parketnummer: 03/700080-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. I.M. van Dijk, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte seks heeft gehad met [naam slachtoffer], die toen ouder dan twaalf, maar jonger dan zestien jaar oud was.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Zij baseert dit oordeel op de bekennende verklaring van verdachte, op de verklaring van [naam slachtoffer] en op de aangifte van haar moeder, [naam moeder slachtoffer].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van verdachte heeft naar voren gebracht dat, hoewel dit de strafbaarheid aan het tenlastegelegde feit niet ontneemt, de relatie en de seks tussen verdachte en [naam slachtoffer] zonder dwang en steeds met haar instemming zijn geweest.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouwe acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [naam slachtoffer], die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd ;
- de aangifte van [naam moeder slachtoffer], zijnde de moeder van [naam slachtoffer] ;
- het proces-verbaal verhoor van [naam slachtoffer] .
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 februari 2009 tot en met 22 januari 2010 in het arrondissement Maastricht meermalen met [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn penis en vingers en tong in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht en
- zijn penis door die [naam slachtoffer] in de mond laten nemen en
- zijn tong in de mond van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldingsgebod;
- een behandelverplichting (ambulant);
- de verplichting om zich gedurende de proeftijd te onthouden van het geven van les aan minderjarigen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe acht passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een door de rechtbank te bepalen voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan verbonden de door de rechtbank passend geachte voorwaarden en in ieder geval de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht en de behandelverplichting als aangegeven in het reclasseringsrapport van 29 maart 2010.
Zij acht deze straf passend, omdat de gevolgen van de tenlastegelegde feiten voor verdachte meegewogen dienen te worden. Verdachte is zowel zijn baan als leraar als zijn tweede baan als activeringscoach kwijt en zal als zodanig niet meer aan de slag kunnen. Hij heeft inmiddels financiële problemen en de relatie tot zijn gezinsleden is niet goed meer.
Verder heeft hij zich op vrijwillige basis onder behandeling van psycholoog Wolters gesteld.
Daarnaast wijst de raadsvrouwe erop dat de op te leggen straf dient te worden gematigd omdat het Openbaar Ministerie geen invulling heeft gegeven aan het hoorrecht als neergelegd in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering terwijl het slachtoffer zich mogelijk tegen bestraffing van verdachte of voor een voorwaardelijke straf voor verdachte had uitgesproken, als zij wel in die zin was gehoord.
Ten slotte heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat in het reclasseringsrapport van 29 maart 2010 wordt geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht op te leggen. Zij merkt op dat indien de rechtbank deze straf te licht vindt, dit mogelijk kan worden gecombineerd met een werkstraf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank overweegt bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft gedurende een periode van 11 maanden ontucht gepleegd met een meisje van 14/15 jaar oud.
Verdachte was de gymleraar van de destijds 14 jarige [naam slachtoffer] toen hij zich in februari 2009 als haar begeleider opwierp omdat zij graag naar het Cios wil. Zo heeft verdachte zich ook aan de ouders van [naam slachtoffer] voorgesteld. Verdachte heeft [naam slachtoffer] daarna vaak met de auto in haar dorp opgehaald voor school of van school naar huis gebracht. Ook op andere tijdstippen ging hij met [naam slachtoffer] met de auto op pad, naar eigen zeggen in het kader van de begeleiding. De ouders ontdekten gaandeweg dat verdachte en [naam slachtoffer] wel heel vaak samen waren en gaven bij een ontmoeting met verdachte aan ongerust te zijn om hun dochter. Verdachte reageerde nonchalant en zei dat zij hem altijd konden bellen bij problemen. Veel later bleek pas, dat verdachte en [naam slachtoffer] op dat moment al een volledige seksuele relatie hadden. De seks vond onder andere in de auto van verdachte plaats. Ook bij verdachte thuis hebben verdachte en [naam slachtoffer] seks gehad, toen de echtgenote van verdachte een paar dagen op vakantie was. Verdachte heeft [naam slachtoffer] hiervoor opgehaald met de auto.
In het voorjaar van 2009 uitten collega’s jegens verdachte hun zorg over diens opvallende betrokkenheid bij [naam slachtoffer]. Verdachte zag daarin geen aanleiding de relatie te staken. In juni 2009 werden door de ouders van [naam slachtoffer] seksueel getinte SMS-berichten van verdachte aan [naam slachtoffer] onderschept. In de berichten verhaalde verdachte met opmerkelijk puberaal taalgebruik over zijn grote liefde voor [naam slachtoffer], dat niemand daar iets van mocht weten en dat hij zichzelf iets aan zou doen als de relatie met [naam slachtoffer] zou eindigen.
Naar aanleiding van de ontdekte SMS-berichten is verdachte ontslagen door de school. Op dat moment was nog niet bekend dat er meer aan de hand was dan enkel het versturen van grensoverschrijdende SMS-berichten. Verdachte heeft in het kader van dat ontslag onder meer met de school afgesproken dat hij niet meer in de woonplaats van [naam slachtoffer] zou komen. Desondanks was verdachte zo’n twee maanden later toch weer in haar woonplaats en hervatte hij het contact met [naam slachtoffer]. Maandenlang, tot eind januari 2010, heeft verdachte [naam slachtoffer] regelmatig heimelijk in een park ontmoet om daar seks met haar te hebben. Dit duurde voort totdat een man verdachte aansprak en de politie waarschuwde. [naam slachtoffer] gaf aan de relatie met verdachte toen niet meer te hebben gewild maar bang te zijn geweest dat hij zichzelf iets aan zou doen als zij de relatie zou beëindigen.
Verdachte heeft verklaard dat hij als volwassene zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen, maar dat hij zich heeft laten meeslepen. Dat verdachte zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen is juist. In de visie van verdachte dat hij zich zou hebben laten “meeslepen” kan de rechtbank verdachte niet volgen. In ieder geval is verdachte, anders dan hij suggereert, niet zomaar iets overkomen. Gezien het leeftijdsverschil en gezien de verhouding leraar tegenover leerling en zeker als gymleraar tegenover een leerling die graag naar het Cios wil, kan van een gelijkwaardige relatie nimmer sprake zijn geweest. In die ongelijkwaardige verhouding tot [naam slachtoffer], maar ook richting de ouders en de school, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op de hiervoor omschreven wijze, actief en op berekenende wijze gestuurd, gemanipuleerd en gepland. Hij overlaadde het pubermeisje met aandacht op een aan haar leeftijd aangepast niveau, werkte op haar schuldgevoel in, creëerde de gelegenheden om seks te hebben, probeerde daartoe in zijn functie als leraar en begeleider van [naam slachtoffer] ook de ouders in te palmen en lapte afspraken met school om de veiligheid van [naam slachtoffer] te waarborgen aan zijn laars. Uit zijn gedrag spreekt een groot gebrek aan normbesef en respect voor anderen, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in het niet naleven van de plicht van het openbaar ministerie om de betrokken minderjarige te horen geen reden voor strafmatiging. De omstandigheid dat [naam slachtoffer] tegenover de politie verklaard heeft dat zij het vervelend vindt iets over een eventuele straf voor verdachte te moeten zeggen, maakt dit niet anders. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Artikel 167a Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid moet stellen zijn mening kenbaar te maken over het gepleegde feit. Van het gesprek met de minderjarige waarin hij zijn zienswijze naar voren brengt, dient een verslag te worden gemaakt en aan het dossier te worden toegevoegd, opdat de zittingsrechter daar kennis van kan nemen, hetgeen onder andere van belang kan zijn voor de (eventuele) latere bepaling van de strafmaat. Een gefundeerde wens van de minderjarige om niet te vervolgen dient het Openbaar Ministerie zwaar te laten wegen bij de beslissing over strafvervolging. De minderjarige heeft evenwel geen doorslaggevende stem (zie Kamerstukken Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2001/2002, nr 27745, nr 6, pagina 17 en volgende).
Aan deze hoorplicht heeft het openbaar ministerie in casu niet voldaan. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat zij hoe dan ook, dus onafhankelijk van een eventuele wens van [naam slachtoffer] om niet te vervolgen, tot vervolging zou zijn overgegaan, gelet op de ernst en lange pleegperiode van de feiten.
Daarbij neemt de rechtbank voorts in overweging dat [naam slachtoffer] weliswaar heeft aangegeven dat zij het moeilijk vindt iets over een straf voor verdachte te moeten zeggen, maar dat zij ook heeft verklaard dat het haar duidelijk is dat iets met verdachte gaat gebeuren en dat zij de beslissing daaromtrent aan de politie over wil laten. Dat [naam slachtoffer] dubbel in de kwestie staat is de rechtbank duidelijk en is onder de gegeven omstandigheden ook begrijpelijk. Dit maakt de feiten echter niet minder strafbaar en de rechtbank ziet in de door de verdediging aangehaalde uitlating van [naam slachtoffer] dan ook geen aanleiding tot matiging van de straf.
Het feit dat verdachte zijn baan kwijt is, ook de nieuwe baan als begeleidingscoach, en dat hij als zodanig niet meer aan de slag kan, kan hij enkel zichzelf verwijten. Ditzelfde geldt voor het feit dat hij thans in de gezinssfeer problemen kent en financiële problemen. Omdat verdachte uit eigener beweging, zij het rijkelijk laat, psychologische hulp heeft gezocht in het besef dat hij onjuist handelde, houdt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat toch rekening met voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook verdachte zal zijn leven weer op de rails moeten krijgen en heeft daartoe zelf de eerste stappen gezet.
Ook houdt de rechtbank bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat verdachte inmiddels 54 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hetgeen hem ongetwijfeld zwaar is gevallen.
Gelet op in vergelijkbare zaken opgelegde straffen zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf na aftrek van de voorlopige hechtenis nog maar van korte duur zijn. In een dergelijke kortstondige terugkeer naar de gevangenis ziet de rechtbank geen meerwaarde.
De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, aan verdachte een werkstraf opleggen. Daarnaast is de rechtbank van mening dat een forse voorwaardelijke gevangenisstraf onder bijzondere voorwaarden aan de orde is. Deze dient enerzijds ertoe dat verdachte onder strafrechtelijke dwang aan zichzelf werkt en anderzijds als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat de duur van de aan deze straf gekoppelde proeftijd gelijk dient te zijn aan de door de reclassering ter zitting uitgesproken verwachting ten aanzien van de maximale duur van de behandeling van verdachte, die drie jaren bedraagt.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden op te leggen een gevangenisstraf van 414 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de hierna te stellen voorwaarden in combinatie met een werkstraf van 240 uur.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 414 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dat inhoudt het verplicht volgen van een behandeling bij psycholoog Wolters en/of bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling van Mondriaan of een soortgelijke instelling en ook indien dat inhoudt een meldingsplicht bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dit nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J.G. Borger, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging- ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 22 januari 2010 in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Valkenburg aan de Geul, althans in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [naam slachtoffer] in de mond laten nemen en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [naam slachtoffer] geduwd/gebracht.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700080-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 12 juli 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. I.M. van Dijk, advocaat te Maastricht.