ECLI:NL:RBMAA:2010:BN1044
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.H.M. Kuster
- M.C.A.E. van Binnebeke
- I. Dautzenberg
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met oplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 13 juli 2010 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor oplichting. De vordering, gedateerd 19 januari 2010, werd behandeld na een eerdere veroordeling van de verdachte op 14 oktober 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft behaald uit oplichting, waarbij hij geldbedragen heeft onttrokken aan een benadeelde partij door middel van listige kunstgrepen. De officier van justitie heeft het voordeel geschat op € 71.487,31, inclusief rentevoordeel van € 16.455,= over een periode van vier jaar. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft verzocht om rekening te houden met zijn huidige financiële situatie en een civiele schikking van € 50.000,= met de benadeelde partij.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de civiele schikking niet in mindering kan worden gebracht op het geschatte voordeel, omdat deze geen in rechte vastgestelde vordering betreft. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte drie betalingen van elk € 208,33 aan de benadeelde partij heeft gedaan, die wel in mindering worden gebracht op het geschatte voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 70.862,32, waarbij de rechtbank geen termen aanwezig achtte om het bedrag te matigen, ondanks de werkloosheid van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in staat moet worden geacht om het bedrag te voldoen, gezien zijn leeftijd en eerdere pogingen om werk te vinden.