Overwegingen
De rechtbank acht op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte opzettelijke hennep aanwezig heeft gehad, zowel op 26 maart 2010, als op 7 april 2009. Ook acht de rechtbank bewezen dat het gaat om hoeveelheden van respectievelijk 13.650 gram en 85.500 gram. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van de hennep die op 26 maart 2010 is aangetroffen, is er voor de rechtbank geen enkele indicatie dat het niet om hennep zou gaan, gelet op de door de verbalisanten beschreven wijze van bemonstering en de positieve uitslag van de ODV kleur-reactietesten. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat het om weed ging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er in hennepzaken niet volstaan kan worden met een ODV kleur-reactietest door een (willekeurige) politieambtenaar, maar dat er een (aanvullend) deskundigenonderzoek moet worden verricht aan de in beslag genomen op hennepgelijkende stof, zoals gebruikelijk is bij hasjiesj en harddrugs.
De rechtbank verwerpt deze stelling, nu het gangbare rechtspraak is dat in hennepzaken een bewezenverklaring gebaseerd kan worden op basis van de ambtshalve herkenning door opsporingsambtenaren van hennep, aangevuld met het positieve resultaat van een door hen verrichte ODV kleur-reactietest.
Ten aanzien van de hennep die op 7 april 2009 is aangetroffen deelt de rechtbank op zichzelf het standpunt van de raadsman dat uit het proces-verbaal onduidelijk naar voren komt of er meer dan één monster is genomen en getest van de totale in beslaggenomen hoeveelheid van 85,5 kilo plantenresten. Alle plantenresten zijn echter op de zolder van de woning aangetroffen, wat de conclusie rechtvaardigt dat de politie de resten als één partij heeft beschouwd en dat er in elk geval één monster uit deze partij is genomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het positieve testresultaat betrekking had op de op zolder aangetroffen plantenresten van in totaal 85,5 kilo.
Daarbij stelt de rechtbank vast dat niet alleen de verbalisanten die als eerste in de woning van verdachte kwamen een sterke hennepgeur hebben geroken en de plantenresten op de zolder van de woning als hennep aanduidden, maar ook dat de later gekomen verbalisanten relateren dat zij hennep aangetroffen hebben. Er is voor de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat deze (in totaal 3) verbalisanten onvoldoende onderlegd waren om ambtshalve hennep te herkennen. Nu het herkennen van hennep -simpel gezegd- zo ongeveer dagelijkse kost is voor de politie in Zuid-Limburg, acht de rechtbank het evenmin nodig om de deskundigheid van de desbetreffende verbalisanten nader te onderzoeken.
Tot slot wijzen de aangetroffen apparaten en droogrekken onmiskenbaar in de richting van hennep. Dit alles brengt voor de rechtbank mee dat het onwaarschijnlijk is dat slechts het geteste monster hennep bevatte (en de kenmerkende hennepgeur heeft verspreid) en de rest van de aangetroffen plantenresten niet. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het om 85,5 kilo hennep gaat.