ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7659

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
398217 EJ VERZ 10-6406
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verstoorde arbeidsrelatie na verkoop bedrijfseigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 9 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Radium Foam B.V. en [verweerder]. Radium Foam verzocht de ontbinding op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, die volgens hen was ontstaan door een incident waarbij [verweerder] een schaar en lederen houder zou hebben verkocht aan een collega, [werknemer]. Dit incident vond plaats op 12 oktober 2010 en leidde tot het ontslag op staande voet van [verweerder].

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Radium Foam niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verkoop van de schaar daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn de overige incidenten die Radium Foam aanhaalt, niet ernstig genoeg om een verstoorde vertrouwensrelatie te rechtvaardigen. De rechter heeft opgemerkt dat de ernst van de incidenten, die zich over een periode van negen jaar hebben voorgedaan, niet zodanig is dat dit leidt tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de procedure niet de mogelijkheid biedt om de noodzakelijke getuigenverhoren te houden, wat essentieel is voor een eerlijke beoordeling van de situatie. De rechter heeft het verzoek van Radium Foam om de arbeidsovereenkomst te ontbinden afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 398217 EJ VERZ 10-6406
typ: JC
coll: RW
beschikking van 9 december 2010
in de zaak van
Radium Foam B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: Radium Foam,
gemachtigde: mr. Smit, advocaat te Breda,
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. W.N.F. Weimar van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 28 oktober 2010 is een verzoekschrift met bijlagen ter griffie ingekomen.
Het namens [verweerder] ingediende verweerschrift is per fax ontvangen op 18 november 2010 (per post op 19 november 2010).
Van de zijde van Radium Foam is nog een productie ingediend, ontvangen op 23 november 2010.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2010, alwaar partijen zijn verschenen. De griffier heeft schriftelijk aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting. Van de zijde van Radium Foam is een pleitnotitie overgelegd.
Op 29 november 2010 heeft Radium Foam op verzoek van de kantonrechter producties overgelegd.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
MOTIVERING
[verweerder] is op grond van een arbeidsovereenkomst sedert [datum] bij Radium Foam in dienst als productiemedewerker. Het loon bedraagt thans € 2.805,05 per maand (inclusief ploegentoeslag en exclusief vakantiebijslag en 13e maand).
[verweerder] is op 14 oktober 2010 door Radium Foam op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft bij brief van 14 oktober 2010 de (ver)nietig(baar)heid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
Radium Foam verzoekt, indien en voor zover in rechte zou komen vast te staan dat er tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat, om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van veranderingen in de omstandigheden, bestaande uit een verstoorde relatie.
Ter onderbouwing van haar verzoek beroept Radium Foam zich op de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden. Volgens Radium Foam heeft [wachtchef] (als wachtchef werkzaam bij Radium Foam) op 12 oktober 2010 geconstateerd dat [werknemer] (hierna: [werknemer]) een door Radium Foam ter beschikking gestelde schaar en een lederen houder niet wilde inleveren. [werknemer] heeft volgens [wachtchef] verklaard dat hij deze zaken van [verweerder] gekocht heeft. [verweerder] heeft vervolgens desgevraagd aan [wachtchef] in eerste instantie medegedeeld dat hij voor de schaar een vorm van borg heeft gevraagd maar later toegegeven dat hij de schaar en de lederen houder verkocht heeft aan [werknemer]. [wachtchef] stelt gezien te hebben dat [verweerder] [werknemer] daarop een bedrag van € 10,00 (terug)betaald heeft. Een dag later is binnen Radium Foam overleg gevoerd tussen [operations manager] (operations manager) en [general manager] (general manager) en heeft Radium Foam, mede in het licht van eerdere incidenten met [verweerder] in maart 2006, juli 2007, april 2010 en september/oktober 2010, besloten tot ontslag van [verweerder] op grond van een dringende reden. Radium Foam stelt dat [verweerder] in het “ontslaggesprek” op 14 oktober 2010 is gaan “draaien en keren”. Radium Foam ziet hierin bevestiging dat [verweerder] niet langer is te vertrouwen. Radium Foam verwijt [verweerder] bovendien dat hij [werknemer] onder druk heeft gezet aangezien [werknemer] “ontwijkend en zenuwachtig” heeft gereageerd op vragen omtrent het voorval van 12 oktober 2010 van Radium Foam en de intercedente [intercedente] van Flexpoint.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij ontkent aan [werknemer] een schaar verkocht te hebben. Voorts ontkent hij een bedrag van € 10,00 aan [werknemer] terugbetaald te hebben op 12 oktober 2010. Volgens [verweerder] heeft hij aan [werknemer] een schaar die eigendom van [verweerder] is aan [werknemer] ter beschikking gesteld zonder daarvoor geld ontvangen te hebben. [verweerder] stelt dat er weliswaar sprake is van een gespannen werkrelatie tussen hem en [wachtchef], maar dat er geen verstoorde relatie is met Radium Foam. De overige incidenten waar Radium Foam zich op beroept vindt [verweerder] over een periode van negen jaar “niet zo schokkend”. Volgens [verweerder] zou onderhavig verzoek niet ingediend zijn als het incident van 12 oktober 2010 niet plaatsgevonden zou hebben. [verweerder] wil zijn dienstverband bij Radium Foam voortzetten.
Allereerst stelt de kantonrechter vast – zoals ook ter zitting aan de orde is gesteld – dat Radium Foam het "schaarincident" van 12 oktober 2010 uitdrukkelijk niet primair als dringende reden aan haar ( voorwaardelijk) verzoek ten grondslag heeft gelegd.
Dit ontslaat de kantonrechter in zoverre van de verplichting te onderzoeken of dit incident een dringende reden in de zin der wet zou opleveren en daarmee een ontslag op staande voet zou kunnen rechtvaardigen.
Daartoe zou immers – naast het bewijs en de vaststelling van de feiten zelf – moeten worden beoordeeld of, indien de gang van zaken zoals door Radium Foam gesteld, de ware is, deze alsdan tot een ontslag op staande voet zou kunnen leiden, rekening houdend met de afweging van alle overige relevante factoren, zoals de duur van het dienstverband, de wijze van vervulling van het werk door [verweerder] en eventuele bijzondere (ook persoonlijke) omstandigheden.
Niettemin wenst Radium Foam het voorval rondom de verkoop van de schaar wel degelijk betrokken te zien bij de door haar gestelde verstoring van de arbeidsrelatie, nu daardoor het vertrouwen in [verweerder] is beschaamd. Dit gegeven in combinatie met "het niet vlekkeloze arbeidsverleden van de heer [verweerder]" leidt ertoe dat van het management en ook van de heer [wachtchef] als eerst verantwoordelijke voor [verweerder], niet langer gevergd kan worden met hem samen te werken (zie verzoekschrift sub 9).
Het probleem is echter dat de juiste toedracht van het bewuste voorval rondom de "verkoop" van de schaar vooralsnog niet vaststaat. Radium Foam stelt weliswaar dat zij over meer dan voldoende bewijs beschikt dat haar stellingname juist is,maar hoewel [verweerder] de schijn tegen heeft – vooral nu zijn eerdere verklaringen niet overeenstemmen met die in zijn verweerschrift – is het nog maar de vraag of dit standpunt van Radium Foam juist is.
Haar oordeel is immers – ook waar het de verklaringen van [naam] en de intercedente van het uitzendbureau betreft – in hoofdzaak gebaseerd op informatie afkomstig van de heer [wachtchef]. Van de juistheid daarvan zijn de heren [operations manager] en [general manager] blijkens de weergave van het gesprek op 14 oktober 2010 ook uitgegaan.
Voor een eerlijke beoordeling van de ernst van het incident is een vaststelling van de juiste toedracht onontbeerlijk. Dit vereist het horen in het kader van een getuigenverhoor van alle betrokkenen, waaronder met name [werknemer] – die toch als kroongetuige kan worden aangemerkt en tot dusver niet door Radium Foam is gehoord. De onderhavige procedure biedt niet de mogelijkheid tot dit noodzakelijke getuigenverhoor, terwijl het gewraakte incident door Radium Foam bij de mondelinge behandeling weliswaar niet uitsluitend maar toch als de voornaamste grond voor de in haar ogen noodzakelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt aangevoerd, waar zij immers stelt dat met name door dit incident de vertrouwensrelatie zodanig ernstig is verstoord, dat niet van haar gevergd kan worden met deze persoon nog verder te gaan.
Gelet op het hiervoor overwogene kan en zal de kantonrechter echter slechts in beperkte mate rekening kunnen houden met het incident als reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dan resteren als gronden voor de ontbinding van een thans negen jaar durende arbeidsrelatie, een viertal voorvallen die Radium Foam zelf aanduidt als een "niet smetteloos arbeidsverleden”.
De voorvallen dateren van maart 2006, juli 2007, april 2010 en eind september/begin oktober 2010.
De ernst van deze incidenten is thans – zonder nader onderzoek – moeilijk in te schatten, maar waren voor Radium Foam geen aanleiding tot verdergaande maatregelen dan het geven van een stevige waarschuwing.
Daarbij kan nog de kanttekening geplaatst worden dat aan twee van die incidenten een ziekmelding ten grondslag lag, welke door Radium Foam in het eerste geval op eigen inzicht als ongegrond werd gekwalificeerd en in het tweede geval gebeurde dit weliswaar door de bedrijfsarts, maar er was niettemin sprake van een letstel, waarvoor [verweerder] een of twee dagen later in een ziekenhuisopname werd behandeld.
Deze en de overige incidenten – die ter zitting door Radium Foam ook niet meer inhoudelijk aan de orde zijn gesteld – kunnen geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen op grond van een verstoorde vertrouwensrelatie.
Dit valt immers niet te rijmen met de laatst voorliggende beoordelingen, waarin zijn directe chef in februari van dit jaar en oordelend over 2009 opmerkt: "[naam sub 2] is een goede medewerker die vooruit wil. Het afgelopen jaar heeft hij laten zien dat hij een flink stuk zelfstandiger geworden is."
"Nu nog werken aan de communicatieve vaardigheden".
Gelet op al het vooroverwogene zal het verzoek worden afgewezen.
De kantonrechter acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Wijst het verzoek af.
Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.