ECLI:NL:RBMAA:2010:BN7729
Rechtbank Maastricht
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor huurderving en herstelkosten bij beëindigde hoofdhuurovereenkomst
In deze zaak vorderde de eiser, [eiser], in kort geding ontruiming van een woning die door de gedaagde, [gedaagde], werd bewoond. De eiser hield de gedaagde aansprakelijk voor huurderving en herstelkosten als gevolg van het niet correct opleveren van de gehuurde woning, na beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst met Woningstichting Land van Rode. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat er sprake was van een onderhuurovereenkomst, die voortduurde na de beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst, en dat hij recht had op bescherming onder artikel 7:269 BW.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst. Er was geen schriftelijke overeenkomst tussen de partijen en de gedaagde had geen bewijs geleverd van een verschuldigde tegenprestatie voor het gebruik van de woning. De kantonrechter concludeerde dat het niet uitgesloten kon worden dat er in een bodemprocedure zou blijken dat er een onderhuurovereenkomst bestond tussen de eiser en de gedaagde, die door de beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst niet automatisch eindigde.
Daarom werd de vordering tot ontruiming afgewezen. De kantonrechter benadrukte dat de procedure in kort geding niet geschikt was voor een uitgebreid feitenonderzoek en dat de belangen van de gedaagde, die mogelijk huurder was, zwaar wogen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 400,00 werden begroot. De uitspraak vond plaats op 19 juli 2010 door de kantonrechter A.J. Henzen.