Rechtbank te Maastricht (raadkamer)
Beslissing in de zaak van de verdachte:
[verdachte]
Geboren [geboortegegevens],
Wonende [adresgegevens],
Parketnummer: 03/700459-10
Op 24 augustus 2010 heeft de officier van justitie de inbewaringstelling van verdachte voornoemd gevorderd ter zake van – kort gezegd -:
1. primair poging tot doodslag op [verbalisant 2], subsidiair poging tot zware mishandeling van de ambtenaar [verbalisant 2] gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
2. bedreiging van [verbalisant 4];
3. poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en/of diens baby subsidiair poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en/of diens baby.
Op 24 augustus 2010 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte afgewezen. De rechter-commissaris heeft daarbij overwogen dat er alleen ten aanzien van feit 2 ernstige bezwaren aanwezig zijn. Tevens heeft hij geoordeeld dat er geen grond aanwezig is voor de voorlopige hechtenis. De verdachte is vervolgens op 24 augustus 2010 in vrijheid gesteld.
Nadat de rechter-commissaris negatief had beslist op de vordering tot inbewaringstelling zijn de bij de aanhouding van de verdachte betrokken [verbalisanten 1, 2 en 3] gehoord. Van hun verklaringen zijn processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn aan het dossier toegevoegd.
Op 2 september 2010 heeft de officier van justitie appèl ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris.
De officier van justitie en de raadsman zijn op 9 september 2010 bij de behandeling van het hoger beroep door de raadkamer van de rechtbank gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
In zijn appelmemorie beperkt de officier van justitie het hoger beroep tot de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van de feiten 1 en 2. De officier van justitie kan zich vinden in de beslissing van de rechter-commissaris dat geen ernstige bezwaren aanwezig zijn ten aanzien van feit 3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en heeft gevorderd dat de rechtbank in hoger beroep opnieuw recht zal doen en de inbewaringstelling van verdachte zal bevelen voor een termijn van 14 dagen.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank dient te oordelen op grond van het ten tijde van de behandeling in hoger beroep ter beschikking staande dossier (ex nunc) en niet op grond van het destijds aan de rechter-commissaris ter beschikking staande dossier (ex tunc). Uit het “nieuwe” dossier blijken voldoende ernstige bezwaren voor de feiten 1 en 2. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat ook uit het “oude” dossier voldoende ernstige bezwaren blijken.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 de geschokte rechtsorde en de recidivegrond als gronden aangevoerd en ten aanzien van feit 2 alleen de recidivegrond. Feit 1 betreft een ernstige vorm van agressie tegen een persoon met een dienstverlenende functie. In de samenleving bestaat veel aandacht voor geweld tegen personen in een dienstverlenende functie. In de politiek en de media wordt hierover regelmatig gesproken respectievelijk geschreven. Het zou in de maatschappij onbegrijpelijk en onaanvaardbaar worden gevonden als de verdachte zijn berechting in vrijheid zou mogen afwachten. Ten aanzien van de recidivegrond verwijst de officier van justitie naar de verklaringen van de verdachte dat hij ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol verkeerde en medicijnen had gebruikt. Blijkens de rapportage van de reclassering heeft verdachte onvoldoende inzicht welke de gevolgen kunnen zijn van alcohol- en medicijngebruik. Hierdoor bestaat de gerede kans dat verdachte net als op 21 augustus 2010 in een toestand van ontremming geraakt, als gevolg waarvan de veiligheid van personen in gevaar kan komen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voorts nog naar voren gebracht dat geen reden bestaat voor schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van het appel van de officier van justitie. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank gehouden is het appel ex tunc te toetsen. De rechtbank moet oordelen op basis van het aan de rechter-commissaris op 24 augustus 2010 voorgelegde dossier. Voorts heeft hij aangevoerd dat de aanvullend opgemaakte processen-verbaal de zaak alleen maar onduidelijker maken. De raadsman acht geen ernstige bezwaren en geen grond voor de voorlopige hechtenis aanwezig ten aanzien van feit 1 en geen grond ten aanzien van feit 2. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte op 24 augustus 2010 in vrijheid is gesteld en dit geen geschokte reacties in de samenleving tot gevolg heeft gehad. Er is geen recidivegevaar want de relatie van verdachte met [slachtoffer 1] is tot een einde gekomen en verdachte is vertrokken uit Limburg.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. De relatie van verdachte met [slachtoffer 1] is voorbij, verdachte is uit Limburg vertrokken en heeft elders in Nederland een baan gevonden als vrachtwagenchauffeur. Terugkeer in detentie zal verlies van het werk tot gevolg hebben, aldus de raadsman.
De officier van justitie is tijdig in hoger beroep gekomen tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op de vordering tot inbewaringstelling. Het hoger beroep kan inhoudelijk worden beoordeeld.
Ex nunc of ex tunc
De eerste vraag die ter beantwoording voorligt is de vraag of de rechtbank in hoger beroep op grond van het haar ter beschikking staande dossier (ex nunc) dient te oordelen of op grond van het aan de rechter-commissaris ter beschikking staande dossier (ex tunc).
De rechtbank overweegt dat doel van hoger beroep is het voorleggen van een, naar de mening van een procespartij, onjuiste beslissing aan een hoger rechtscollege, waarbij naar het oordeel van de rechtbank ruimte dient te bestaan voor het corrigeren van misslagen en het aanvoeren van nieuwe feiten, omstandigheden en argumenten. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in art. 448 lid 1 Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat de rechtbank niet enkel kan bevelen hetgeen overeenkomstig de wet door de rechter-commissaris had behoren te geschieden (ex tunc) maar ook hetgeen overeenkomstig de wet behoort te geschieden (ex nunc). Gelet hierop zal de rechtbank recht doen op grond van de stukken die haar thans ter beschikking staan, inclusief de processen-verbaal opgemaakt op en na 24 augustus 2010 met daarin de verklaringen van de bij de aanhouding van verdachte betrokken [verbalisanten 2, 1 en 3].
Ernstige bezwaren
T.a.v. feit 1:
In het proces-verbaal van aangifte van 24 augustus 2010 (p. 78 e.v. dossier) en het proces-verhaal verhoor aangeefster van 26 augustus 2010 (p. 82 e.v. dossier) verklaart [verbalisant 2] dat zij de melding kreeg om naar een adres in Puth te gaan, alwaar een agressieve ex-man (toevoeging rechtbank: de latere verdachte) de woning zou zijn binnengedrongen van zijn ex-vrouw. Zij ging ter plaatse en kwam als eerste aan. Even later kwamen er ook collega’s ter plaatse. Bij de betreffende woning zat een man op de grond. Diverse ruiten van de woning waren kapot. De verbalisanten bleven op een afstand van ongeveer 4 meter van de man staan. De man had een slagersmes in de hand. De man stond op. De man werd meerdere keren gesommeerd het mes te laten vallen. De man reageerde hier niet op. De man zei dat de politie hem maar dood moest schieten. De man wees met het slagersmes schuin in de richting van [verbalisanten 4, 3 en 1]. De man maakte een paar passen naar voren, waarop de agenten een paar passen naar achteren deden. De man zei nog een keer dat de agenten hem dood moesten schieten. Wederom reageerde de man niet op de politieagenten. [verbalisant 3] gebruikte pepperspray tegen de man. De man hield zijn hoofd naar beneden en via een onderhandse backhandbeweging gooide hij het slagersmes met kracht in de richting van [verbalisant 2]. Op dat moment stond [verbalisant 2] op een afstand van ongeveer 4 meter van de verdachte. Het mes vloog ter hoogte van de bovenbenen langs haar heen. [verbalisant 2] is opzij gestapt om niet door het mes geraakt te worden.
De voornoemde verklaringen van [verbalisant 2] vinden steun in de verklaringen van de [verbalisanten 1 en 3].
[verbalisant 1] heeft op 24 augustus 2010 verklaard dat [verdachte] het mes met enige kracht in de richting van [verbalisant 2] gooide (p. 70 e.v. dossier). [verbalisant 1] heeft op 26 augustus 2010 verklaard (p. 74 e.v. dossier) dat, nadat [verbalisant 3] verdachte met pepperspray in zijn gezicht had gespoten, verdachte 1 à 2 seconden bewegingloos bleef staan met het mes naast zich en vervolgens het mes met kracht in de richting van collega [verbalisant 2] gooide. Verdachte stond toen schuin in de richting van [verbalisant 2]. Verdachte wist waar de agenten stonden omdat hij de agenten duidelijk had gezien. Hij had nog met de agenten gesproken. Het mes vloog op heuphoogte langs [verbalisant 2]. De wijze waarop verdachte het mes gooide kan volgens [verbalisant 1] omschreven worden als een beweging die je maakt om een frisbee weg te gooien.
[verbalisant 3] heeft op 25 augustus 2010 verklaard (p. 86 e.v. dossier) dat verdachte het mes met een snelle beweging ter hoogte van zijn borst met een gestrekte arm met kracht weggooide in de richting van [verbalisant 2]. Het mes vloog op borsthoogte langs [verbalisant 2]. Verdachte moet hebben waargenomen waar de verbalisanten zich op dat moment bevonden.
[verbalisant 4]heeft op 23 augustus 2010 verklaard (p. 67 e.v. dossier) dat, nadat [verdachte] was gepepperd, [verdachte] heel even met het mes bleef staan en na een paar seconden het mes rechts naast zich in de richiting van [verbalisant 2] gooide. Hij zag dat het mes voor [verbalisant 2] langs kwam en naast haar op de grond viel.
Het door verdachte op 21 augustus 2010 gehanteerde mes is inbeslaggenomen. De kennisgeving van inbeslagneming (p. 9 e.v. dossier) omschrijft het mes als ”mes met lemmet van 21 cm totale grootte 32 cm”. Foto’s van het mes zijn te vinden op p. 11 van het dossier.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte een slagersmes met een lemmet van 21 cm en een totale lengte van 32 cm in de richting van [verbalisant 2] heeft gegooid. Toen verdachte het mes gooide stond hij op korte afstand van [verbalisant 2]. Op grond hiervan acht de rechtbank ernstige bezwaren ten aanzien van feit 1, zowel primair als subsidiair, aanwezig.
T.a.v. feit 2
Evenals de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er ernstige bewaren aanwezig zijn ten aanzien van feit 2. Zij baseert dit op de zich in het dossier bevindende aangifte van bedreiging van [verbalisant 4] (p. 67 e.v. dossier) en de (ondersteunende) verklaringen van [verbalisant 1] (p. 74 e.v. dossier) en [verbalisant 2] (p. 78 e.v. dossier).
De grond(en)
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte op 24 augustus 2010 door de rechter-commisaris in Aaldering vrijheid is gesteld. De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen dat de invrijheidstelling van verdachte tot ernstige verstoring van de openbare orde heeft geleid. Evenmin zijn er aanwijzingen dat het op vrije voeten blijven van verdachte aantoonbaar zal leiden tot onrust, verontwaardiging of verzet in de samenleving. De rechtbank is daarom van oordeel dat de zogenaamde schokgrond als grond voor voorlopige hechtenis in casu niet aanwezig is.
De rechtbank is van oordeel dat er zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 sprake is van recidivegevaar als grond voor voorlopige hechtenis. Verdachte heeft door zijn gedragingen blijk gegeven van een groot gebrek aan normbesef. Verdachte is zich kennelijk niet bewust van de gevaren van de combinatie van medicijnen en grote hoeveelheden alcohol en de ontremming die dit bij hem tot gevolg kan hebben. Verdachte heeft hier onvoldoende inzicht in. Het gevaar bestaat dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen waardoor de gezondheid of de veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Het (subsidiaire) verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis
De rechtbank overweegt dat bij een verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis, de persoonlijke belangen van verdachte om op vrije voeten te zijn moeten worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving bij het in voorlopige hechtenis verblijven van verdachte. De rechtbank acht de persoonlijke belangen van verdachte om niet in detentie te hoeven terugkeren zodanig ondergeschikt aan het algemeen belang om te worden beschermd tegen een persoon bij wie recidivegevaar bestaat met betrekking tot een ernstig geweldsdelict respectievelijk een bedreiging – zijnde de grond waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte wordt gebaseerd – dat zij voldoende termen aanwezig acht om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in de artikelen 63, 64, 67, 67a, 78 en 446 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 45, 285, 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
- verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep gegrond en beveelt de inbewaringstelling van verdachte voor een termijn van veertien dagen;
- wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is aldus gegeven op 14 september 2010,
door de raadkamer van de rechtbank Maastricht, samengesteld uit
mrs. J.H. Klifman, voorzitter,
J.M.E. Kessels, rechter
I. Dautzenberg, rechter
in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier.
De rechter mr. I. Dautzenberg is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
De officier van justitie brengt deze beschikking ter kennisname aan de verdachte en gelast de
tenuitvoerlegging daarvan.
Maastricht, 14 september 2010,
De officier van justitie