vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rolnummer: 150140 / HA ZA 10-426
Vonnis van 8 december 2010 (bij vervroeging)
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.A.J. Kalsbeek te Maastricht,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam B.V.],
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam B.V.],
gevestigd te Hellevoetsluis,
3. [Gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam B.V.],
gevestigd te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
5. [Gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.A.D. Bol te Rotterdam.
Eiseres [ naam eiseres] genoemd worden; gedaagden [namen gedaagden] genoemd worden.
1.1 Het procesverloop tot 25 augustus 2010 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. De comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 10 november 2010. Verwezen wordt naar het proces-verbaal.
1.2 Partijen hebben vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2.1 [Eiseres] vordert de hoofdelijke veroordeling van elk van gedaagden om aan haar ten titel van schadevergoeding te betalen € 280.473,33 althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten waaronder de kosten van het voorlopig getuigenverhoor. Aan de vordering legt zij, kort gezegd, het volgende ten grondslag. [Eiseres], [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] zijn de oprichters (op 8 oktober 2002) en, thans elk voor 1/3 deel, aandeelhouders van [Gedaagde sub 1]. [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] zijn de statutaire bestuurders van [Gedaagde sub 1] en ontvangen daarvoor een voltijds vergoeding. Bij akte van
20 september 2007 hebben [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] de besloten vennootschap [Naam B.V.]. (verder: “International”) opgericht, waarvan hun Holdings (gedaagden 2. en 4.) de statutair bestuurders zijn. Geruime tijd nadien is gebleken, en in de verklaringen van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] bij het op verzoek van [Eiseres] gehouden voorlopig getuigenverhoor wordt bevestigd, dat gedaagden [Gedaagde sub 1] ten gunste van International hebben “leeggehaald”. Het personeel dat in dienst was van [Gedaagde sub 1] is thans in dienst van International; [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] besteden nauwelijks tijd aan [Gedaagde sub 1] terwijl zij daarin een voltijds aanstelling als directeur hebben; de jaarstukken van [Gedaagde sub 1] worden niet (tijdig) opgemaakt, in de aandeelhoudersvergadering besproken en gedeponeerd; bedrijven die klant waren van [Gedaagde sub 1] zijn dat nu van International. De (winstgevende) handelsactiviteiten die thans door International worden verricht hadden door [Gedaagde sub 1] moeten worden verricht, en dat had ook in de rede gelegen, alleen al omdat International hetzelfde kantoor, faxnummer, e-mailadres en website gebruikt als voorheen uitsluitend [Gedaagde sub 1] gebruikte. Gedaagden hebben de hand gehad in deze uitholling van [Gedaagde sub 1], waarmee zij (althans [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5]) niet alleen zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [Gedaagde sub 1], maar ook opzettelijk [Eiseres] als aandeelhouder schade hebben toegebracht. Gedaagden zijn daarom gehouden deze te vergoeden, aldus [Eiseres]. Zij berekent haar schade, eenvoudig gezegd, op het haar (als dividend) toekomende 1/3 deel van de winst die [Gedaagde sub 1] zou hebben behaald als [Gedaagde sub 1] de handelsacitiviteiten zou hebben verricht die gedaagden onrechtmatig in International hebben ondergebracht.
2.2 Gedaagden voeren gezamenlijk en ten dele geïndividualiseerd verweer, waarop voor zoveel nodig hierna bij de beoordeling zal worden ingegaan.
3.1 Als er al sprake is van handelen of nalaten dat jegens [Eiseres] als aandeelhouder van [Gedaagde sub 1] als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, is dit niet gepleegd door [Gedaagde sub 2] of [Gedaagde sub 4]. Hun enige band met het aan de vordering ten grondslag gelegde feitencomplex is dat zij vennootschappen zijn met als bestuurders de directeuren van [Gedaagde sub 1], en dat zij zelf bestuurders van International zijn. Noch voldoende gemotiveerd gesteld, noch gebleken is dat zij als zodanig, door aan hen toe te rekenen handelen of nalaten van hun bestuurders [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5], hebben meegewerkt aan het “leeghalen” van [Gedaagde sub 1]. Gesteld of gebleken is zelfs niet dat beide Holdings daartoe de (juridische en/of feitelijke) macht en mogelijkheden hadden. De vorderingen tegen [Gedaagde sub 2] en [Gedaagde sub 4] dienen reeds hierom te worden afgewezen.
3.2 (Voldoende gemotiveerd) gesteld of gebleken is evenmin dat aan [Gedaagde sub 1] bepaalde handelingen kunnen worden toegerekend die zouden kunnen worden gekwalificeerd als onrechtmatig jegens haar aandeelhouder [Eiseres]. De vordering tegen [Gedaagde sub 1] verdraagt zich ook niet met hetgeen [Eiseres] wél voldoende gemotiveerd heeft gesteld, namelijk dat [Gedaagde sub 1] net als [Eiseres] is benadeeld door handelen van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] - het laten “doodbloeden” van [Gedaagde sub 1] - dat zij als directeuren en aandeelhouders van [Gedaagde sub 1] hadden behoren na te laten. [Gedaagde sub 1] is hiermee eerder als benadeelde dan als benadelaar te beschouwen en het had - mede gelet op hetgeen in dit verband is overwogen in het door beide partijen aangehaalde arrest “Poot/ABP”, HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 - meer in de rede gelegen [Gedaagde sub 1] schadevergoeding van haar bestuurders [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] te doen vorderen, dan deze van [Gedaagde sub 1] als veroorzaker van haar eigen teloorgang te vorderen. De vordering tegen [Gedaagde sub 1] dient reeds hierom te worden afgewezen.
3.3 Uit het zoëven genoemde arrest, in samenhang met het arrest “Tuin Beheer”,
HR 16 februari 2007, LJN: AZ0419, volgt dat indien aan een besloten vennootschap vermogensschade wordt toegebracht door een derde - waaronder begrepen bestuurders van die vennootschap - door het niet behoorlijk nakomen van verplichtingen jegens de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, alleen de vennootschap het recht heeft uit dien hoofde schadevergoeding te vorderen. De vermogensschade van de vennootschap zal, zolang zij niet is vergoed, een vermindering van de waarde van de aandelen in de vennootschap (kunnen) meebrengen. In beginsel kunnen de aandeelhouders echter op grond van voor hen ontstaan nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen de bestuurders geldend maken. De aandeelhouder heeft slechts recht op vergoeding van door haar in deze hoedanigheid geleden schade als deze schade het gevolg is van schending van een jegens haar geldende specifieke zorgvuldigheids-verplichting. De enkele omstandigheid dat een voorzienbaar gevolg was van de handelwijze van de bestuurders dat de aandeelhouder werd benadeeld, brengt niet mee dat de bestuurders jegens de aandeelhouder in die hoedanigheid een specifieke zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden, zelfs niet wanneer de bestuurders onnodig en desbewust het faillissement van de vennootschap hebben veroorzaakt voor hun eigen gewin. Zulk handelen van de bestuurders leidt weliswaar tot een vermindering van de waarde van de aandelen in de vennootschap, of zelfs tot waardeloosheid daarvan, en dus tot afgeleide schade van de aandeelhouder, maar indien geen bijkomende omstandigheden zijn gesteld - zoals het opzet om die aandeelhouder aldus te benadelen - kan niet worden gesteld dat de bestuurders dusdoende tevens een specifieke zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden tegenover die aandeelhouder. Uit voornoemde arresten lijkt tot slot voort te vloeien - al staat dat er niet met zoveel woorden - dat de voor vergoeding in aanmerking komende schade die de aandeelhouder lijdt als gevolg van onzorgvuldig handelen van de bestuurders jegens de vennootschap, ook in het geval dat vast komt te staan dat met dit handelen tevens een specifieke zorgvuldigheidsverplichting jegens de aandeelhouder is geschonden, beperkt is tot de waarde van de aandelen.
3.7 Het voorgaande impliceert voor deze zaak dat de wanprestatie van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] jegens [Gedaagde sub 1], veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat daarvan sprake is geweest, in beginsel geen onrechtmatige daad oplevert jegens [Eiseres]. Het maken van een uitzondering op dit beginsel zou bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn als zou komen vast te staan dat [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] wanprestatie jegens de vennootschap pleegden met het vooropgezette doel om [Eiseres] in haar vermogensrechten te benadelen. [Eiseres] stelt in dit verband - tot de essentie teruggebracht - slechts dat [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] haar aandelen waardeloos hebben gemaakt door alle (potentieel) winstgevende activiteiten van [Gedaagde sub 1] en haar personeel onder te brengen bij International teneinde met die laatste vennootschap winst te genereren ten behoeve van zichzelf, waarbij zij bovendien van bedrijfsmiddelen van [Gedaagde sub 1] gebruik hebben gemaakt ten gunste van International en voor [Gedaagde sub 1] ondanks hun voltijds aanstelling niets meer hebben ondernomen, zelfs niet het opstellen van de jaarstukken. Het gevolg hiervan is dat zij winst (dividend) derft, aldus [Eiseres]. Hiermee heeft [Eiseres] aannemelijk gemaakt dat van het handelen van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] het gevolg is geweest dat [Gedaagde sub 1] minder winst heeft gemaakt dan zij zou hebben gemaakt als die activiteiten inderdaad in [Gedaagde sub 1] zouden zijn ondergebracht. Aannemelijk is voorts dat [Eiseres]’ aandelen in [Gedaagde sub 1] thans (veel) minder waard zijn dan zij zouden zijn geweest in de hypothetische situatie dat [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] de nieuwe, risicodragende activiteiten - waarvoor zij stellen International te hebben opgericht - en de lucratieve contracten die daaruit zijn voortgevloeid, zouden zijn aangegaan onder de vlag van [Gedaagde sub 1]. [Eiseres] heeft echter geenszins aannemelijk gemaakt, en tegenover de gemotiveerde betwisting door [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] evenmin (voldoende specifiek) te bewijzen aangeboden, dat [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] door te doen en laten hetgeen zij hebben gedaan en nagelaten enige specifieke norm hebben geschonden die zij jegens [Eiseres] als aandeelhouder in acht hadden behoren te nemen. Zodanige concrete norm heeft [Eiseres] ook niet aangewezen, en volgt niet vanzelf uit de feiten die zij heeft gesteld en die vaststaan omdat ze door [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] niet zijn betwist.
3.8 De vordering tot schadevergoeding wordt ook voor zover gebaseerd op wanprestatie van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] jegens [Gedaagde sub 1] die jegens [Eiseres] als onrechtmatig heeft te gelden, afgewezen. [Eiseres] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.
3.9 Met het voorgaande is overigens geenszins gezegd dat [Gedaagde sub 3], [Gedaagde sub 5] en [Gedaagde sub 1] zich jegens [Eiseres] in alle opzichten hebben gedragen naar hetgeen in de gegeven omstandigheden door redelijkheid billijkheid werd gevorderd, welke norm voor de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken is neergelegd in art. 2:8 BW. Uit de overgelegde producties, waaronder de gelijkluidende statutaire doelomschrijvingen van [Gedaagde sub 1] en International en de verklaringen van [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] in het voorlopig getuigenverhoor, blijkt niet van enige formele of feitelijke belemmering om de volgens [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] nieuwe (althans contractueel anders vormgegeven) activiteiten onder te brengen in [Gedaagde sub 1], evenmin als van enige noodzaak om daartoe een nieuwe rechtspersoon op te richten en deze om niet gebruik te laten maken van personeel, kantoor, website, faxnummer en e-mailadres van [Gedaagde sub 1]. Integendeel blijkt uit die stukken dat International ten minste één grote klant van [Gedaagde sub 1] ([Naam klant]) is gaan bedienen - met een product waarvan niet valt in te zien dat het niet door [Gedaagde sub 1] had kunnen worden geleverd - en dat [Gedaagde sub 3] en [Gedaagde sub 5] in weerwil van hun voltijds aanstelling en honorering als bestuurders van [Gedaagde sub 1] aan die vennootschap zoveel minder tijd en energie zijn gaan besteden als zij thans besteden aan International. Dat van één en ander een afname van omzet en winstgevendheid van [Gedaagde sub 1] en daarmee van de waarde van haar aandelen het gevolg zou zijn, viel vooraf, zogezegd op de achterkant van een sigarendoosje, uit te rekenen. De stellingen van [Eiseres] bieden evenwel onvoldoende aanknopingspunten om op deze grondslag enig deel van de vordering toe te wijzen en de omvang daarvan “in goede justitie vast te stellen”.
4.1 wijst de vordering af;
4.2 veroordeelt [Eiseres] in de proceskosten van gedaagden, tot de datum van de uitspraak van dit vonnis begroot op € 4.951,- aan vast recht en € 4.000,- aan salaris advocaat;
4.3 verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 8 december 2010.?