ECLI:NL:RBMAA:2010:BO2555

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155736 / FA RK 10-1574
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke goedkeuring voor wijziging huwelijksvermogensregime door verzoekers met Duitse nationaliteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 2 november 2010, hebben verzoekers, beiden met de Duitse nationaliteit en woonachtig in Nederland, een verzoek ingediend tot goedkeuring van de wijziging van hun huwelijkse voorwaarden. Dit verzoek is gedaan in het kader van hun huwelijk, dat in Duitsland is gesloten, waarbij eerder huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld die het Duitse recht volgden. De verzoekers willen nu hun huwelijkse voorwaarden wijzigen en een rechtskeuze voor het Nederlandse recht maken, wat hen zou verplichten om rechterlijke goedkeuring te verkrijgen volgens artikel 1:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de keuze voor het Nederlandse recht ondubbelzinnig is en dat de verzoekers, door deze keuze, inderdaad rechterlijke goedkeuring nodig hebben voor de wijziging van hun huwelijksvermogensregime. Echter, de rechtbank heeft ook rekening gehouden met artikel 8 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime, dat stelt dat indien echtgenoten een ander recht aanwijzen dan het recht dat eerder van toepassing was, artikel 1:119 BW niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de verzoekers, door hun rechtskeuze voor het Nederlandse recht te combineren met de nieuwe huwelijkse voorwaarden, geen rechterlijke goedkeuring nodig hebben. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot goedkeuring van de wijziging van de huwelijkse voorwaarden afgewezen, met de mogelijkheid voor de verzoekers om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Beschikking: 2 november 2010
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven:
Zaaknummer: 155736 / FA RK 10-1574
In de zaak van:
[verzoeker 1],
en:
[verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
notaris mr. R.A. Thissen.
1. Verloop van de procedure
Verzoekers hebben op 28 oktober 2010 ter griffie ingediend een verzoekschrift tot goedkeuring voor het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk overeenkomstig het ontwerp van de notariële akte, dat bij het verzoekschrift is overgelegd.
2. Beoordeling
Verzoekers, beiden in het bezit van de Duitse nationaliteit, wonen sinds juni 2003 in Nederland. Zij zijn op [huwelijksdatum en - plaats] met elkaar gehuwd, in voor beiden tweede echt. Staande dat huwelijk hebben zij, eveneens in Duitsland, waar verzoekers op dat tijdstip woonden, huwelijkse voorwaarden gemaakt. Met en door die huwelijkse voorwaarden - een Ehevertrag op 19 mei 1983 voor [H.S.], Notar in Stade (Duitsland) verleden - hebben verzoekers het op grond van het Duitse recht geldende wettelijke stelsel van de Zugewinngemeinschaft (§ 1363 BGB) willen uitsluiten. De Ehevertrag voorziet in het contractueel stelsel van de Gütertrennung (§ 1414 BGB).
Thans willen verzoekers die huwelijkse voorwaarden wijzigen en nieuwe huwelijkse voorwaarden te maken. Die huwelijkse voorwaarden houden, kort samengevat, in een uitsluiting van elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap, een verplicht wederkerige finale verrekening bij het einde van het huwelijk door overlijden en, als allereerste, voor wat betreft de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, een rechtskeuze voor het Nederlandse recht. Het bij de rechtbank ingediende verzoek strekt tot het verkrijgen van rechterlijke goedkeuring als bedoeld in artikel 1:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De vraag dient zich andermaal aan, net als bij het eerder door verzoekers ingediende verzoek, bekend onder zaaknummer 155647 / FA RK 10-1548 (LJN: BO2008), of rechterlijke goedkeuring voor de door verzoekers gewenste wijziging van het huwelijksvermogensregime vereist is. Waar de door de notaris in die zaak overgelegde ontwerpakte, bij gebreke van een uitdrukkelijk rechtskeuze voor het Nederlandse recht, zou kunnen doen veronderstellen dat verzoekers hun bestaande huwelijksvermogensregime 'slechts' hadden willen aanvullen met het Nederlandse verplicht wederkerige verrekenbeding en dat zij hun concrete huwelijksvermogensrechtelijke verhoudingen voor het overige onverminderd onder de vlag van het Duitse (materiele) recht hadden willen voortzetten,
zijn die twijfels bij de thans door de notaris overgelegde ontwerpakte verdwenen.
In dat verband is van belang dat het ontwerp van de door de notaris overgelegde akte, behalve een uitdrukkelijke rechtskeuze voor het Nederlandse recht, ook volledig op de Nederlandsrechtelijke leest geschoeide huwelijkse voorwaarden bevat. Daarmee is ontwijfelbaar dat verzoekers hun huwelijksvermogensrechtelijke verhouding integraal beheerst willen zien door het Nederlandse recht. Uitgangspunt in deze zaak zou derhalve moeten zijn dat die ondubbelzinnige keuze van verzoekers voor toepasselijkheid van het Nederlandse recht meebrengt dat zij voor het wijzigen van het huwelijksvermogensregime en het veranderen van hun huwelijkse voorwaarden, rechterlijke goedkeuring behoeven overeenkomstig hetgeen het Nederlandse recht in artikel 1: 119 BW dwingend voorschrijft.
'Zou moeten zijn'. De terughoudendheid waarmee de rechtbank dat uitgangspunt omarmt, komt voort uit het bepaalde in artikel 8 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (hierna: Wch) en de daaraan ten grondslag liggende strekking zoveel mogelijk te voorkomen dat artikel 1: 119 BW een obstakel vormt bij de uitoefening van de door het op 1 september 1992 in werking getreden Haag Huwelijksvermogensverdrag van 1978 (hierna: HHV 1978) in artikel 6 mogelijk gemaakte bevoegdheid tot het uitbrengen van een rechtskeuze staande huwelijk. Ingevolge artikel 8 van de Wch is het bepaalde in artikel 1: 119 BW immers niet van toepassing, indien de echtgenoten een ander recht op hun huwelijksvermogensregime aanwijzen dan het recht dat tevoren daarop toepasselijk was.
Buiten twijfel is bovendien dat artikel 8 Wch ook voor verzoekers geldt. Weliswaar zijn zij gehuwd vóór de inwerkingtreding van het HHV 1978 en de Wch maar artikel 12, derde lid, van de Wch brengt mee dat de bepalingen van de Wch betreffende de aanwijzing van het toepasselijke recht (ook) van toepassing zijn op het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die vóór het tijdstip van inwerkingtreding in het huwelijk zijn getreden en die na dat tijdstip het daarop toepasselijke recht aanwijzen.
Nu de door verzoekers uit te brengen rechtskeuze voor het Nederlandse recht aansluitend en in een en dezelfde akte wordt gevolgd door het maken van huwelijkse voorwaarden overeenkomstig het Nederlandse recht, brengt het bepaalde in artikel 8 Wch mee dat daarvoor geen rechterlijk goedkeuring als bedoeld in artikel 1: 119 BW is vereist.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing:
Wijst het inleidende verzoek tot goedkeuring van de door verzoekers overeengekomen huwelijkse voorwaarden af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
FG
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.