ECLI:NL:RBMAA:2010:BO4733

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703219-09 en 04/816651-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag met brandstichting en diefstal van autosleutel

Op 23 november 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, die beschuldigd werd van gekwalificeerde doodslag op het slachtoffer, gepleegd in de nacht van 14 op 15 mei 2009. De rechtbank oordeelde dat verdachte het slachtoffer meermalen met een breekijzer had geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de doodslag, maar niet voor moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank sprak verdachte vrij van de tenlastegelegde brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld of verdachte hierbij betrokken was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 jaren op, boven de eis van de officier van justitie, en oordeelde dat de rechtsorde ernstig was geschokt door de gewelddadige dood van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met het strafblad van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder het excessieve geweld en de diefstal van de autosleutel van het slachtoffer. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaande van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummers: 03/703219-09 en 04/816651-08 (vordering tot tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond, Keulsebaan 530.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht, vergezeld van
mr. H. van der Ende, advocate te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 5 november 2010, 8 november 2010 en 9 november 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun respectieve standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is, zoals deze luidt na wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Primair: samen met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft gedood.
Subsidiair: samen met een ander opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood, gepaard gaande met het samen met een ander ’s nachts plegen van een woninginbraak, waarbij [slachtoffer] werd gedood om deze inbraak voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad straffeloosheid dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren.
Meer subsidiair: samen met een ander een diefstal heeft gepleegd met toepassing van geweld jegens [slachtoffer] om deze diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad te kunnen vluchten dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Cumulatief / Alternatief: samen met een ander brand heeft gesticht in een woning aan de [Z.straat] te Spaubeek ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
3 Inleiding
Op 15 mei 2009 constateerde een toevallig passerende fietser, [getuige 1], omstreeks 06:40 uur rookontwikkeling bij de woning aan de [Z.straat] te Spaubeek. Hierop waarschuwde [getuige 1] omwonenden en de brandweer. [getuige 1] wekte onder andere [broer van slachtoffer], de bewoner van het pand aan de [Z.straat xx] en tevens een broer van de bewoonster van het pand aan de [Z.straat], zijnde [slachtoffer]. Toen [broer van slachtoffer] de oprit van de woning van zijn zuster opliep, zag hij dat de deur aan de zijkant van haar woning op een kier geopend stond. Op de bovenste helft van deze deur zag hij braaksporen. Hij overhandigde de huissleutel van de woning aan de [Z.straat] aan de brandweer. De brandweer is met behulp van deze huissleutel via de voordeur de woning binnengegaan. Daar constateerde de commandant van de brandweer, [S.], dat er sprake was van een binnenbrand met hevige rookontwikkeling. Na het blussen van de brand trof de brandweer een lichaam aan in de badkuip van de aan de slaapkamer van deze woning grenzende badkamer. Door de GGD-arts dr. Syswerda werd ter plaatse om 07:50 uur de dood van dit slachtoffer vastgesteld. Diezelfde dag nog voerde dr. Govaerts de lijkschouw uit op de plaats delict. Daaruit volgde dat het slachtoffer meerdere ernstige verwondingen aan het hoofd had. Aan de hand van haar gebitsstatus en onderzoek door de desbetreffende tandtechnicus, alsmede gelet op de lichaamslengte, de kleur en het model van het haar, het postuur, de plaats en de situatie van het aantreffen na overlijden werd het slachtoffer geïdentificeerd als [slachtoffer], geboren op [geboortegegevens] te Schimmert.
Uit onderzoek volgde dat het [slachtoffer] in het bezit was van een personenauto, merk [merk auto], kleur lichtblauw met het kenteken [xx-xx-xx]. [broer van slachtoffer] heeft verklaard dat hij de auto van zijn zuster niet meer zag staan nadat hij door [getuige 1] was gewekt. In de nacht van 14 op 15 mei 2009 had [broer van slachtoffer] echter wel gezien dat de auto van zijn zuster voor haar woning geparkeerd stond. Hij kon zich echter niet meer herinneren op welk tijdstip hij die nacht de auto had gezien. De auto van het [slachtoffer] werd op 15 mei 2009 omstreeks 18:43 uur afgesloten aangetroffen op een parkeerplaats aan de [K.laan] te Spaubeek, ter hoogte van perceel [xx]. Op de vloer voor de bijrijderstoel werd in deze auto een rood / oranjekleurig breekijzer aangetroffen.
4 Forensisch onderzoek
In het kader van de onderhavige strafzaak is een groot aantal forensische onderzoeken verricht, uit welke onderzoeken de onderstaande conclusies worden getrokken.
4.1 Het brandonderzoek
Op 15 mei 2009 werd in de woning gelegen aan de [Z.straat] te Spaubeek een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van het ontstaan van de brand in deze woning. De brand had enkel gewoed in de slaapkamer. Geconcludeerd wordt dat de brand zeer wel mogelijk is ontstaan op het midden van het bed door het al dan niet opzettelijk inbrengen van open vuur. Andere feiten en omstandigheden inzake het ontstaan van de brand werden tijdens dit onderzoek niet aangetroffen.
4.2 Onderzoek naar het letsel en de doodsoorzaak van het [slachtoffer]
Ten behoeve van onderhavige strafzaak is er uitvoerig forensisch medisch onderzoek verricht naar het letsel en de doodsoorzaak van het [slachtoffer].
Na het verrichten van een postmortale total body CT-scan in het Academisch Ziekenhuis te Maastricht, welke beelden zijn beoordeeld door een radioloog van het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda, werd een pathologisch onderzoek verricht door arts en patholoog
dr. V. Soerdjbalie-Maikoe.
Bij deze sectie werden tekenen gezien van inwerking van uitwendig thermisch geweld. Er werd een verhoogde CO-concentratie van 30,6 procent in het bloed van het [slachtoffer] gemeten. Het [slachtoffer] was ten tijde van de brand in leven. In het gelaat (rondom het rechteroog, de neus, tot aan de linkerwang) mid-achterwaarts aan het behaarde hoofd en achter het rechteroor was sprake van meerdere verscheuringen in de huid en weke delen met weefselbruggen en rafelige wondranden. Verspreid over het lichaam waren meerdere verkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, waarvan die aan de rug met 5 dubbele lijnvormige patronen en aan de linkerarm rond/ovale huidverkleuringen. Voor het letsel aan het behaarde hoofd en het letsel aan de rug geldt dat dit letsel goed past bij letsel dat enige tijd voor het intreden van de dood heeft bestaan, waarbij gedacht kan worden aan een periode van 10 minuten of zelfs langer.
Bovendien was er sprake van verbrijzeling van de aangezichtsbeenderen, neus, schedelbasis en het rechteroog. Ten slotte werden er meerdere breuken van de ribben rechts achterwaarts vastgesteld met versplintering en perforatie alsmede bloeduitstortingen in de borstvliezen en in relatie daarmee een ingeklapte rechterlong. De letsels in het gelaat en op de rug waren bij leven ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals bijvoorbeeld door slaan met een hard (kantig) voorwerp kan worden opgeleverd. Deze letsels hebben onder andere herseninklemming tot gevolg gehad. Ook heeft de thermische schade zeer waarschijnlijk een bijdrage geleverd aan de herseninklemming. Er was functieverlies van de rechterlong opgetreden door de ribbreuken. De huidverkleuringen, gelokaliseerd aan het hoofd, het gelaat, de ledematen en in de tong waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals bijvoorbeeld door slaan, vallen kan worden opgeleverd. De letsels aan de linkerbovenarm kunnen goed passen bij stevig vastgepakt worden aan de arm.
De patholoog stelt vast dat het intreden van de dood wordt verklaard door de combinatie van koolmonoxide(CO)intoxicatie, herseninklemming en functieverlies van de rechterlong (pneumothorax), opgelopen door inwerking van uitwendig thermisch geweld en inwerking van heftig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de herseninklemming en het functieverlies van de rechterlong elk op zich ook het intreden van de dood kunnen verklaren.
Voorts heeft er een onderzoek plaatsgevonden door de forensisch radioloog P.A.M. Hofman. Uit dit onderzoek volgt dat er sprake was van ernstig gezichtstrauma met multiple fracturen en weke delen-defecten rechts en in de midline. Er waren meerdere ribfracturen en er was sprake van een schouderbladfractuur rechts, alsmede een klaplong rechts met een verschuiving van het hart en de grote vaten. De aorta was gecollabeerd, waarschijnlijk ten gevolge van bloedverlies. Verspreid over het lichaam werden tijdens het onderzoek meerdere weke delen letsels gezien, met name tussen taille en knie. De fracturen aan de ribben lagen niet op één lijn. Verder lag de fractuur van rib 8 ter hoogte van het circulair letsel, welke fractuur waarschijnlijk de klaplong heeft veroorzaakt. Ervan uitgaande dat het uitwendig inwerkend geweld heeft plaatsgevonden met een langwerpig hard voorwerp kunnen de verwondingen aan het aangezicht verklaard worden op basis van één slag met dit voorwerp.
Naar aanleiding van bovenstaande onderzoeken heeft de officier van justitie een aantal vragen geformuleerd, welke zijn beantwoord door L.J.H. van Hooren, forensisch arts. De rechtbank acht van deze antwoorden de navolgende gedeelten relevant -zakelijk weergegeven:
De vijf dubbele lijnvormige kneuzingen zijn zogenaamde “spoorlijnkneuzingen”(tram track bruises). Deze spoorlijnkneuzingen ontstaan door stomp mechanisch lokaal geweld met een (semi)cilindrisch voorwerp. Dit kan als gevolg van geslagen worden of vallen op een dergelijk voorwerp. (…) Gezien de uniforme breedte van deze letsels zijn deze zeer waarschijnlijk door één en hetzelfde voorwerp veroorzaakt.
De breuken van de ribben en van het rechterschouderblad (…) corresponderen met de aan de buitenkant zichtbare, eerder beschreven, “spoorlijnkneuzingen”. (…)
Een breekijzer voldoet aan de kwalificatie (semi)cilindrisch. (…) Een breekijzer voldoet prima om de vijf dubbele lijnvormige kneuzingen te veroorzaken. De circulaire kneuzingen kan ik niet toeschrijven aan een breekijzer. De vijf dubbele lijnvormige kneuzingen vergen vijf slagen met een dergelijk breekijzer. (…)
De letsels op het hoofd zouden veroorzaakt kunnen zijn door in totaal slechts twee slagen. Méér slagen zijn echter niet uit te sluiten.
4.3 Onderzoek aan de [merk auto] van het [slachtoffer]
In de auto van het [slachtoffer] werden biologische sporen veiliggesteld en fragmenten van dactyloscopische sporen waargenomen. Tijdens aanvullend onderzoek werd een aantal biologische sporen aan de buitenzijde van de personenauto veiliggesteld, te weten DNA-bemonsteringen van (mogelijke) vingersporen. Bovendien werden dactyloscopische sporen aan de binnenzijde van de auto veiliggesteld.
Tijdens DNA-onderzoek zijn van onder meer de sporen (AABC5410NL)#1 - afkomstig van de bovenzijde van het stuur -, (AABC5410NL)#1 - afkomstig van de portiergreep aan bestuurderszijde (binnenzijde) - en (AABC5413NL)#1 - afkomstig van het stuur (onderzijde) - DNA-mengprofielen verkregen die DNA-kenmerken bevatten van minimaal twee personen, waarvan ten minste één man. Uit elk van de mengprofielen is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van de prominent aanwezige, vrouwelijke celdonor. Het DNA-profiel van het [slachtoffer] matcht met deze afgeleide DNA-hoofdprofielen. Tevens zijn in de DNA-mengprofielen additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van minimaal één andere (mannelijke) persoon. Dit profiel van de onbekende man A matcht met deze zwak aanwezige DNA-kenmerken. Het afgeleide, onvolledige DNA-nevenprofiel van deze ‘onbekende man A’ uit de bemonstering (AABC5408NL)#1 is vergeleken in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent tevens dat verdachte celdonor kan zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonsteringen (AABC5413NL)#1 en (AABC5410NL)#1. Een statistische berekening is niet uitgevoerd.
4.4 Onderzoek aan het in de [merk auto] aangetroffen breekijzer
In de auto van het [slachtoffer] werd op de vloer voor de bijrijderstoel een rood / oranjekleurig breekijzer aangetroffen. Het breekijzer was aan één kant voorzien van een spijkertrekker en aan de andere kant van een beitelzijde. Op enkele centimeters van de bocht bij de spijkertrekker zag de politie bloed op de steel. Dit bloed werd veiliggesteld.
Bemonsteringen (AABC5414NL)#1 - afkomstig van het spijkertrekkersdeel van het breekijzer - en (AABC5414NL)#2 - afkomstig van de randen van de steel van het breekijzer - zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderworpen aan DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonsteringen van beide bloedsporen is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een vrouw. Dit onvolledige DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van het [slachtoffer]. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Dit betekent dat de kans dat een willekeurig gekozen vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het onvolledig DNA-profiel van het bloed in de bemonsteringen (AABC5414NL)#1 en (AABC5414NL)#2 kleiner is dan één op één miljard.
In dit DNA-profiel zijn bovendien vier additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één man. Deze sporen zijn door het NFI onderworpen aan een aanvullend (Y-chromosomaal) DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering (AABC5414NL)#2 van het breekijzer is een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Dit onvolledige DNA-profiel is vergeleken met het (volledige) Y-chromosomaal DNA-profiel van het referentiemonster van verdachte. Uit onderzoek volgt dat het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte matcht met dit onvolledige DNA-profiel. Dit betekent dat de bemonstering (AABC5414NL)#2 celmateriaal kan bevatten van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, of van een man die niet aan de verdachte verwant is, maar wel hetzelfde Y-chromosomaal DNA-profiel heeft.
De conclusies van het NFI worden ondersteund door de bevindingen van The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI).
4.5 Vergelijkend verfonderzoek
Op het breekijzer dat is aangetroffen in de [merk auto] van het [slachtoffer] bevonden zich verfsporen. Tijdens de sectie zijn uit het rechteroog van het [slachtoffer] witte lakmonsters / verf veilig gesteld.
Uit verfonderzoek blijkt dat zowel de voor- als de zijdeur van de woning van het [slachtoffer] de donor kan zijn van (een deel van) de vreemde witte en grijze verf op het breekijzer aangezien de witte en grijze verf van de voordeur niet te onderscheiden is van de witte dan wel grijze verf van de zijdeur. De transparant bruine verflaag van de voordeur verschilt duidelijk van de transparant bruine verflaag van de zijdeur. Met beide zijn overeenkomsten gevonden op het breekijzer.
In de bemonstering van het oog van het [slachtoffer] is witte en grijze verf aangetroffen die op de onderzochte kenmerken niet te onderscheiden is van de witte en grijze eigen verf van zowel de voordeur als de zijdeur. De verfdeeltjes in het oog hebben een laagopbouw. Dit maakt het waarschijnlijker dat een deeltje als geheel afkomstig is van één donor. Er zijn twee deeltjes aangetroffen die beide bestaan uit witte en grijze verf. De witte en grijze verf van beide bemonsterde deuren zijn echter op basis van de onderzochte kenmerken niet van elkaar te onderscheiden. Hierdoor is niet aan te geven of één of beide deuren de donor kan/kunnen zijn. Uit het verfonderzoek volgt ten slotte dat de resultaten van dit onderzoek waarschijnlijker zijn als op het breekijzer verf aanwezig is van de voordeur en de zijdeur dan wanneer dit niet het geval is. Voorts volgt uit het verfonderzoek dat de resultaten van dit onderzoek waarschijnlijker zijn als de verf, die in het oog van het [slachtoffer] aanwezig is, afkomstig is van de voordeur en/of de zijdeur dan wanneer dit niet het geval is.
4.6 Onderzoek aan de voor- en zijdeur van de woning van het [slachtoffer]
Tevens werd door de politie nader onderzoek gedaan naar braaksporen op de voordeur en de zijdeur van de woning van het [slachtoffer]. Op de voordeur nam de politie in de sluitnaad net onder het slot meerdere indruksporen waar. Deze indruksporen waren evenwijdig aan elkaar geplaatst. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze indruksporen kunnen deze veroorzaakt zijn door de klauwtjes van de spijkertrekkerzijde van een breekijzer. In het verlengde van deze indruksporen waren meerdere andere indruksporen geplaatst. De plaats en verschijningsvorm van deze indruksporen kunnen passen bij een tegendrukpunt, ontstaan door de kromming van een breekijzer. Op de zijdeur was onder het cilinderslot een indrukspoor zichtbaar. Op het bovengedeelte van de deur waren meerdere indruksporen zichtbaar op het houten frame en op de glaslat. Tevens waren, ter hoogte van deze indruksporen, beschadigingen zichtbaar in de sluitnaad. Gelet op de aard en vorm van deze indruksporen kunnen deze veroorzaakt zijn door een breekijzer.
4.7 Vergelijkend werktuigsporenonderzoek
Er heeft vergelijkend werktuigsporenonderzoek plaatsgevonden tussen de op de plaats delict aangetroffen werktuigsporen (afvormingen 1 tot en met 8) en het breekijzer dat in het voertuig van het [slachtoffer] werd aangetroffen. Uit onderzoek concludeert de politie dat de afgevormde indruksporen 4 (SIN AABC3424NL, aangetroffen onder het slot van de zijdeur) en 8 (SIN AABE3277NL, aangetroffen aan de onderzijde van de zijdeur aan de buitenzijde) zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt met het breekijzer. Het afgevormde indruk- en krasspoor 7 (SIN AABI3276NL, aangetroffen onder het slot van de voordeur) is waarschijnlijk veroorzaakt met het breekijzer.
4.8 Onderzoek aan de in de [merk auto 2] aangetroffen geel met rode handschoenen
Op dinsdag 12 mei 2009 werd een personenauto (merk [merk auto 2], voorzien van Belgisch kenteken [xxx]) tijdens een inbraak in een woning te Zutendaal (België) ontvreemd. Dit voertuig werd na een achtervolging op 26 mei 2009 aangetroffen op de [K.straat] te Geleen. In het opbergvak aan de binnenzijde van het bestuurdersportier werd een paar geel met rode handschoenen aangetroffen en door de politie veilig gesteld.
Bij DNA-onderzoek is door het NFI de gehele buitenzijde en een deel van de binnenzijde van het paar handschoenen (AABC0715NL) onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn aan de buitenzijde van beide handschoenen enkele bloedsporen aangetroffen, waaronder de sporen (AABC0715NL)#1 tot en met #3. De binnenzijden van de handschoenen zijn ter hoogte van de handpalm en de rug van de hand bemonsterd als (AABC0715NL)#5 en #6. Alle bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. De sporen (AABC0715NL)#1 en #2 bevatten celmateriaal dat afkomstig kan zijn van het [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Het spoor (AABC0715NL)#3 bevat celmateriaal dat afkomstig kan zijn van verdachte en van het [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op 600.000. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man of vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel in deze bemonsteringen is kleiner dan één op 600.000.
De sporen (AABC0715NL)#5 en #6 bevatten celmateriaal van minimaal 3 personen, waaronder een DNA-hoofdprofiel in spoor #5 dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-hoofdprofiel van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Spoor #6 bevat celmateriaal van 3 verschillende personen, waaronder verdachte. Er bleek echter geen statistische onderbouwing mogelijk.
4.9 Onderzoek aan de in de woning van [verdachte] aangetroffen zwarte sportschoenen
Op de neus van de linkerschoen van een paar zwarte sportschoenen (merk [x]), aangetroffen in een oranje tas in de kelderruimte van de woning van de zus van verdachte aan de [B.straat] te Sittard, zag de politie een op bloed gelijkende substantie. Uit een test met tetrabase volgde een positief resultaat, hetgeen duidt op de aanwezigheid van menselijk dan wel dierlijk bloed.
Door het NFI zijn uit de bemonsteringen (AAAS9116NL)#01 tot en met #04 DNA-profielen verkregen. Uit de resultaten van vergelijkend DNA-onderzoek volgt dat van het DNA in de bemonsteringen (AAAS9116NL)#01 en #02 van bloedsporen op de linkersportschoen DNA-profielen zijn verkregen van een vrouw. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard.
Van het DNA in de bemonsteringen (AAAS9116NL)#03 van de binnenzijde van de linkersportschoen en (AAAS9116NL)#04 van de binnenzijde van de rechtersportschoen zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van verdachte. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het celmateriaal in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard.
4.10 Onderzoek aan de in de woning van [verdachte] aangetroffen autosleutel
In de rechterborstzak van een zwarte bodywarmer, aangetroffen in een oranje tas in de kelderruimte van de zus van verdachte aan de [B.straat] te Sittard, vond de politie een autosleutel met daarop het [merk] (spoor V5WA8-03.02). Uit nader onderzoek bleek dat deze autosleutel behoorde bij de auto van het [slachtoffer].
5 Standpunten
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de primair aan verdachte ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de feitelijke gang van zaken in de nacht van 14 op 15 mei 2009. Om deze reden kan niet worden beoordeeld of er sprake was van voorbedachte rade zijdens verdachte.
De officier van justitie heeft bij haar keuze tussen de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en de meer subsidiair ten laste gelegde diefstal met geweld met de dood tot gevolg het volgende in ogenschouw genomen: de omstandigheden waarin verdachte verkeerde voordat de gebeurtenissen plaatsvonden, de omstandigheden waaronder de gebeurtenissen plaatsvonden, het verleden en de persoon van deze verdachte en de zwaarte, de ernst van het geweld. Het voorgaande brengt haar tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
De officier van justitie is van mening dat de verklaring van verdachte, zoals ter terechtzitting afgelegd en inhoudende dat niet hij geweld heeft toegepast maar dat dit voor rekening van zijn kameraad moet komen, volkomen ongeloofwaardig c.q. onaannemelijk is. Zij wijst er wel op dat verdachte met deze verklaring heeft toegegeven in de woning van het [slachtoffer] te zijn geweest en dat hij daar niet alleen was. De officier van justitie gaat ter ondersteuning van haar standpunt af op de bevindingen van de politie, de getuigenverklaringen en de rapportages van het NFI en TMFI. De officier van justitie wijst ter zake van de bewezenverklaring op de match tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-profiel dat is aangetroffen op het breekijzer, waarmee zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht aan het [slachtoffer] waardoor haar dood intrad. Voorts wijst zij erop dat de autosleutel van het [slachtoffer] werd aangetroffen in kleding van verdachte. Er is daarnaast een match tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-profiel dat is aangetroffen in de auto van het [slachtoffer]. Ten slotte is er bloed van het [slachtoffer] aangetroffen op schoenen van verdachte.
De officier van justitie acht verdachte schuldig als medepleger van de gebeurtenissen in de woning van het [slachtoffer], nu het waarschijnlijk is dat een ander dan verdachte is weggereden met de auto waarmee zij naar de plaats delict zijn gegaan. Voorts is de officier van justitie van mening dat één persoon zeer waarschijnlijk niet in staat was om het overleden lichaam van het [slachtoffer] in bad te deponeren. Verdachte heeft zich ten slotte volgens de officier van justitie niet gedistantieerd van het handelen van zijn medepleger.
Volgens de officier van justitie kan tevens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat sprake was van opzettelijke brandstichting en dat het [slachtoffer] als gevolg daarvan in aanraking met vuur is gebracht, hetgeen op zichzelf al geweld vormt jegens het [slachtoffer], waardoor er sprake is van meerdaadse samenloop.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van moord, doodslag en diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. De verdediging heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet strijdig is met de inhoud van de bewijsmiddelen. Bovendien wijst de verdediging erop dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd en die hij ter terechtzitting herroept, niet mogen worden aangeduid als kennelijk leugenachtige verklaringen.
De verdediging voert vervolgens aan dat niet kan worden aangetoond dat de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring aantoonbaar onjuist, onwaarschijnlijk of onaannemelijk is. De omstandigheden sluiten volgens de verdediging bovendien niet uit dat verdachte samen met een ander in de woning van het [slachtoffer] aanwezig was. Daarnaast ontbreekt er bewijs wie het [slachtoffer] heeft gedood.
De verdediging wijst er voorts op dat het brandonderzoek uitwijst dat de brand is ontstaan door het al dan niet opzettelijk inbrengen van open vuur. Aangezien wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte of zijn mededader de brand heeft gesticht of open vuur heeft ingebracht, dient verdachte van de alternatief dan wel cumulatief ten laste gelegde brandstichting te worden vrijgesproken.
De patholoog-anatoom heeft geconcludeerd dat het [slachtoffer] door een combinatie van koolmonoxide-intoxicatie, herseninklemming en een klaplong is overleden. Nu het element van de intoxicatie in de visie van de verdediging uit deze combinatie vervalt, kan niet worden vastgesteld dat het geweld noodzakelijkerwijs tot de dood van het [slachtoffer] heeft geleid. De verdediging heeft ook nog aangevoerd dat de brand niet te wijten is aan een gedraging van verdachte of van de onbekend gebleven persoon. Volgens de verdediging is de onbekend gebleven persoon (met wie verdachte in de woning van [slachtoffer] was) overlopen door [slachtoffer]. De onbekend gebleven persoon is wellicht zo geschrokken dat aannemelijk is dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling meteen heeft uitgehaald met datgene wat hij in zijn handen had. Van voorbedachten rade is dan geen sprake. Voorts ontbrak volgens de verdediging een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven persoon zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Volgens de verdediging dient verdachte tevens te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag, nu noch (voorwaardelijk) opzet op de dood van het [slachtoffer] noch een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de ander wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ook hier geldt het verweer dat er geen causaal verband bestaat tussen het uitgeoefende geweld en de dood.
Bovendien dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken van de meer subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld, met de dood van het [slachtoffer] als gevolg. Het door de kompaan van verdachte gebruikte geweld kan niet aan verdachte worden toegerekend, nu het handelen van deze persoon voor verdachte volstrekt onverwacht kwam. Evenmin heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat geweld tegen het [slachtoffer] zou worden gebruikt. Verdachte had immers geen wapen bij zich en er was evenmin sprake van een onvermijdelijke confrontatie met het [slachtoffer]. Ook was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de ander.
Voorts geldt hier eveneens het verweer dat er geen causaal verband bestaat tussen het uitgeoefende geweld en de dood.
Indien de rechtbank verdachte wel als medepleger aanmerkt, dan betekent dit volgens de verdediging dat verdachte enkel voor diefstal met geweld kan worden veroordeeld, maar dat hem de dood van het [slachtoffer] niet kan worden toegerekend.
De verdediging is van mening dat enkel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de autosleutel van het [slachtoffer] heeft gestolen.
De verdediging doet ten slotte het voorwaardelijke verzoek om een bloedpatroononderzoek te laten uitvoeren naar de bloedsporen op de in de [merk auto 2] aangetroffen geel-rode handschoenen en de schoenen van verdachte, voor het geval de rechtbank zou twijfelen aan de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte.
6 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken is geweest bij de dood van het [slachtoffer].
De verklaring van verdachte
Met de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, heeft hij zijn eerdere verklaringen bij de politie herroepen. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd luidt, zakelijk en kort weergegeven, als volgt.
In de nacht van 14 op 15 mei 2009 werd verdachte omstreeks 00:30 uur op een pleintje in de buurt van de woning van zijn ouders opgehaald door een kameraad, wiens naam verdachte niet wil noemen, omdat hij bang is voor de gevolgen die dat voor zijn ouders zou kunnen hebben. Samen hebben zij in Beek een caravan gestolen, die zij vervolgens op een andere plek hebben neergezet met de bedoeling die op een later moment te verkopen. Volgens verdachte heeft de caravan veel geld opgebracht. Verdachte en zijn kameraad zijn vervolgens naar Spaubeek gereden. Daar zagen zij langs de weg een [merk auto] voor het huis aan de [Z.straat] staan. Zij wilden in de woning inbreken om de autosleutel te stelen. Met de autosleutel wilden zij de auto wegnemen om deze daarna te kunnen verkopen. Rond 05:20 uur heeft de kameraad van verdachte de zijdeur van voornoemde woning met het breekijzer van verdachte geforceerd, waarna de kameraad met het breekijzer in zijn handen vóór verdachte uit naar binnen is gelopen. Binnen heeft verdachte in de kamer op de tafel en in de gang in jassen gezocht naar de autosleutel. De kameraad is eerst de keuken in gegaan en later nog een andere kamer. Toen verdachte bij de kapstok in de gang stond, hoorde hij een bonk en lawaai uit de kamer waar zijn kameraad naar binnen was gelopen. Volgens verdachte klonk dat lawaai alsof er een kast viel. Toen verdachte deze kamer binnen liep, zag hij een klein eindje naast het bed de scheenbenen van een persoon uitsteken. De rest van het lichaam kon hij, vanaf de plek waar hij stond, niet zien. Verdachte heeft ter zitting op een tekening aangegeven dat hij voor het voeteneind van het bed stond en dat dit naar zijn zeggen op ongeveer twee meter afstand van zijn kameraad was. Volgens verdachte leek het of de persoon, van wie de scheenbenen waren, plat op de rug op de grond lag. Zijn kameraad stond voorover gebogen over de persoon die op de grond lag. Het breekijzer was gevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer een minuut in deze kamer is geweest. Verdachte was geschrokken van hetgeen hij had gezien en pakte zijn breekijzer, omdat hij niet wilde dat zijn sporen in de woning zouden worden aangetroffen. Hij verliet via de voordeur de woning. In de gang heeft verdachte nog de sleutel van de [merk auto] van de sleutelbos gehaald die op het slot in de voordeur stak. Verdachte is in de [merk auto] weggereden en heeft deze een paar straten verderop geparkeerd. Verdachte was bang dat mensen hem in de auto zouden zien, aangezien het al bijna licht begon te worden. Toen hij de auto had geparkeerd, klapte volgens verdachte alles bij hem dicht. Verdachte heeft daarom het breekijzer in de [merk auto] laten liggen zonder gezien te hebben dat er bloed op zat. Verdachte heeft vervolgens het slot geforceerd van een fiets, die tegen de bosjes bij de parkeerplaats stond. Op deze fiets is verdachte terug naar Geleen gereden, waar hij omstreeks 06:50 uur de fiets heeft achtergelaten.
De handschoenen die verdachte die avond droeg, heeft hij in de straat van zijn ouders achter een elektriciteitskastje gelegd. Twee dagen later, op zondag, heeft hij die handschoenen in een [merk auto 3] gelegd. Diezelfde zondag heeft hij spullen vanuit de [merk auto 3] in de [merk auto 2] gelegd. Uit hetgeen verdachte heeft verklaard, begrijpt de rechtbank dat verdachte met deze handschoenen de geel-rode handschoenen bedoelt die zijn aangetroffen in de [merk auto 2].
Aanvankelijk heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met niemand over dit voorval heeft gesproken en na dit voorval nooit meer contact met zijn kameraad heeft gehad.
Even hierna heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op zondag bezoek heeft gekregen van zijn kameraad.
Verdachte heeft ook nog verklaard dat hij zijn inkomsten verdient door te stelen. Eenmaal thuis was verdachte naar zijn zeggen ongerust, omdat hij vermoedde dat degene met wie hij net op pad was geweest iets heel ergs had gedaan.
Verdachte heeft niet gezien dat er bloedsporen zaten op de handschoenen die hij die nacht droeg. Volgens verdachte is dit bloed op zijn handschoenen gekomen doordat hij het breekijzer heeft opgepakt. Verdachte kan zich niet herinneren hoe er bloed van het [slachtoffer] bovenop een van zijn zwarte sportschoenen is terechtgekomen. Evenmin kan hij zich herinneren of hij deze schoenen in de bewuste nacht heeft gedragen. Volgens verdachte kan hij die schoenen met het breekijzer of met zijn handschoenen hebben aangeraakt. Ook zou het volgens verdachte zo kunnen zijn dat hij bij het overbrengen van spullen van de [merk auto 3] naar de [merk auto 2] met de handschoenen zijn schoenen, die ook in de auto lagen, heeft aangeraakt. Verdachte weet niet hoe de sleutel van de [merk auto] van het [slachtoffer] in de bodywarmer is terecht gekomen. Verdachte vermoedt dat die sleutel is gevallen bij het overdragen van de spullen van de ene auto in de andere en dat iemand die sleutel toen in de bodywarmer heeft gestopt.
6.1 Medeplegen
Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting gaat zowel de officier van justitie als de verdediging ervan uit dat verdachte samen met een ander in de woning van het slachtoffer is geweest. De officier van justitie heeft dit standpunt niet alleen gebaseerd op de verklaring van verdachte, maar ook op de omstandigheid dat er volgens haar twee personen nodig waren om het lichaam van het [slachtoffer] in de badkuip te tillen en om zowel de [merk auto] van het [slachtoffer] als de auto waarmee verdachte en zijn kameraad naar de [Z.straat] te Spaubeek zijn gereden, te verplaatsen.
Voor de rechtbank staat vast, gelet op de verklaring van verdachte in combinatie met de aangetroffen sporen, dat verdachte in de nacht van 14 op 15 mei 2009 in de woning van het [slachtoffer] aan de [Z.straat] te Spaubeek is geweest.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met een ander in de woning van het [slachtoffer] aanwezig is geweest. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Noch het forensisch onderzoek aan en/of in de woning van het [slachtoffer], noch het onderzoek aan haar stoffelijk overschot, heeft ook maar enige concrete aanwijzing opgeleverd dat behalve verdachte een andere persoon betrokken zou zijn geweest bij hetgeen zich in de nacht van 14 op 15 mei 2009 in de woning van het [slachtoffer] heeft afgespeeld.
Volgens de deskundigenrapportage van de forensisch arts L.J.H. van Hooren kan niet worden uitgesloten dat het [slachtoffer] zich na het oplopen van haar letsel nog heeft kunnen verplaatsen.
Uit forensisch sporenonderzoek blijkt dat er een bloedconcentratie in de badkamer wordt aangetroffen, nabij en in de wastafel en op de rand van de badkamervloer, ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer. Gelet op de rechtstandig neergekomen bloeddruppels in en rond de wastafel, op de badrand en op de vloer van de badkamer, waarbij bloed in bloed is gedruppeld kan volgens de politie gesteld worden dat het [slachtoffer] zich enige tijd boven deze plaats heeft bevonden.
Bij gebreke van enige concrete aanwijzing voor de aanwezigheid van nog een persoon in de woning van het [slachtoffer] in samenhang met de inhoud van de rapportage van de forensisch arts én de bevindingen inzake de bloedsporen op de badkamer, sluit de rechtbank niet uit dat het [slachtoffer] op een andere wijze in de badkuip is terecht gekomen dan door de officier van justitie wordt aangenomen.
De rechtbank kan ook de aanname van de officier van justitie, dat er twee personen nodig waren om de [merk auto] van het [slachtoffer] en de auto waarmee de daders waren gekomen te verplaatsen, niet volgen. Het is immers niet ondenkbaar dat beide auto’s door een en dezelfde persoon zijn verplaatst. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de [merk auto] is teruggevonden op de [K.laan] te Spaubeek. Deze straat is slechts enkele straten verwijderd van de woning van het [slachtoffer]. De rechtbank kan dus niet uitsluiten dat verdachte in de [merk auto] naar de [K.laan] te Spaubeek is gereden en dat verdachte vervolgens is gelopen naar de plaats waar de auto stond waarmee hij naar Spaubeek was gekomen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting gaat uit van de aanwezigheid van een mededader. Zoals hiervoor overwogen, ziet de rechtbank voor de aanwezigheid van een mededader geen aanwijzingen in het dossier. Daarbij komt dat verdachte de identiteit van zijn kameraad niet bekend wil maken, zodat zijn verklaring op dit punt niet geverifieerd kan worden.
Daarnaast bevat de verklaring van verdachte ter terechtzitting een aantal tegenstrijdigheden.
In de eerste plaats wijst de rechtbank erop dat verdachte heeft verklaard dat hij enkel de scheenbenen van iemand naast het bed heeft zien liggen. Gelet op het feit dat verdachte enerzijds niet heeft verklaard dat hij van zijn kameraad had gehoord wat er was gebeurd en dat hij niet heeft verklaard dat hij zich van de toestand van het slachtoffer had vergewist terwijl hij anderzijds juist wel heeft verklaard geen bloed op het breekijzer of op zijn hand- schoenen te hebben gezien, kon verdachte geen eigen wetenschap hebben dat er iets ergs was gebeurd. En toch heeft verdachte verklaard dat hij direct vermoedde dat er iets ergs was ge- beurd met de bewoner/bewoonster van de woning. De rechtbank acht het daarom ongeloof- waardig dat de rol van verdachte enkel beperkt is gebleven tot die van toeschouwer.
De rechtbank wijst er voorts op dat verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 mei 2009 samen met zijn kameraad een caravan in Beek had gestolen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij hierover navraag bij de politie heeft gedaan. Hieruit volgt dat er geen aangifte is gedaan van de diefstal van een caravan in Beek in de nacht van 14 op 15 mei 2009, maar wel van een diefstal van een caravan in de nacht van 13 op 14 mei 2009. Ook ter zake van dit punt acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Vervolgens wijst de rechtbank erop dat verdachte ter terechtzitting eerst heeft verklaard dat hij na de nacht van 14 op 15 mei 2009 helemaal geen contact meer met zijn kameraad heeft gehad. Vrijwel direct hierna heeft verdachte echter verklaard dat hij twee dagen later juist wel weer contact met deze kameraad heeft gehad. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt inconsistent en daarmee ongeloofwaardig.
Ten slotte wijst de rechtbank erop dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn inkomsten vergaart uit diefstal. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat niet hijzelf maar zijn kameraad het breekijzer heeft gehanteerd om de zijdeur te forceren, in dit verband ongeloofwaardig. De rechtbank acht het immers zeer onwaarschijnlijk dat een geroutineerd inbreker als verdachte, die blijkens een verklaring van [getuige 2] zonder geluid kan inbreken, een ander met zijn - verdachtes - breekijzer de deur open laat maken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander in de woning van het [slachtoffer] is geweest, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De verdediging heeft in verband met medeplegen de naam van [T.] genoemd.
In het opbergvak van het bijrijdersportier van de [merk auto] is een damesportemonnee aangetroffen, die vervolgens in het kader van forensisch onderzoek aan de binnenzijde is bemonsterd op celmateriaal. Dat in deze bemonsteringen naast het hoofdprofiel van het [slachtoffer] mengprofielen zijn aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat zowel verdachte als [T.] een bijdrage aan de bemonsteringen kan hebben geleverd, doet aan dit oordeel niet af. Immers, uit nader vergelijkend Y-chromosomaal onderzoek is gebleken dat er significant minder kenmerken uit de mengprofielen voorkomen in het referentieprofiel van [T.] dan in dat van verdachte. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat in de bemonstering celmateriaal van verdachte aanwezig kan zijn en in dit verband wordt de naam van [T.] niet meer genoemd. Daar komt bij dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4]blijkt dat [T.] de avond / nacht van 14 op 15 mei 2009 met hen op stap was, hetgeen wordt bevestigd door onderzoek naar het telefoonverkeer. Uit dit onderzoek volgt immers dat [T.] zich in de nacht van 14 op 15 mei 2009 niet in de omgeving van Spaubeek bevond.
6.2 De primair ten laste gelegde moord
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op het [slachtoffer].
Mét de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte rade zijdens verdachte, nu er geen bewijsmiddelen voor handen zijn waaruit volgt wat er zich precies in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld. Nu niet vastgesteld kan worden op welke wijze en in welke volgorde de gebeurtenissen in de woning van het [slachtoffer] in de nacht van 14 op 15 mei 2009 hebben plaatsgevonden, kan evenmin worden vastgesteld of bij verdachte sprake is geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de aan hem primair ten laste gelegde moord op het [slachtoffer].
6.3 De subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag
De rechtbank dient vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag op het [slachtoffer].
6.3.1 Brandstichting
Gelet op de bevindingen van het brandonderzoek kan de rechtbank niet vaststellen wat de oorzaak van de brand is geweest en daarmee dus ook niet of er opzettelijk vuur is ingebracht in de woning van het [slachtoffer], en evenmin of verdachte daarbij een rol heeft gespeeld. Nu wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk open vuur in aanraking brengen met een brandbare stof. Voorts zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de alternatief dan wel cumulatief ten laste gelegde brandstichting.
Daarmee slaagt het verweer van de verdediging op dit punt.
6.3.2 Doodslag
In de onderhavige strafzaak is uitgebreid forensisch onderzoek verricht. Op grond van dit forensisch onderzoek trekt de rechtbank de volgende conclusies.
Na een brandmelding werd in de ochtend van 15 mei 2009 op het adres [Z.straat] te Spaubeek het toen reeds overleden [slachtoffer] in de badkuip van haar badkamer aangetroffen. Zowel een broer van het [slachtoffer], [broer van slachtoffer], als de brandweer heeft geconstateerd dat de zijdeur van de woning van [slachtoffer] geopend was toen zij daar arriveerden en dat op deze deur indruksporen te zien waren. Uit onderzoek aan zowel de voor- als zijdeur volgt dat op beide deuren indruksporen zaten en dat deze indruksporen door een breekijzer kunnen zijn veroorzaakt.
Er is forensisch medisch onderzoek aan het lichaam van het [slachtoffer] verricht. Uit dit onderzoek volgt dat het [slachtoffer] zeer ernstig letsel aan onder meer haar aangezicht, hoofd en rug was toegebracht door middel van een hard (kantig) voorwerp. Gelet op de aard van het letsel van het [slachtoffer] komt L.J.H. van Hooren, forensisch arts, tot de conclusie dat het letsel van het [slachtoffer] aan de rug is ontstaan door stomp mechanisch lokaal geweld met één en hetzelfde semi-cilindrische voorwerp. Volgens Van Hooren voldoet een breekijzer aan deze kwalificatie. Gelet op het letsel aan de rug van [slachtoffer] concludeert hij voorts dat het [slachtoffer] vijf maal met dit voorwerp op haar rug is geslagen. De letsels aan het hoofd van het [slachtoffer] zijn volgens Van Hooren ontstaan door in ieder geval twee slagen, maar meer slagen zijn niet uit te sluiten. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het [slachtoffer] minstens zeven maal met een breekijzer of een daarop gelijkend voorwerp is geslagen.
[broer van slachtoffer] heeft verklaard dat de auto van zijn zus, een [merk auto], niet meer voor haar woning stond in de vroege ochtend van 15 mei 2009. Deze auto werd diezelfde dag nog teruggevonden op de [K.laan] te Spaubeek. In deze auto werd een breekijzer aangetroffen. Uit forensisch onderzoek aan dit breekijzer volgt dat op het spijkertrekkersdeel van dit breekijzer bloedsporen zichtbaar waren. Het uit deze sporen verkregen onvolledige DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van het [slachtoffer]. De kans dat een willekeurig gekozen vrouw een DNA-profiel heeft dat matcht met het onvolledige DNA-profiel van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Op het breekijzer werden bovendien witte verfdeeltjes aangetroffen. Tijdens forensisch medisch onderzoek werden witte verfdeeltjes in het oog van het [slachtoffer] aangetroffen. Al deze witte verfdeeltjes zijn onderworpen aan een verfvergelijkend onderzoek, waarvan de bevindingen hiervoor reeds onder paragraaf 4.5 zijn weergegeven. De rechtbank leidt uit de conclusies van dit onderzoek en op grond van de bevindingen van de politie aan de voor- en zijdeur van de woning van het [slachtoffer] af, dat het breekijzer dat is aangetroffen in de auto van het [slachtoffer] ook daadwerkelijk het breekijzer is waarmee niet alleen de zijdeur van de woning van het [slachtoffer] is geforceerd, maar waarmee tevens zwaar lichamelijk letsel aan het [slachtoffer] is toegebracht.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat hij in de nacht van 14 op 15 mei 2009 in de woning van het [slachtoffer] aanwezig was om haar auto te stelen. Zoals hiervoor reeds onder paragraaf 6.1 is overwogen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat hij samen met een ander in de woning van het [slachtoffer] is geweest.
Met betrekking tot de vraag of verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank nog als volgt.
In de auto van het [slachtoffer] werden aan de bovenzijde van het stuur en aan de onderzijde van het stuur DNA-mengprofielen aangetroffen. Het daarin aangetroffen DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van het [slachtoffer], en de in dit DNA-hoofdprofiel zwak aanwezige DNA-kenmerken matchen met het DNA-profiel van verdachte. De rechtbank concludeert aldus dat verdachte niet alleen in de woning van het slachtoffer is geweest, maar ook dat hij in de auto van het [slachtoffer] heeft gezeten. Verdachte heeft dat overigens ook zelf verklaard.
Bij onderzoek door het NFI en TMFI is op de randen van het breekijzer waarmee het [slachtoffer] letsel is toegebracht, een Y-chromosomaal DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte. Dit betekent volgens deskundigen dat het Y-chromosomaal DNA-profiel ofwel afkomstig is van verdachte, ofwel van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man, ofwel van een man die niet aan verdachte verwant is, maar hetzelfde DNA-profiel als verdachte heeft.
Bij onderzoek aan de geel met rode handschoenen van verdachte is aan de buitenzijde bloed van het [slachtoffer] aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze handschoenen in de nacht van 14 op 15 mei 2009 heeft gedragen.
Bij forensisch onderzoek op een paar zwarte schoenen van het merk [x] is bloed van het [slachtoffer] aangetroffen. Deze schoenen zijn aangetroffen in de kelder van de woning van de zus van verdachte, samen met andere schoenen en kleding van verdachte. De zus van verdachte heeft verklaard dat deze schoenen van verdachte zijn. Bij forensisch onderzoek is gebleken van een match tussen DNA-materiaal uit de bemonsteringen aan de binnenzijde van deze schoenen en het DNA-profiel van verdachte. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte deze schoenen in de nacht van 14 op 15 mei 2009 gedragen moet hebben.
Nu het er voor gehouden moet worden dat alleen verdachte in de woning van het [slachtoffer] is geweest, het bloed van het [slachtoffer] is aangetroffen op de schoenen en handschoenen van verdachte én de rechtbank het aannemelijk acht dat het Y-chromosomaal DNA-profiel op het breekijzer waarmee de zijdeur van de woning van [slachtoffer] is geforceerd en waarmee [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, afkomstig is van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die het [slachtoffer] dit letsel met het breekijzer heeft toegebracht.
Nu, zoals reeds overwogen, noch uit het procesdossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting kan worden opgemaakt wat er zich precies heeft afgespeeld in de woning van het [slachtoffer], kan de rechtbank het opzet in onvoorwaardelijke zin van verdachte om het [slachtoffer] te doden niet wettig en overtuigend bewezen verklaren. De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om het [slachtoffer] om het leven te brengen. Immers, door het [slachtoffer] meermalen met een breekijzer tegen haar hoofd en lichaam te slaan heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor zodanig zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden dat dit de dood tengevolge zou kunnen hebben.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood door haar meermalen met een breekijzer tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, inhoudende dat er geen causaal verband is tussen het letsel van het [slachtoffer] en haar dood. De patholoog-anatoom Soerdjbalie-Maikoe heeft immers bij de rechter-commissaris verklaard dat herseninklemming op zichzelf reeds dodelijk is. De herseninklemming, ontstaan door letsel aan het hoofd van het [slachtoffer], was volgens de patholoog-anatoom uiteindelijk de boosdoener, waarbij de andere twee elementen (de klaplong en de CO-intoxicatie) bijkomende factoren zijn geweest. De conclusie van de patholoog-anatoom, dat thermische schade heeft bijgedragen aan de herseninklemming, doet hier volgens de rechtbank niet aan af.
6.3.3 Gekwalificeerde doodslag
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de door verdachte gepleegde doodslag vergezeld is van of gevolgd is door de diefstal van de autosleutel van het [slachtoffer]. Voor de rechtbank staat vast dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zake en het aantreffen van de auto van [slachtoffer] een paar straten verderop, verdachte de autosleutel uit de woning van [slachtoffer] heeft gestolen.
De rechtbank acht, gelet op de resultaten van het forensisch onderzoek, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd door middel van braak. Immers, de zijdeur van de woning van het [slachtoffer] was geforceerd middels een breekijzer. De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat deze diefstal met braak heeft plaatsgevonden in de voor de nacht bestemde uren, gelet op het tijdstip waarop verdachte heeft verklaard bij de woning te zijn aangekomen en het tijdstip waarop [getuige 1] omwonenden heeft gewekt vanwege rookontwikkeling bij de woning van het [slachtoffer].
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tevens de gsm van [slachtoffer] heeft ontvreemd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat de gsm in de woning aanwezig was op het moment dat verdachte zich de toegang tot deze woning verschafte.
Het [slachtoffer] heeft op enig moment door toedoen van verdachte zodanig zwaar lichamelijk letsel opgelopen dat zij daaraan is komen te overlijden. Gelet op de onderzoeksbevindingen kan het niet anders dan dat verdachte ofwel meermalen heeft geslagen omdat het [slachtoffer] de aanwezigheid van verdachte had bemerkt, ofwel dat het [slachtoffer] de aanwezigheid van verdachte (nog) niet had bemerkt, maar verdachte wilde voorkomen dat zijn aanwezigheid door het [slachtoffer] zou kunnen worden opgemerkt, en haar om die reden meermalen heeft geslagen. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij de auto van het [slachtoffer] wilde stelen, niet anders concluderen dan dat verdachte het opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad om het [slachtoffer] te doden om de diefstal van haar autosleutel (en daarmee van haar auto) te vergemakkelijken, dan wel dat hij haar heeft gedood om zichzelf bij betrapping op heterdaad straffeloosheid en/of het bezit van de autosleutel te verzekeren.
6.3.4 De conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de subsidiair aan verdachte ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen verklaren, met dien verstande dat verdachte zal worden vrijgesproken van de bestanddelen die inhouden dat verdachte dit feit tezamen met een ander heeft gepleegd, dat verdachte opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof en dat de doodslag gepaard ging met de diefstal van de gsm van [slachtoffer].
6.4 Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht en niet twijfelt over het aandeel van verdachte in de dood van het [slachtoffer], ziet zij reeds hierom geen reden voor beoordeling van dit verzoek. Voor zover de verdediging heeft beoogd te stellen dat dit onderzoek dient plaats te vinden indien de rechtbank verdachte niet volgt in zijn verklaring, overweegt de rechtbank dat een dergelijk bloedsporenonderzoek wellicht meer duidelijkheid zou kunnen verschaffen over de wijze waarop de bloedsporen op de handschoenen en de schoenen van verdachte terecht zijn gekomen, maar geen uitsluitsel zal kunnen geven over de betrokkenheid van de door verdachte genoemde kameraad. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder paragraaf 6.1 met betrekking tot het medeplegen heeft overwogen, zal de uitkomst van een dergelijk onderzoek - wat deze uitkomst ook moge
zijn - niet kunnen leiden tot een ander oordeel van de rechtbank ter zake.
7 De bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder subsidiair aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte
op 15 mei 2009 te Spaubeek, in de gemeente Beek, opzettelijk [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een breekijzer tegen het hoofd en bovenlichaam geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een autosleutel, behorende bij een [merk auto] 206, toebehorend aan die [slachtoffer] door middel van braak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (strafbaar gesteld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
8 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag, gevolgd en/of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
9 De strafoplegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 13 jaren met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het onderhavige feit zeer schokkend is, verdachte een omvangrijk strafblad heeft en verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan nader onderzoek naar zijn geestesvermogens. De officier van justitie acht het daarnaast strafverzwarend dat het feit in de nachtelijke uren in de woning van het [slachtoffer] werd gepleegd én dat verdachte heeft getracht om zijn sporen uit te wissen door brand te stichten. Ook acht de officier van justitie het strafverzwarend dat verdachte koelbloedig de autosleutel van het [slachtoffer] heeft gestolen.
9.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging bepleit dat enkel diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij zou komen tot bewezenverklaring van diefstal met geweldpleging de dood ten gevolge hebbende, bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij eerdere uitspraken ter zake van vergelijkbare feiten. Uit deze uitspraken volgt volgens de verdediging dat een gevangenisstraf met een duur tussen de 6 en 8 jaren in dat geval aangewezen is.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op het [slachtoffer]. Tijdens de nachtelijke uren heeft verdachte zich de toegang verschaft tot de woning van het [slachtoffer], terwijl het [slachtoffer] zich in haar woning bevond. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij op het [slachtoffer] in haar eigen woning excessief geweld heeft toegepast met de dood van het [slachtoffer] als gevolg, aangezien de woning bij uitstek de plek is waar de bewoner/bewoonster zich veilig zou moeten kunnen wanen. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit enkel en alleen zijn zucht naar financieel gewin voor ogen gehad. Verdachte heeft koelbloedig de autosleutel van het [slachtoffer] meegenomen, het [slachtoffer] aan haar lot overlatend. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Gekwalificeerde doodslag is een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De ernst van het feit wordt versterkt door het buitengewoon excessieve geweld dat verdachte heeft toegepast.
De rechtsorde is zeer ernstig geschokt door dit feit. Hetgeen heeft plaatsgevonden in de nacht van 14 op 15 mei 2009 voedt de gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij komt nog dat de dood van het [slachtoffer] en de gewelddadigheden enorm leed voor de nabestaanden van het [slachtoffer] teweeg hebben gebracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting vooral bezorgd heeft getoond over zijn eigen toekomst, zonder enig inlevingsvermogen te tonen jegens de nabestaanden van het [slachtoffer].
De rechtbank zal in het nadeel van de verdachte rekening houden met zijn zeer omvangrijke strafblad, waarop verscheidene geweldsdelicten staan vermeld, waaronder een poging tot doodslag. Voorts zal de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houden met het feit dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd, terwijl hij niet was teruggekeerd van een proefverlof tijdens een detentie.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op in het verleden opgelegde straffen in vergelijkbare zaken. De meeste van deze zaken zijn evenwel afgedaan onder het “oude” artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, toen de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf bij gekwalificeerde doodslag nog 20 jaren bedroeg. Per 1 januari 2006 (Wet herijking strafmaximum) is de maximaal op te leggen gevangenisstraf bij gekwalificeerde doodslag verhoogd van 20 naar 30 jaren. De rechtbank is, mede gelet op het gewijzigde strafmaximum, van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde strafeis onvoldoende tegemoet komt aan de zwaarte van het onderhavige feit.
Al het voorgaande in ogenschouw nemende, zal de rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
10 De benadeelde partij
De benadeelde partij, de nabestaande [broer van slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 7.959,96 terzake van kosten in verband met de uitvaart van het [slachtoffer], te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze vordering kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd voor wat betreft de toewijzing van deze vordering en de hoogte daarvan. De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij toewijzing van de vordering niet tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu dit voor de verdachte enkel leedtoevoegend zal werken. Immers, verdachte zal in detentie geen draagkracht kunnen creëren, waardoor er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
De rechtbank overweegt dat nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] door de bewezen verklaarde gekwalificeerde doodslag rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 7.959,96 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, deze vordering geheel zal worden toegewezen, onder vermeerdering met de wettelijke rente vanaf de datum ontstaan van schade van elke afzonderlijke schadepost tot aan de dag van algehele voldoening.
Nu de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde gekwalificeerde doodslag zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij [broer van slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht besloten. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging, nu de rechtbank het niet uitgesloten acht dat verdachte op enig moment nog inkomen en/of vermogen zal genereren.
11 De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, aan verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank te Roermond d.d. 24 september 2008, gewezen onder parketnummer 04/816651-08.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De verdediging refereert zich ter zake van deze vordering aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
12 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
13 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en alternatief dan wel cumulatief tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 8 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer], [Z.straat xx], Spaubeek, van een bedrag van € 7.959,96 (zevenduizendnegenhonderd negenenvijftig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum ontstaan schade van elke afzonderlijke schadepost tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [broer van slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [broer van slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 74 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontstaan van elke afzonderlijke schadepost tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 september 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 04/816651-08, te weten een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, ten uitvoer zal worden gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 mei 2009 te Spaubeek, in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een breekijzer, althans een (langwerpig) hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam geslagen, althans heftig en/of uitwendig, mechanisch stomp botsend geweld gebezigd tegen die [slachtoffer] en/of opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in de woning waar die [slachtoffer] zich toen bevond, ten gevolge waarvan brand is
ontstaan en ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2009 te Spaubeek, in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een breekijzer, althans een (langwerpig) hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam geslagen, althans heftig en/of uitwendig,
mechanisch stomp botsend geweld gebezigd tegen die [slachtoffer] en/of opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in de woning waar die [slachtoffer] zich toen bevond, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal (van een gsm en/of autosleutels behorende bij een [merk auto], toebehorend aan die [slachtoffer]) al dan niet in vereniging, door middel van
braak/ verbreking gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (strafbaar gesteld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2009 te Spaubeek, in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm en/of autosleutels (behorende bij een [merk auto]) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] voornoemd, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een breekijzer, althans een (langwerpig) hard voorwerp op/ tegen het hoofd en/of (boven)lichaam heeft/hebben geslagen, althans heftig en/of uitwendig, mechanisch stomp botsend geweld heeft/hebben gebezigd tegen die [slachtoffer]
en/of opzettelijk open vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met (een) brandbare stof(fen) in de woning waar die [slachtoffer] zich toen bevond, ten gevolge waarvan brand is ontstaan
terwijl dat feit de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
en/of (ten opzichte van de totale tekst van de feiten zoals omschreven onder
primair/ subsidiair/ meer subsidiair)
hij op of omstreeks 15 mei 2009 te Spaubeek, in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [Z.straat], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan (een deel van) die woning is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van voornoemde woning en/of de woning (zelf) en/of een of meer aangrenzende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die woning en/of de aangrenzende woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor anderen te duchten was ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.