parketnummer: 03/700225-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2010
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats/datum],
wonende te 6135 KN Sittard, Op de Geer 1.
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst –
te 6135 KN Sittard, Op de Geer 1.
Raadsvrouwe is mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 21 april 2010 (samen met een ander) 337 hennepplanten aanwezig heeft gehad;
Feit 2: van 1 september 2003 tot en met 20 april 2010 (samen met een ander) hennep heeft geteeld;
Feit 3: in deze periode opbrengsten van de hennepteelt heeft witgewassen en
Feit 4: in deze periode (samen met een ander) elektriciteit heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle vier de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Zijn oordeel dat beide verdachten al vanaf 2003 bezig waren met hennepteelt (en dus ook met witwassen en de diefstal van elektriciteit) baseert hij op het aantreffen van de hennepplantages op 21 april 2010, de bij de verdachten thuis aangetroffen bonnen van een growshop uit 2003, 2007 en 2008, het aangetroffen kweekschema, de foto uit 2004 waarop een hennepplantage is te zien in kennelijk dezelfde ruimte (kamer eerste verdieping) als de daar op 21 april 2010 aangetroffen hennepplantage, de verklaring van [verdachte] dat deze foto wel van de aangetroffen planten zou zijn, en de stortingen en betalingen van [verdachte] en [medeverdachte] in deze periode, terwijl daar geen respectievelijk onvoldoende legale inkomsten tegenover stonden. Uit al deze feiten en omstandigheden leidt de officier van justitie af dat [verdachte] en [medeverdachte] reeds langere tijd met de teelt van hennep bezig waren.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de feiten 2 en 4 naar voren gebracht dat er slechts sprake is geweest van 3 oogsten en dat de verdachte hooguit een half jaar hennep heeft geteeld. Dat is te weinig om te kunnen spreken van (gewoonte) witwassen van de eventuele opbrengsten, zodat verdachte van feit 3 moet worden vrijgesproken De door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen bevatten volgens de raadsvrouw geen enkel direct bewijs, maar slechts suggesties en aannames.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 21 april 2010 werden in de door [medeverdachte] en [verdachte] bewoonde woning aan de [adres] in Maastricht twee hennepplantages, met respectievelijk 145 en 192 hennepplanten, en 844 gram hennep aangetroffen. De plantages waren gesitueerd op een slaapkamer en in de bij de woning behorende garage. Uit onderzoek bleek het inderdaad om hennepplanten en hennep te gaan. [verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat de hennepkwekerij en de hennep van hem was. Hij heeft bovendien verklaard dat zijn moeder hiervan af wist en dat zij het goed vond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan als hieronder bewezen verklaard.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte] was hoofdbewoonster van de woning [adres], waarin de hennepplantages werden aangetroffen. Zij heeft deze woning ter beschikking gesteld aan haar zoon en toegelaten dat haar zoon daarin hennep teelde, nota bene in de kamer naast haar eigen slaapkamer. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte], dat gesproken dient te worden van medeplegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] samen op 21 april 2010 een hennepkwekerij hebben gehad.
Verdachte [verdachte] heeft bekend dat hij eerder hennep heeft geteeld. Hij heeft evenwel gesteld dat dit slechts drie eerdere oogsten betrof en dat hij hooguit een half jaar bezig was met de hennepteelt.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte slechts gedurende een periode van een half jaar, dus vanaf ongeveer november 2009, hennep heeft geteeld en overweegt daartoe als volgt.
Op 21 april 2010 zijn in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] de volgende bescheiden aangetroffen:
- een schema met betrekking tot de teelt van hennep;
- een aantal foto’s van een hennepplantage met op de achterkant de datum 27 juli 2004;
- een vijftal aankoopbonnen d.d. 30 september 2003, een aankoopbon d.d. 18 oktober 2003, een aankoopbon d.d. 9 november 2007, alle van de growshop Limbo Grow te Maastricht;
- een bewijs van storting van een bedrag van € 7.080,- ten name van [verdachte] d.d. 28 augustus 2009, met op de achterzijde een handgeschreven berekening 2530 x 2,8 7.085.
Het bij verdachte aangetroffen stortingsbewijs van 28 augustus 2009 betreft een bedrag van
€ 7080,-. Op de achterzijde van dit stortingsbewijs is een berekening geschreven 2530 x 2,8, waarbij de rechtbank opmerkt dat de uitkomst van deze vermenigvuldiging niet 7.085, maar 7080 is. Gelet op de in die berekening gehanteerde bedragen is de rechtbank van oordeel dat het hier kennelijk om een hennepgerelateerde berekening gaat. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat het bedrag van € 2530,- de gemiddelde kiloprijs voor hennep is. Nu de uitkomst van de handgeschreven berekening exact overeenkomt met het op 28 augustus 2009 gestorte bedrag, de berekening op de achterzijde van het stortingsbewijs was geschreven en [verdachte] voor het aantreffen van dit bewijs en/of de betekenis van de bedragen geen verklaring heeft willen afleggen, is de rechtbank van oordeel dat de storting van 28 augustus 2009 geld betrof dat verdiend was met hennepteelt. Een en ander brengt mee dat [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank niet pas vanaf november 2009, maar in ieder geval vanaf augustus 2009 bezig was met hennepteelt.
In het in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] aangetroffen kweekschema komen onder meer de data zondag 19 oktober en zaterdag 27 december voor. Nader onderzoek heeft geleerd dat deze data voorkwamen in de jaren 2003 en 2008.
Uitgaande van het voor de verdachten meest gunstige geval was [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank derhalve ook in oktober 2008 al bezig met de teelt van hennep.
Gelet op de aangetroffen foto’s, met op de achterkant de datum 27 juli 2004, de gelijkenis tussen de achtergrond op deze foto en die van de foto’s van de op 21 april 2010 aangetroffen hennepplanten en de verklaring van [verdachte] dat die foto’s wel van de aangetroffen planten zullen zijn, is de rechtbank voorts van oordeel dat [verdachte] kennelijk ook in juli 2004 al een hennepkwekerij had.
Uit de bij verdachten in de woning aangetroffen bonnen van de growshop uit 2003 en 2007, leidt de rechtbank tenslotte af dat [verdachte] reeds sedert september 2003 hennep heeft geteeld.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode, dus vanaf 1 september 2003 tot en met 20 april 2010, hennep hebben geteeld.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verdachte] noch [medeverdachte] voor de aanwezigheid en betekenis van de hiervoor genoemde bescheiden een verklaring hebben gegeven, waar dit, gelet op de aard van deze bescheiden en de tegen hen geuite beschuldigingen, toch van hen verwacht mocht worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, dat hij gedurende de ten laste gelegde periode enige maanden afwezig is geweest wegens werkzaamheden in het buitenland. De rechtbank acht dit niet onwaarschijnlijk. Een en ander neemt evenwel niet weg dat bewezen kan worden dat in de ten laste gelegde periode hennep is geteeld.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt de rechtbank dat, evenals bij feit 1, gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte], nu [medeverdachte] haar woning en garage ter beschikking heeft gesteld aan haar zoon en heeft toegelaten dat haar zoon daarin hennep teelde. Gelet op hetgeen hierna onder feit 3 wordt overwogen, betrekt de rechtbank bij dit oordeel bovendien dat [medeverdachte] kennelijk heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepteelt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] samen in de periode van 1 september 2003 tot en met 20 april 2010 hennep hebben geteelt. Het is een feit van algemene bekendheid dat met hennepteelt grote geldbedragen verdiend worden.
Verdachte [verdachte] had gedurende de gehele ten laste gelegde periode niet of nauwelijks legale inkomsten. In de periode van 1 januari 2004 tot en met 20 april 2010 heeft [verdachte] € 54.100,- aan contante uitgaven/stortingen verricht.
In de jaren 2008 en 2009 heeft [verdachte] reizen gemaakt naar Indonesië. De tickets voor de reizen, met een totaalbedrag van € 2494,02 werden volgens [verdachte] betaald door [medeverdachte].
Medeverdachte [medeverdachte] ontving in de ten laste gelegde periode een AOW-uitkering van € 915,- per maand en een uitkering van de Stichting 1940-1945 van € 750,- per maand. Maandelijks betaalde zij een bedrag van € 407,- aan hypotheek. In navolging van de officier van justitie schat de rechtbank de vaste lasten van [medeverdachte] op € 1620 (hypotheekkosten € 407,-, energiekosten € 300,-, autokosten € 100,-, huishoudgeld € 700,-, verzekeringen e.d. € 75,- en telefoon en internet € 45,-).
[medeverdachte] heeft in 2007 een auto bij Garagebedrijf Ploemen gekocht en de restantsom voor deze auto van € 7500,- contant betaald .
Uit de aangifte van Enexis, de stroomleverancier, volgt dat de leveringsovereenkomst is gesloten met M.E.H.G. [medeverdachte], dat een voorschot van € 4.000,- op de fraudefactuur werd gevraagd en dat dit bedrag ook geïncasseerd is.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat zowel [medeverdachte] als [verdachte], ondanks hun geringe legale inkomsten, in de ten laste gelegde periode in staat waren grote uitgaven te doen, al dan niet cash. Kennelijk hadden beide verdachten andere bronnen van inkomsten tot hun beschikking. Noch [medeverdachte] noch [verdachte] hebben voor de herkomst van het geld dat door hen gebruikt werd voor deze uitgaven, een verklaring willen geven.
Gelet op de bewezenverklaring onder feit 2, het zwijgen van [verdachte] en [medeverdachte] ten aanzien van de herkomst van de door hen (cash) gedane uitgaven in de ten laste gelegde periode die niet stroken met hun legale inkomsten, en het feit van algemene bekendheid dat met hennepteelt veel (cash) geld wordt verdiend, is de rechtbank van oordeel dat de door [verdachte] en [medeverdachte] gedane uitgaven, zoals hierboven genoemd, werden gefinancierd met geld afkomstig uit de hennepteelt. Aldus acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat [medeverdachte] en [verdachte] in de periode van 1 september 2003 tot en met 20 april 2010 hennep hebben geteeld.
[verdachte] heeft verklaard dat hij ten behoeve van zijn hennepkwekerij elektriciteit buiten de meter om heeft gebruikt. Enexis heeft aangifte gedaan van diefstal van stroom gedurende de ten laste gelegde periode door verbreking van het zegel.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 4 ten laste is gelegd.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt de rechtbank dat, evenals bij feit 2, gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte], nu [medeverdachte] ruimte in haar woning en in haar garage ter beschikking heeft gesteld aan haar zoon ten behoeve van de teelt van hennep. Daarmee heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hiervoor benodigde stroom buiten de meter om werd gebruikt. Bovendien was [medeverdachte] degene die het contract met Enexis had en aldus in de gelegenheid was om te bemerken dat de stroomrekeningen niet beduidend hoger werden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 21 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 337 hennepplanten en 844 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 september 2003 tot en met 20 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres]) een groot aantal hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 1 september 2003 tot en met 21 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij voorwerpen, te weten een hoeveelheid hennep en een groot aantal hennepplanten en uit de hennepteelt afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven en overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
in de periode van 1 september 2003 tot en met 21 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte de weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
een gewoonte maken van het plegen van witwassen;
feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd de lange duur van telen en de door hem geschatte opbrengst hiervan van 1,1 miljoen euro.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot de strafmaat, gelet op hetgeen naar haar mening is bewezen verklaard, de rechtbank verzocht een werkstraf op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
[verdachte] heeft samen met zijn moeder [medeverdachte] gedurende een zeer lange periode hennep heeft geteeld, een grote hoeveelheid hennepplanten en hennep aanwezig gehad en gedurende die periode elektriciteit gestolen. Het aldus door hen verdiende geld hebben zij vervolgens witgewassen. Dit zijn ernstige feiten. Door in hun eigen woning jarenlang hennepkwekerijen te houden, hebben [verdachte] en [medeverdachte] de georganiseerde grootschalige handel in hennep in stand gehouden. Hierop kan geen andere straf volgen dan één die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meebrengt. Een werkstraf, zoals door de raadsvrouwe verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten en de periode gedurende welke deze gepleegd zijn. De rechtbank zal dus een gevangenisstraf opleggen.
Voor wat de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf betreft, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de periode gedurende welke hennep is geteeld en de strafoplegging in vergelijkbare zaken is de rechtbank van oordeel dat voor de feiten 1, 2 en 4 een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op zijn plaats is. Voor het gewoontewitwassen wordt, gelet op de bewezen verklaarde periode, eveneens een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opgelegd.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, welke straf in dit geval een passende sanctie voor de bewezen verklaarde feiten is.
Omdat [verdachte] geen strafblad heeft, terwijl hij ter zitting meermalen heeft benadrukt dat hij heeft ingezien dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt en dat zijn handelen strafwaardig is, zal de rechtbank een deel van deze straf, te weten 8 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310, 311, 420 bis en 420 ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2010.
Buiten staat
Mr. J.M.E. Kessels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 337 hennepplanten en/of ongeveer 844 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 20 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 21 april 2010, te Maastricht, in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of uit de hennepteelt afkomstige opbrengsten (te weten geld), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal
hennepplanten en/of uit de hennepteelt afkomstige opbrengsten (te weten geld) gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 21 april 2010 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een hoeveelheid ) elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700225-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 9 augustus 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats/datum],
wonende te 6135 KN Sittard, Op de Geer 1.
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst –
te 6135 KN Sittard, Op de Geer 1.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek.