ECLI:NL:RBMAA:2010:BN1044

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/640661-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 13 juli 2010 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor oplichting. De vordering, gedateerd 19 januari 2010, werd behandeld na een eerdere veroordeling van de verdachte op 14 oktober 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft behaald uit oplichting, waarbij hij geldbedragen heeft onttrokken aan een benadeelde partij door middel van listige kunstgrepen. De officier van justitie heeft het voordeel geschat op € 71.487,31, inclusief rentevoordeel van € 16.455,= over een periode van vier jaar. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft verzocht om rekening te houden met zijn huidige financiële situatie en een civiele schikking van € 50.000,= met de benadeelde partij.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de civiele schikking niet in mindering kan worden gebracht op het geschatte voordeel, omdat deze geen in rechte vastgestelde vordering betreft. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte drie betalingen van elk € 208,33 aan de benadeelde partij heeft gedaan, die wel in mindering worden gebracht op het geschatte voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 70.862,32, waarbij de rechtbank geen termen aanwezig achtte om het bedrag te matigen, ondanks de werkloosheid van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in staat moet worden geacht om het bedrag te voldoen, gezien zijn leeftijd en eerdere pogingen om werk te vinden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/640661-06
Datum uitspraak: 13 juli 2010
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arron¬dissement Maastricht onder voormeld parketnummer, geda¬teerd 19 januari 2010 en bij deze rechtbank ter terechtzit¬ting van 19 februari en 29 juni 2010 aanhangig gemaakt, daar¬toe strek¬ken¬de dat de rechtbank ten laste van
[verdachte],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens],
hierna te noemen: [verdachte],
bijgestaan door zijn raadsman mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond,
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk ver¬kregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2009, gewezen in de door de officier van justitie tegen [verdachte] onder opgemeld parketnummer aangebrachte strafzaak. Bij dit vonnis is [verdachte] ter zake van “oplichting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot straf.
De vordering is gericht op de ontneming van het voordeel verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
1. De procesgang
De vordering, gedateerd 19 januari 2010, is aanvankelijk aanhangig gemaakt ter terechtzitting van 19 februari 2010. Tijdens die zitting is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd en de rechtbank heeft toen besloten de behandeling van deze vordering te laten voorafgaan door een schriftelijke voorbereiding, als bedoeld in artikel 511d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij voor die schriftelijke voorbereiding termijnen zijn bepaald. Door de officier van justitie is daarna op 18 maart 2010 een schriftelijke toelichting (conclusie van eis) met bijlagen ingediend bij deze rechtbank. De raadsman heeft vervolgens op 12 mei 2010 een schriftelijke reactie daarop ingediend bij deze rechtbank.
De officier van justitie heeft vervolgens nog een “proces-verbaal bevindingen” van 14 juni 2010 aan het dossier toegevoegd.
De onderhavige vordering is vervolgens aangebracht ter terechtzitting van 29 juni 2010.
De officier van justitie heeft ter zitting van 29 juni 2010 gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op een bedrag van € 87.934,= (te weten € 71.487,31 + rente ad € 16.455,= ).
2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd -kort gezegd-:
- primair: tot afwijzing van de vordering, aangezien [verdachte] geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten;
- subsidiair: dat op het te ontnemen bedrag de in rechte te vastgestelde vordering van € 50.000,=, te vermeerderen met 5% rente per jaar, in mindering moet worden gebracht.
Daarnaast is verzocht om bij het vaststellen van het te ontnemen bedrag rekening te houden met de huidige, en redelijkerwijs te verwachten toekomstige, draagkracht van [verdachte]. [verdachte] woont in Duitsland en ontvangt een maandelijkse uitkering (Arbeitslosengeld II) ten bedrage van € 710,=. De laatste jaren heeft [verdachte] steeds geprobeerd werk te vinden, hetgeen niet is gelukt. Het is niet waarschijnlijk dat [verdachte], gelet op zijn leeftijd van 47 jaar, (nog) werk zal vinden.
De raadsman heeft betreffende zijn primaire verzoek gesteld dat hoger beroep ingesteld is tegen het vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2009.
De raadsman heeft betreffende zijn subsidiair verzoek gesteld dat tussen [verdachte] en de benadeelde van de onderhavige oplichting, [benadeelde partij]., een schikking is aangegaan en wel tot een bedrag van € 50.000,-- te vermeerderen met 5% rente per jaar, welke schikking is opgenomen in een proces-verbaal van comparitie van deze rechtbank, sector Kanton (executoriale titel). Deze schikking is volgens de raadsman een in rechte toegekende vordering, als bedoeld in artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Genoemd bedrag dient volgens de raadsman dus in mindering te worden gebracht op het geschatte voordeel. Volgens de raadsman doet daaraan niet af dat tot heden pas een drietal betalingen van elk € 208,33 (drie rente-betalingen) door [verdachte] aan genoemde [BENADEELDE PARTIJ]. zijn gedaan.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn vordering gepersisteerd. Betreffende het verweer van de raadsman heeft hij aangevoerd dat het bedrag van de schikking niet in mindering gebracht kan worden, nu [verdachte] de schikking niet is nagekomen en [benadeelde partij] daarom niet langer is gebonden aan deze schikking. Verder heeft hij gesteld dat hij in het voordeel van [verdachte] alleen “enkelvoudige rente” heeft toegepast en dat het gedane matigingsverzoek volstrekt prematuur is. [verdachte] heeft het gestelde voordeel genoten en er zijn geen overtuigende argumenten aangevoerd om tot matiging over te gaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en de bij de onderhavige vordering horende stukken en heeft gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 29 juni 2010, bij gelegenheid waarvan de officier van justi¬tie en de raadsman van [verdachte] zijn gehoord.
De vordering dateert van 19 januari 2010. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak in de (hoofd)zaak met parketnummer 03/640661-06 is op 14 oktober 2009 door deze rechtbank gedaan. De rechtbank stelt vast dat de vordering binnen de bij artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering bepaalde periode van twee jaar is ingediend.
4.2. De bespreking van de feiten
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] bij vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2009 ter zake van “oplichting, meermalen gepleegd” is veroordeeld tot straf. De rechtbank heeft bij dit vonnis wettig en overtuigend bewezen geacht dat [verdachte] in het tijdvak van 10 maart 2003 tot en met 2 juni 2006 in de gemeente Kerkrade meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [benadeelde partij]. heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende hij telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- listiglijk doen voorkomen alsof de gelden welke hij onttrok aan genoemde [BENADEELDE PARTIJ]. betalingen aan crediteuren waren en/of verschuldigde salarisbetalingen waren.
De rechtbank wijst, gelet op genoemde veroordeling, het primair door de raadsman gedane verzoek af. De omstandigheid dat hoger beroep ingesteld is tegen deze veroordeling doet hieraan niet af.
4.3. De hoogte van het te ontnemen geldbedrag
Voordeel uit gedane betalingen wegens oplichting
Uit de inhoud van het proces-verbaal bevindingen, gedateerd 14 juni 2010 en voorzien van het parketnummer 03/640661-06, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg, is de rechtbank gebleken dat [verdachte] via crediteuren- en salarisboekingen gelden die toebehoorden aan [benadeelde partij]. heeft overgemaakt naar eigen rekeningen. De omvang van de fraude is nader bepaald door verschillende gegevens uit het strafdossier samen te voegen. Het gaat daarbij steeds om de afschriften van de bankrekening van [verdachte] en financiële overzichten van die transacties door [benadeelde partij].
Het totaal van de door [benadeelde partij]. teveel aan [verdachte] gedane betalingen bedraagt:
- over 2003: € 1.483,03
- over 2004: € 2.607,95
- over 2005: € 28.658,51
- over 2006: € 38.728,82 +
-------------------
In totaal: € 71.487,31
Dit totaalbedrag van de ontnemingsvordering ad € 71.487,31 is (subsidiair) door de raadsman niet betwist.
Voordeel uit rente, zijnde besparing van kosten
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat [verdachte] vier jaren de beschikking heeft gehad over de genoemde geldbedragen en dat hij daarom ook rentevoordeel heeft genoten over deze bedragen. Dit rentevoordeel heeft hij genoten vanaf het eerste moment dat hij de geldbedragen telkens kreeg, dus vanaf 2003, tot de zitting van 29 juni 2010. Berekend op basis van de wettelijke rente voor consumententransacties gaat het om een voordeel van in totaal € 16.455,= , nader gespecificeerd in genoemd proces-verbaal van de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg, gedateerd 14 juni 2010, op pagina 4.
De raadsman heeft betreffende de door de officier van justitie opgevoerde “rente” gesteld dat indien rente-opbrengst als voordeel meegenomen wordt, ook rekening gehouden dient te worden met door [verdachte] “betaalde rente”.
De rechtbank overweegt omtrent genoemde post “rente” het volgende.
In artikel 36e, vierde lid, tweede zin Sr is bepaald dat onder voordeel in de zin van wederrechtelijk verkregen voordeel de besparing van kosten is begrepen. Het gaat bij voordeel niet alleen om een werkelijke toename van vermogen, maar ook om een vermindering van geldelijke lasten. Voorts geldt - kort gezegd - dat de veroordeelde moet worden gebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd als hij de strafbare feiten niet zou hebben gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de officier van justitie bedoelde wettelijke rente onder omstandigheden onder dit begrip voordeel worden geschaard. Die situatie doet zich voor wanneer de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk dat voordeel heeft behaald.
Uit de bankafschriften van veroordeelde maakt de rechtbank op dat hij regelmatig rood of bijna rood stond en dat daarop een storting door [benadeelde partij]. volgde. De dag erna is dan een groot bedrag opgenomen (bijvoorbeeld € 1.500,=) of een kleiner bedrag. Ook is in de bankafschriften te zien dat regelmatig meerdere kleinere bedragen kort na elkaar werden opgenomen – deze doen de rechtbank sterk denken aan de geldopnames van een gokker.
Het verloop van de rekening lijkt dus te suggereren dat veroordeelde zijn tekorten aanvulde met geld dat hij van [benadeelde partij]. overboekte naar zijn eigen rekening. Dat hij daarmee kosten van rente op door hem op de commerciële markt geleend geld heeft uitgespaard staat voor de rechtbank echter onvoldoende vast. Uit de bankafschriften lijken immers duidelijke aanwijzingen te rijzen dat veroordeelde een gokker is en wellicht op die manier zijn financiële problemen heeft proberen op te lossen. Dat hij de kosten van de rente heeft uitgespaard blijkt bovendien niet op een andere manier uit het dossier. De post wettelijke rente zal daarom niet worden toegewezen.
Het door [verdachte] op grond van het bovenstaande verkregen voordeel kan in deze dus worden geschat op een bedrag van € 71.487,31, welke schatting is gebaseerd op de inhoud van het hiervoor genoemd proces-verbaal van de officier van justitie mr. M.H.G. Scharenborg van 14 juni 2010.
Gemaakte kosten
De rechtbank is van oordeel dat de tussen [verdachte] en [benadeelde partij]. aangegane civiele schikking ad € 50.000,-- te vermeerderen met 5% rente per jaar, niet in mindering gebracht kan worden op het geschatte voordeel, omdat een schikkings-overeenkomst géén “in rechte vastgestelde” vordering betreft, maar een overeenkomst tussen partijen ter beëindiging van een tussen hen gerezen geschil.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat door [verdachte] drie betalingen van een bedrag van elk € 208,33 zijn gedaan aan en [benadeelde partij]., welke betalingen dus in mindering dienen te worden gebracht op het geschatte voordeel.
Op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 71.487,31 wordt daarom een bedrag van in totaal € 624,99 in mindering gebracht, zodat resteert een bedrag van
€ 70.862,32.
Het verzoek tot matiging
De rechtbank acht géén termen aanwezig het door [verdachte] te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van
[verdachte] niet toereikend zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen. [verdachte] is nu 47 jaar oud en heeft nog voldoende verdiencapaciteit. Als bijzondere omstandigheid is alleen aangevoerd dat [verdachte] thans werkloos is. Verder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd of gebleken die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden.
Ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal aan [verdachte] daarom de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 70.862,32.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het geschatte voordeel, dat [verdachte] vanwege voormelde strafbare feiten wederrechtelijk heeft verkregen, vast op een bedrag van € 71.487,31;
- verplicht [verdachte], ter ontneming van voren¬bedoeld wederrechtelijk verkregen voordeel, tot betaling aan de staat van een bedrag van € 70.862,32 (zeventigduizendachthonderdtweeënzestig Euro en tweeëndertig Eurocenten).
Aldus gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en
mr. I. Dautzenberg, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 13 juli 2010.
Mr. Kuster is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.