en zeer korte tijd daarna weer vertrekt. Ook al is niet op alle momenten gezien dat [medeverdachte 1 ] iets bij zich heeft als hij bij [medeverdachte 2 ] vertrekt, toch acht de rechtbank, gelet op eerdergenoemd patroon en hetgeen in zaakdossier 1 en over de levering op 2 februari 2009 is vastgesteld, bewezen dat hij op die momenten amfetamine bij zich heeft gehad en dat hij die daarna in zijn auto heeft vervoerd. Dat de bestemming van de vervoerde verdovende middelen het buitenland is geweest kan echter niet op grond van wettige bewijsmiddelen worden vastgesteld, zodat voor uitvoer geen bewijs voorhanden is.
Dat brengt mee dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde uitvoer in de tweede periode, maar dat wettig en overtuigend bewezen is dat hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 1 ] vijf maal amfetamine heeft vervoerd.
De officier van justitie verwijt [verdachte] in de vijfde plaats dat hij ongeveer 3150 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Dit verwijt vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. In de woning van zijn vriendin [naam vriendin van verdachte] aan de [G.K.straat] te Kerkrade zijn bij een doorzoeking in het washok twee plastic zakken met hennep gevonden met een totaalgewicht van 1940 gram. Daarnaast is in de slaapkamer een klein zakje hennep gevonden met een gewicht van 6 gram.
In de woning van [verdachte] aan de [O.L.straat] te Kerkrade zijn bij een doorzoeking in de slaapkamer drie zakken met hennep gevonden met een totaalgewicht van 1086 gram en in de keuken nog twee zakken met resten van hennep en een zak met henneptoppen met een gewicht van 126 gram.
Nu ter zitting van 2 juni 2010 namens [verdachte] door de raadsman hierover is verklaard dat deze verdovende middelen aan hem toebehoorden en dat zijn vriendin [naam vriendin van verdachte] daarvan niet op de hoogte was, volgt daaruit dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een vuurwapen, patroonmagazijnen en een pepperspraybus voorhanden heeft gehad, gelet op:
- de bekennende verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting;
- het aantreffen van het wapen, de patroonmagazijn en de pepperspray;
- het onderzoek aan het wapen, de patroonmagazijnen en de pepperspray.
Ten aanzien van feit 2
Aan [verdachte] wordt als tweede feit verweten dat hij in de periode 1 januari 2009 tot en met 12 maart 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve de hierboven genoemde ‘criminele doelstelling’(de illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan, een bepaalde mate van hiërarchie, of sturing van de leden van de organisatie. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 en hierna onder 3, 4 en 5 bewezen wordt geacht, komt naar voren dat [verdachte] samen met anderen heeft gehandeld in zowel soft- als harddrugs. Echter, niet is gebleken dat hij dit deed als lid van een criminele organisatie. [verdachte] is veeleer te beschouwen als een los van anderen opererende handelaar. Weliswaar had [verdachte] contacten met [medeverdachte 2 ], bij wie de rechtbank wel tot het oordeel komt dat deze deelnam aan een criminele organisatie. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat [verdachte] om die reden ook deelnam aan de organisatie. [verdachte] handelde met [medeverdachte 2 ] vanuit een zekere positie van gelijkwaardigheid en zelfstandigheid, zoals kan worden afgeleid uit getapte telefoongesprekken met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde, waaraan [verdachte] heeft deelgenomen.
[verdachte] moet om die reden van het ten laste gelegde onder 2 worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1. primair en subsidiair
op 2 februari 2009 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en in de periode van 18 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3. primair
op 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10.000 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
4. primair
op 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van ongeveer 1.000 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
5.
op 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.150 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
op 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, merk [S.], model [xxxx-xx], kaliber .[xx] en een of meer onderdelen die specifiek bestemd zijn voor voornoemd vuurwapen en van wezenlijke aard zijn, te weten vier patroonmagazijnen en een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen in de zin van artikel 2 lid 1 categrorie II onder 6, te weten een pepperspraybus, merk [P.], voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair en subsidiair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A en B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf van zeven jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] geen antecedenten heeft op het gebied van handel in verdovende middelen. Ook heeft de raadsman verzocht de oriëntatiepunten met grote terughoudendheid toe te passen. Ten slotte heeft hij naar voren gebracht dat amfetamine minder kost en opbrengt dan bijvoorbeeld cocaïne, waardoor het gevaar van economische ontwrichting bij de handel in amfetamine veel geringer is dan bij de handel in andere op lijst I genoemde middelen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van het hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de hiervoor bedoelde omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan zijn in het bijzonder twee thema’s onderwerp van debat geweest bij de behandeling ter terechtzitting.
Ten eerste heeft de officier van justitie kort gezegd gesteld dat de rechtbank ten nadele van [verdachte] rekening moet houden met onder andere de omstandigheid dat de inwoners van een regio als Zuid-Limburg in verschillende opzichten veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Hiertegen heeft de verdediging aangevoerd dat dit op zich niet als een strafverzwarende omstandigheid mag worden aangemerkt. Het zou immers onwenselijk zijn dat iemand die in Zuid-Limburg de Opiumwet overtreedt om die reden zwaarder bestraft wordt dan iemand die dat elders in Nederland doet.
Ten tweede heeft de verdediging kort gezegd de stelling betrokken dat de werkelijke hoeveelheid amfetamine in de aangetroffen verdovende middelen zo beperkt was, dat dit een matigend effect op een op te leggen straf zou moeten hebben.
Ten aanzien van het eerste thema stelt de rechtbank voorop dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij de straftoemeting en daarin nauwelijks wordt gestuurd door de wetgever. Dit stelt de rechter in staat om bij de straftoemetingsbeslissing rekening te houden met alle mogelijke feiten en omstandigheden die voor de straf van belang worden geacht. Die rechterlijke vrijheid vindt haar begrenzing in transparantie en rechtseenheid, zodat het gevaar van willekeur en inconsistentie wordt ingedamd. Transparantie vereist dat de rechter zich bij het gebruik van zijn vrijheid voldoende moet verantwoorden, bijvoorbeeld door een duidelijke motivering. De rechtseenheid wordt gediend door onder meer de (deels ongeschreven) beginselen van een goede procesorde, zoals het – kennelijk – door de verdediging ingeroepen gelijkheidsbeginsel dat niemand zonder voldoende grond gunstiger of ongunstiger mag worden behandeld dan een ander die in dezelfde situatie verkeert. Ook codificatie van wet- en regelgeving is in dat opzicht van belang. Daaronder dienen ook de oriëntatiepunten van de rechterlijke macht en de beleidsregels (aanwijzingen en richtlijnen) van het openbaar ministerie te worden begrepen.
Volgens de rechtbank is algemeen bekend dat criminelen niet zelden worden verlokt om hun activiteiten in de regio Zuid-Limburg te concentreren dan wel, indien zij van buiten de regio of het buitenland komen, daarheen te verleggen in de al dan niet gerechtvaardigde veronderstelling dat de risico’s kleiner zijn en het financiële gewin hoger is. De regio is geografisch ingeklemd tussen België en Duitsland en kent een lange landsgrens, zodat criminelen sneller kunnen uitwijken naar het buitenland. Ook is de regio gemakkelijk bereikbaar voor afnemers van drugs uit het buitenland die hun verdovende middelen in grote getale in Nederland tegen een lagere prijs voorhanden kunnen krijgen dan in eigen land. Algemeen bekend is dat dit gepaard gaat met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving en in het bijzonder de leefomgeving van het verstedelijkte deel van Zuid-Limburg ernstige schade wordt berokkend.
Die ontwikkeling dient met kracht te worden tegengegaan. Het voorgaande moet dan ook worden gezien als een op algemeen preventieve werking gerichte straftoemeting. Nu het gelijkheidsbeginsel noch artikel 14, eerste lid van het IVBPR en artikel 1 van de Grondwet een zodanige redengeving van de strafoplegging verbieden, faalt het in deze door de verdediging gevoerde verweer.
Ten aanzien van het tweede thema het volgende. De rechtbank kan het door de verdediging betrokken standpunt niet onderschrijven. In Nederland gaat het namelijk, anders dan in Duitsland, niet om de exacte hoeveelheid werkzame verboden stof in een aangetroffen middel, maar is het totale gewicht van dat middel bepalend. Dat een middel dan voor een aanzienlijk deel bestaat uit een legale niet-werkzame stof, maakt dat niet anders, nu het risico voor de volksgezondheid in dat geval evenzeer aanwezig is. De rechtbank wijst erop dat de legale stoffen waaruit de aangetroffen middelen zijn samengesteld bijzonder schadelijk zijn voor de volksgezondheid. In dit verband merkt de rechtbank op dat aan de [G.straat] te Landgraaf onder meer methanol en zwavelzuur zijn aangetroffen, stoffen die bestemd waren voor de productie van amfetamine. Voorts is algemeen bekend dat, indien het gehalte aan werkzame stof in een gebruikerseenheid harddrugs beperkt is, de gemiddelde gebruiker niet alleen meer van die eenheden zal willen consumeren om daarmee hetzelfde beoogde effect te bereiken, maar ook niet kan worden uitgesloten dat deze gebruiker wegens het uitblijven van het beoogde effect zijn toevlucht neemt tot een andere harddrug. Tevens wijst de rechtbank op het risico van overdosering, indien een gebruiker later weer drugs voorhanden krijgt die een “normale”sterkte hebben. Van al die risico’s heeft [verdachte] zich niets aangetrokken. Enkel het financiële gewin stond bij hem voorop.
Met het relatief beperkte gehalte aan amfetamine in het aangetroffen middel zal de rechtbank dus geen rekening houden ten voordele van [verdachte].
Hieraan doet niet af het op zich tot de verbeelding sprekende voorbeeld van de verdediging dat, indien iemand op het punt staat 1 kilo amfetamine te versnijden met 50 kilo cafeïne, maar daartoe nog niet is overgegaan, deze persoon op het moment van betrapping ‘slechts’ het aanwezig hebben van 1 kilo amfetamine kan worden aangewreven. Indien diezelfde persoon, aldus de verdediging, een uur later wordt betrapt en klaar blijkt te zijn met het versnijden of mengen van beide stoffen, kan hem worden verweten dat hij maar liefst 51 kilo amfetamine heeft bereid of verwerkt. De rechtbank is van mening dat het ene geval weliswaar tot een andere bewezenverklaring zou leiden dan het andere, maar ten aanzien van de strafmaat zouden beide gevallen een vergelijkbare uitkomst hebben, indien de betreffende persoon in het eerste geval daadwerkelijk van plan was beide stoffen met elkaar te mengen en die vervolgens te verkopen. In beide gevallen bestaat dan immers het voornemen om ten koste van de volksgezondheid voor eigen financieel gewin het preparaat in gebruikershoeveelheden op de markt te brengen.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf neemt de rechtbank de strafnormen uit de hiervoor genoemde oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs als uitgangspunt. Hierin worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. Niet bewezen is verklaard dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Hoewel dit op zich niet uitsluit dat moet worden aangesloten bij de ‘organisatie’-categorie, omdat die categorie niet enkel ziet op de criminele organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet maar een ruimer bereik heeft, vindt de rechtbank dat hiervoor onvoldoende concrete aanknopingspunten voorhanden zijn. Dit impliceert dat de rechtbank zal uitgaan van de standaardcategorie.
Bewezen is verklaard dat [verdachte] zich op 2 februari 2009 heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van een hoeveelheid amfetamine (feit 1) en dat hij zich op 17 februari 2009 heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van 10 kilo amfetamine (feit 3). De rechtbank houdt het ervoor dat [verdachte] op 2 februari 2009 een vergelijkbare hoeveelheid amfetamine heeft uitgevoerd als op 17 februari 2009, zodat zal worden uitgegaan van een hoeveelheid van in totaal 20 kilo amfetamine. Dit is een zeer grote hoeveelheid en wijst op een grootschalige handel. Gelet hierop is categorie 14 (van 10 tot 20 kilo) van toepassing, welke categorie staat voor 48 (bij 10 kilo) tot 60 (bij 20 kilo) maanden gevangenisstraf. De rechtbank neemt dan ook een gevangenisstraf van 5 jaar als uitgangspunt.
Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan vijf maal het vervoer van amfetamine (feit 1), de uitvoer van 1 kilo hennep (feit 4), het opzettelijk aanwezig hebben van 3.150 gram hennep (feit 5) en het voorhanden hebben van een vuurwapen, patroonmagazijnen en een busje peperspray. Ten aanzien van de door [medeverdachte 1 ] vervoerde hoeveelheden amfetamine zal de rechtbank eveneens van tien kilo per keer uitgaan, in totaal dus 50 kilo. Naast de tweevoudige uitvoer van amfetamine dienen derhalve ook deze feiten nog in de op te leggen gevangenisstraf verdisconteerd te worden ten nadele van [verdachte].
Wat betreft de persoon van [verdachte] dient ten voordele van hem rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat hij nog nooit voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Anderzijds moet hem euvel worden geduid dat [verdachte] zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de aanzienlijke gezondheidsrisico’s die anderen door zijn handelwijze hebben gelopen. Het enige wat voor hem lijkt te hebben geteld is financieel gewin. Dat vindt de rechtbank verwerpelijk.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar een passende straf is.
6 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen [naam apparaat] (nr. 2) en weegschaal (nr. 3) verbeurd te verklaren. De in beslag genomen hennep (nr. 25 tot en met 29) en het wapen (nr. 45) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De in beslag genomen administratie (nr. 46) kan worden teruggeven aan [verdachte].
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen aan wie de [naam apparaat] en weegschaal toebehoren. Wel is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezen verklaarde onder 1, 3 en 4 is begaan of voorbereid. De in beslag genomen [naam apparaat] (nr. 2) en weegschaal (nr. 3) zijn derhalve vatbaar voor verbeurdverklaring.
De in beslag genomen hennep (nr. 25 tot en met 29) en het wapen (nr. 45) zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 5 en 6 bewezen verklaarde is begaan.
Deze voorwerpen zullen daarom aan het verkeer worden onttrokken.
De in beslag genomen administratie (nr. 46) kan naar het oordeel van de rechtbank worden teruggegeven aan [verdachte].
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Straffen
- veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van vijf jaren;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst als 2 en 3 zijn genummerd;
- verklaart aan het verkeer onttrokken de voorwerpen die op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd van 25 tot en met 29 en 45;
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het voorwerp dat op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst als 46 is genummerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. Th.A.J.M. Provaas en
mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2010.
---------------------------------------------------------------------
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 16 februari 2009 en/of in de periode van 18 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 16 februari 2009 en/of in de periode van 18 februari 2009 tot en met 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 maart 2009 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 2 ] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3 ]en/of [medeverdachte 6] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van
de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 11 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet namelijk het
- meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of hennep, in elke geval van (een) middel(en) als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet
- meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of hennep, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet en het plegen van strafbare
voorbereidingshandelingen betreffende de middelen voorkomende op lijst I van de Opiumwet,
3.
hij, verdachte, op 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), ongeveer 10.000 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10.000 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (= MDEA) en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, verdachte, op of omstreeks 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), een hoeveelheid van ongeveer 1.000 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 17 februari 2009 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.000 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
5.
hij, verdachte, op of omstreeks 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.150 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij, verdachte, op of omstreeks 31 maart 2009 in de gemeente Kerkrade, (een) wapen(s) van categorie III, te weten een vuurwapen, merk [S.], model [xxxx-xx], kaliber .[xx] en/of een of meer onderdelen die specifiek bestemd zijn voorvoornoemd vuurwapen en van wezenlijke aard zijn, te weten vier patroonmagazijnen en/of een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen in de zin van artikel 2 lid 1 categrorie II onder 6, te weten een pepperspraybus, merk [P.], voorhanden heeft gehad.
------------------------------------------------------------------------
BIJLAGE II: De beslaglijst
2009008579 25 1014 gram hennep
1629160-Gk14-1701
2009008579 26 6 gram hennep
1629163-Gk14-2104
2009008579 27 1086 gram hennep
1628983-kavelnr OL55 1701
2009008579 28 126 gram hennep
1628987-kavelnr OL55 1903
2009008579 29 2 zakken hennep
1628988-kavelnr OL55 1901
2009008579 45 1 Pistool, kleur zilver
[S.]
GK14-2101 + 4 lege magazijnen
20300220846 2 diverse goederen
OLIMPIC
OL55-1702 AMB-28901697 [naam apparaat]
20300220846 3 1 Weegschaal
SOEHNLE
OL55-1902 AMB-28901697
20300220835 46 diverse goederen,
GK14-1202 div. schriftelijke bescheiden.