ECLI:NL:RBMAA:2011:BP1646

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703446-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in hennep vanuit een café met aanzienlijke hoeveelheden drugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 21 januari 2011, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het handelen in hennep vanuit een café. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de drugshandel, waarbij zijn woning als opslagplaats voor bijna vier kilogram hennep diende. De observaties van de politie op 22 september 2010 toonden aan dat de verdachte en zijn medeverdachten actief betrokken waren bij de verkoop van hennep aan verschillende buitenlanders. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het onrechtmatig binnentreden in de woning van de verdachte, wat invloed had op de strafmaat. De verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en het verkopen daarvan. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, gecombineerd met een werkstraf van 120 uur, waarbij de verdachte werd gewaarschuwd dat hij zich in de proeftijd van twee jaar aan de wet moest houden. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de rol van de verdachte daarin, maar ook de impact van procedurele fouten op de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703446-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen meermalen hennep heeft verkocht aan personen die vervolgens de hennep hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland danwel samen met anderen meermalen opzettelijk hennep heeft vervoerd/verkocht/afgeleverd/verstrekt of opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2: samen met anderen opzettelijk 5841,5 gram hennep aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de verklaringen van de afgevangen kopers en met name de verklaringen van [koper 1] en [koper 2] en de deels bekennende verklaring van verdachte vindt de officier van justitie het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de hennep naar het buitenland zou worden vervoerd, aangezien het om grote hoeveelheden ging die ze aan Franstalige mensen hebben verkocht. Het moet voor de verdachten duidelijk zijn geweest dat deze mensen de hennep over de grens zouden brengen. Ook het onder feit 2 primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen. Verdachte had de aangetroffen hennep aanwezig en heeft dit ook bekend.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzettelijk zogenaamde verlengde uitvoer van softdrugs heeft gepleegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde voorafgaande aan 22 september 2010, omdat er onvoldoende bewijs is voor het uitvoeren van hennep in die periode.
Ook voor het onder feit 1 subsidiair is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er zijn van alle getuigenverklaringen, maar twee belastende verklaringen. De belastende verklaring van [koper 1] is herzien en derhalve niet betrouwbaar. Subsidiair dient verdachte vrijgesproken te worden voor het verstrekken en/of handelen in drugs in de periode voorafgaande aan
22 september 2010.
Er is onvoldoende bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, waardoor geen sprake is van medeplegen.
Alhoewel verdachte bekend heeft de hoeveelheid softdrugs in zijn woning aanwezig te hebben gehad, verzoekt de raadsman om verdachte hiervan vrij te spreken, omdat de doorzoeking onrechtmatig was en dit tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Bij de doorzoeking ontbraken namelijk een “informed consent” en een “waiver of rights”. Na het binnentreden bleek de dochter van verdachte in de woning te zijn en hebben verbalisanten haar een toestemmingsverklaring laten tekenen. Hierbij is zij niet gewezen op haar verschoningsrecht ten aanzien van haar vader. Ook was zij niet op de hoogte van het vrijwillige karakter van de toestemming.
De tenlastegelegde hoeveelheid hennep kan voorts subsidiair niet geheel bewezen worden verklaard, omdat een deel hiervan geen hennep maar hasjiesj is. Aangezien hasjiesj iets anders is dan hennep en dit niet ten laste is gelegd, dient verdachte deels te worden vrijgesproken voor het aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 22 september 2010 hebben verbalisanten café [‘n cafe] gelegen aan de [K.straat] te Maastricht geobserveerd. Een van de verbalisanten zag omstreeks 13:10 uur op het terras van het café een man zitten gekleed in een grijs t-shirt, blauwe jeans, kaal hoofd en een man gekleed in een donker t-shirt met gekleurde opdruk, donkere broek, snor dragend, grijzend haar en kalend.
De rechtbank begrijpt dat de eerst genoemde man met het kaal hoofd medeverdachte [medeverdachte 1] betreft en de man met snor en grijzend haar verdachte is.
Om 13.50 uur stapte een corpulente, forse man met lange zwarte haren die in een paardenstaart gedragen werd, uit een auto met Duits kenteken en droeg een tas het café in.
De rechtbank begrijpt dat deze persoon medeverdachte [medeverdachte 2] is.
Geobserveerd wordt dat de twee mannen op het terras rond 14:02 uur drie mannen die op dat moment café [‘n cafe] in gaan, meteen naar binnen volgen. Verdachte kwam kort daarna rond 14:12 uur weer het café uit en liep direct naar een bromfiets, een grijze [merk bromfiets], die tegenover het café stond. Verdachte liep daarop terug naar het café met een licht gekleurde groene plastic zak die voor driekwart gevuld was. De drie mannen die het café naar binnen waren gegaan, kwamen rond 14:14 uur het café weer uit. Verdachte kwam daarna ook uit het café en reed weg richting het [O.plein] te Maastricht op de grijze bromfiets van het merk [merk bromfiets].
Omstreeks 15.10 uur nam de verbalisant waar dat twee vrouwen het café binnengingen en rond 15.36 uur het café verlieten.
Omstreeks 15.18 uur ging een persoon met een zwart vest in zijn hand het café naar binnen. Rond 15.21 uur kwam deze man weer naar buiten en rolde zijn zwarte vest op om iets te verbergen. Twee mannen gingen rond 15.40 uur het café in en werden direct gevolgd door medeverdachte [medeverdachte 1] die op het terras zat.
Tijdens de observatie wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] meerdere keren het café naar binnen ging om weer buiten op het terras plaats te nemen en daarbij een aantal keren vergezeld was van medeverdachte [medeverdachte 1].
Een andere verbalisant kreeg de bevindingen dat verdachte op de scooter was weggereden per portofoon doorgegeven en ging op zoek naar verdachte en de genoemde scooter. Via een RDW bevraging blijkt de scooter te naam gesteld te zijn van iemand die woont op het [S.plein] te Maastricht. De verbalisant ging naar het [S.plein] te Maastricht en zag tegen de gevel van dat pand de grijze scooter staan. Vervolgens kwam omstreeks 15.55 uur een man uit het pand [S.plein], stapte op de scooter en reed weg. De verbalisant gaf deze bevindingen door via de portofoon.
De verbalisant die observeerde bij het café [‘n cafe] zag vervolgens dat verdachte omstreeks 16.00 uur aankwam bij het café. Verdachte ging het café naar binnen en rond 16:15 uur kwam een vrouwelijke persoon op een zwarte [merk bromfiets] bromfiets aan bij het café. Verdachte stapte daarop op de zwarte bromfiets en reed samen met de vrouw weg. De verbalisant gaf dit door aan zijn collega’s die zagen dat de bestuurder van de zwarte scooter omstreeks 17:05 uur het pand [S.plein] betrad.
Rond 18.25 uur gingen drie mannen het café naar binnen en omstreeks 18.30 uur arriveerde verdachte en ging het café in.
Tijdens deze observatie bevond zich ook een verbalisant in het café. Hij observeerde in het café rond 13.45 uur drie Franstalige bezoekers, verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Hij nam waar dat verdachte op een gegeven moment iets ontving van een van de bezoekers en dat verdachte en [medeverdachte 1] richting de uitgang liepen. [medeverdachte 1] gaf daarna een zwarte plastic tas met inhoud aan een van de bezoekers. Deze zwarte plastic tas werd door de bezoeker haastig weggestopt in een meegebrachte rugzak en de drie bezoekers verlieten haastig en zonder hun bier op te drinken het café. De verbalisant hoorde daarop dat de drie bezoekers buiten het café waren aangehouden en dat in de zwarte tas hennep zat.
Een van deze kopers, de Franstalige [koper 1] verklaarde dat hij op 22 september 2010 naar café [‘n cafe] in Maastricht was gegaan met [koper 3] en [koper 4] om marihuana te kopen. Hij verklaarde dat je daar aan de bar gaat zitten en een drankje bestelt. Een grote magere persoon vraagt dan hoeveel je wilt hebben. De barman is een grote man met lange haren. De grote magere man vroeg op 22 september aan [koper 1] of hij marihuana wilde kopen. Ook was er nog een man van het postuur van [koper 1] in het café die uit de zaak liep en waarschijnlijk weg ging met een scooter. Toen die man terug kwam had hij een zwarte plastic zak bij zich en gaf die zak aan [koper 1]. [koper 1] heeft die zwarte plastic zak met de verdovende middelen in de rugzak van [koper 3] gedaan.
Bij de fotoconfrontatie heeft [koper 1] verdachte aan gewezen als degene van wie hij de hennep heeft gekregen, medeverdachte [medeverdachte 2] als degene van wie hij bier kreeg en medeverdachte [medeverdachte 1] als degene die vroeg of hij hennep wilde kopen.
[koper 4] heeft bij de fotoconfrontatie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] achter de bar stond en zijn vriend aan hem betaald heeft, medeverdachte [medeverdachte 1] de zwarte plastic zak met de hennep aan zijn vriend gaf en dat verdachte degene was die hun in het café iets te drinken gaf.
Naast [koper 3], [koper 1] en [koper 4] hebben verbalisanten ook een aantal andere bezoekers van café [‘n cafe] aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Vier van hen - [koper 5], [koper 6], [koper 7] en [koper 8] - bleken ook Franstalig te zijn en zijn met behulp van een tolk Frans gehoord. Een van hen, [koper 9], is in de Engelse taal gehoord en een persoon, [koper 2], bleek de Nederlandse en de Franse taal te beheersen.
[koper 5] verklaarde dat hij in een café in Maastricht al eerder weed had gekocht en dat hij er op 22 september 2010 voor € 230 weed had gekocht bij de man met de paardenstaart. Bij de fotoconfrontatie heeft hij medeverdachte [medeverdachte 2] aangewezen als de man met de paardenstaart.
[koper 7] heeft verklaard dat hij met [koper 6] en [koper 9] naar Maastricht was gekomen om marihuana te kopen en dat ze hadden gehoord dat dat kon in een cafeetje in een klein straatje. In het café hadden ze iets te drinken besteld en een man die van buiten naar binnen kwam, niet de barman, vroeg hen of ze wat anders wilden dan drinken. Ze zeiden dat ze dat wel wilden en de man ging naar buiten. Hij kwam terug, ze betaalden hem en hij heeft geleverd in een zwart zakje. Ze kochten samen voor circa € 800 marihuana. Tijdens de fotoconfrontatie heeft [koper 7] bij de foto van medeverdachte [medeverdachte 1] gezegd dat hij dacht dat hij hem herkende.
[koper 9] heeft verklaard dat hij met twee anderen naar Maastricht was gekomen om drugs te kopen en dat hij in het café heeft gezien dat iemand, niet de barman, aan zijn vriend een zwarte tas heeft gegeven. Hij heeft zelf voor € 330 weed gekocht en meent dat ze samen circa 200 gram weed kochten. Tijdens de fotoconfrontatie heeft [koper 9] gezegd dat de man op foto 1 (een foto van een NN-man) of op foto 6 (de foto van medeverdachte [medeverdachte 1]) de hennep heeft gegeven.
[koper 2] heeft verklaard dat ze in augustus 2010 voor de eerste keer hennep heeft gekocht in café [‘n cafe] en in totaal zes maal. Zij noemt [medeverdachte 2] als een dikke man met een paardenstaart en [medeverdachte 1] een magere man met kort haar. In augustus heeft [medeverdachte 2] tegen haar gezegd dat de politie bij hem was geweest om hem erop te wijzen dat er waarschijnlijk vanuit zijn café gehandeld werd in drugs. [medeverdachte 2] vertelde toen tegen [koper 2] dat ze een weekje niet moest komen. Op 22 september 2010 is [koper 2] eveneens in [‘n cafe] geweest. Ze heeft aan [medeverdachte 2] € 500 gegeven en haar vriendin [koper 8] die bij haar was heeft hem € 300 gegeven. [medeverdachte 2] heeft hierop uitgerekend hoeveel ze zouden krijgen en iemand opgebeld. [koper 2] zag op dat moment dat [medeverdachte 1] binnen kwam. Ze kende [medeverdachte 1], omdat hij ook wel eens het geld aanpakt. [medeverdachte 2] gaf het geld aan [medeverdachte 1] die daarop naar buiten liep. Kort daarna kwam een kleine man met normaal postuur, een rond gezicht met een snor en weinig haar naar binnen en gaf aan [koper 2] een zwarte plastic zak met daarin hennep. Hij gaf eveneens een zwarte plastic zak aan [koper 8].
Bij de fotoconfrontatie wees [koper 2] [medeverdachte 2] aan als [medeverdachte 2] en degene aan wie ze het geld had gegeven. Ze wees [medeverdachte 1] aan als [medeverdachte 1] die soms voor het geld vraagt en dan naar een derde persoon gaat voor drugs en die drugs dan weer aan haar geeft. Verdachte wees zij aan als degene die op 22 september 2010 de drugs aan haar heeft gegeven.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte [medeverdachte 2] [medeverdachte 2] heet met de voornaam en medeverdachte [medeverdachte 1] [medeverdachte 1].
[koper 8] heeft verklaard dat ze op 22 september 2010 met [koper 2] naar Maastricht is gekomen en drugs heeft gekocht in een café waar haar vriendin al eerder drugs had gekocht. [koper 2] heeft in dat café aan een dikke meneer met een paardenstaart en een Duits dialect gevraagd om cannabis te kopen. Ze hebben toen het geld aan deze man gegeven. Vervolgens kwam er een man terug met de hennep. [koper 8] is een maand eerder de eerste keer samen met [koper 2] in het café geweest om drugs te kopen.
Bij de fotoconfrontatie wees [koper 8] [medeverdachte 2] aan als degene aan wie ze het geld voor de drugs heeft gegeven. [medeverdachte 1] wees ze aan als de man aan wie [medeverdachte 2] het geld heeft gegeven en als degene die daarna terug kwam met de drugs.
Binnentreden
Op 22 september 2010 is het Joint Hit Team om 18.30 uur café [‘n cafe] te Maastricht binnengetreden en is om 18:32 de doorzoeking gestart. In het café werden behalve de eigenaar, medeverdachte [medeverdachte 2], ook medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte aangetroffen. In het café is een plastic tas met ongeveer 93 gram hennep in beslag genomen en in de woning een groene tas met daarin circa 100 gram hennep en zwarte plastic tassen en doorzichtige sealzakken.
Verdachte is om 18.34 uur aangehouden in café [‘n cafe] en om 18.35 uur is men binnengetreden in zijn woning aan het [S.plein] te Maastricht. Het binnentreden is geschied op grond van een machtiging die als doel vermeldt de aanhouding van verdachte. Verdachte heeft een toestemmingsverklaring getekend voor de doorzoeking van zijn woning. Ook de dochter van verdachte heeft schriftelijk toestemming gegeven om de woning te doorzoeken. Om 18.40 uur is de doorzoeking van de woning van verdachte gestart en daarbij zijn verschillende zakken met hennep in beslag genomen en bruin poeder met een hennepgeur.
Door de verdediging is aangevoerd dat de doorzoeking in de woning van verdachte onrechtmatig was, omdat de dochter van verdachte – kort gezegd – niet wist waarmee ze instemde toen ze toestemming voor de doorzoeking van de woning gaf en dat om die reden de inbeslaggenomen softdrugs niet tot bewijs van het tenlastegelegde kunnen dienen.
In reactie op dit verweer overweegt de rechtbank allereerst dat gelet op het doel van de machtiging het binnentreden in de woning van verdachte strikt genomen onrechtmatig is. De politie wist immers door de observatie dat verdachte om 18:30 café [‘n cafe] was binnengegaan en dat hij dus niet in zijn eigen woning was. Hij werd kort na binnentreden in het café daar ook om 18:34 aangehouden. De verbalisanten die om 18:35 in de woning van verdachte binnentraden, hadden moeten weten dat verdachte daar helemaal niet was en dat hun machtiging tot binnentreden in deze woning ter aanhouding van verdachte niet bruikbaar meer was ter binnentreding. Met de beschikbare moderne communicatiemiddelen was het voor het team op de [K.straat] ook helemaal geen probleem geweest om in die korte tijdspanne het team voor de woning van de verdachte in te lichten dat zij verdachte inmiddels al hadden aangehouden.
Het binnentreden op deze wijze levert in dit geval een vormfout op, maar deze is niet zodanig dat deze moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting, nu verdachte al toestemming had gegeven zijn woning te doorzoeken. Daarnaast is het gebruik van de stormram ter binnentreding, gelet op het feit dat verdachte al was aangehouden en de politie dit had moeten weten, disproportioneel geweest. Beide aspecten tezamen zullen in geval van bewezenverklaring leiden tot een geringe aanpassing in de strafmaat.
Voorts overweegt de rechtbank dat de toestemming tot doorzoeking die is gegeven door de dochter van verdachte, zo deze toestemming reeds niet in vrijheid is gegeven, niet relevant is voor de rechtmatigheid van het binnentreden in deze woning. Zowel uit de verklaring van de dochter van verdachte als uit de verklaring van verdachte blijkt namelijk dat zij niet daadwerkelijk woonde op het adres [S.plein] te Maastricht. Haar woonrecht is door het binnentreden dan ook niet geschonden.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij de hennep thuis had opgeslagen en dat hij pendelde met de wiet. Wat dat pendelen inhield, heeft verdachte verder niet toegelicht, maar uit de observaties van 22 september 2010 trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte de hennep die dag vanuit zijn woning vervoerde naar café [‘n cafe] ten behoeve van de verkoop van die hennep in dit café. Dat er die dag in [‘n cafe] hennep is verkocht volgt uit het proces-verbaal van observatie van de verbalisant die toen in het café was alsmede uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [koper 1], [koper 4], [koper 5], [koper 9], [koper 7], [koper 2] en [koper 8]. Uit de processen-verbaal van observatie en deze verklaringen blijkt voorts dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] alle drie een rol speelden bij de drugstransacties: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelden de bestellingen in het café af en verdachte verzorgde de aanvoer van de drugs vanuit zijn woning naar het café. Blijkens het verpakkingsmateriaal dat in zijn woning is aangetroffen, verzorgde verdachte ook de verpakking van hoeveelheden drugs en volgens sommige kopers overhandigde verdachte hen ook hun bestelling.
Gelet op het bewaren van de drugs in zijn woning en alle andere handelingen die verdachte verrichtte heeft hij in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 september 2010 in Maastricht gehandeld in hennep.
Periode
Er is geen bewijs dat verdachte ook voor 22 september 2010 samen met zijn medeverdachten drugs verkocht. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken voor de periode die voorafgaand aan 22 september 2010 is tenlastegelegd.
Uitvoer
Het is een feit van algemene bekendheid dat indien er grotere hoeveelheden hennep worden verkocht aan Franstalige mensen, zoals in deze zaak het geval was, dat zij in België of Frankrijk woonachtig zijn en de hennep, mede gelet op de grote hoeveelheid, zullen meenemen naar hun woonplaats.
Aangetroffen hennep
De politie heeft de aangetroffen verdovende middelen in het pand [S.plein] te Maastricht als hennep geïdentificeerd. Uit gehouden MMC-kleurreactietesten blijkt dat de op hennep lijkende stoffen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep. Ook de in café [‘n cafe] aangetroffen op hennep lijkende stoffen blijken volgens twee MMC-kleurreactietesten hennep te zijn.
Verdachte heeft op 7 oktober 2010 tijdens zijn verhoor aangegeven dat hetgeen in de diepvries lag gemalen hash betrof. Genoemde MMC-kleurreactietest test, zoals de verdediging juist heeft betoogd, op de aanwezigheid van THC. THC is de werkzame stof van zowel hennep als hasjiesj (hash). Lijst II van de Opiumwet maakt een onderscheid tussen hennep en hasjiesj. Hieruit blijkt dat dit niet dezelfde stof betreft. Alhoewel verdachte al in een vroeg stadium heeft aangegeven dat een deel van de aangetroffen hoeveelheid drugs hasjiesj betreft en geen hennep, heeft het openbaar ministerie nagelaten dit nader te onderzoeken. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor de hoeveelheid van 1138 gram en 890 gram die in zijn koelkast is aangetroffen, aangezien niet bewezen kan worden dat dit hennep betreft. Naast deze hoeveelheden is 3620,5 gram in de woning van verdachte en 213 gram in het café en de erboven gelegen woning in beslag genomen. Van een hoeveelheid van 3833,5 gram wordt overigens niet betwist dat dit hennep betreft. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 3833,5 gram hennep. Nu hij, zoals hierboven uiteengezet is, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 september 2010 in café [‘n cafe] hennep heeft verkocht en dat zijn woning diende als bergplaats voor de te verkopen drugs, zal de rechtbank ten aanzien van het bewaren van deze drugs ook bewezen verklaren dat hij dat samen met anderen heeft gedaan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. primair
hij op 22 september 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, telkens een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep verkocht aan personen die deze hennep vervolgens hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland;
2.
hij op 22 september 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3833,5 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om geen gevangenisstraf op te leggen langer dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, maar daarvoor in de plaats een werkstraf. Verder dient er rekening te worden gehouden met de marginale rol die verdachte heeft gehad bij het tenlastegelegde en nergens uit blijkt dat verdachte hiermee geld heeft verdiend. Verder heeft verdachte naar aanleiding van het proces-verbaal van de politie zijn huurwoning moeten verlaten en heeft verdachte en schuld van €3.600,-.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft op één dag samen met twee medeverdachten aan verschillende buitenlanders flinke hoeveelheden hennep verkocht. Hij speelde daarbij een belangrijke rol, omdat zijn woning diende als opslagplaats voor de drugs en hij de drugs van zijn woning naar het café vervoerde. Gelet op de bedragen waarvoor de kopers hennep bestelden en de hoeveelheid van bijna vier kilo hennep die in beslag is genomen, hadden verdachte en zijn medeverdachten een lucratieve handel.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gekeken naar de door het Landelijk over¬leg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor het dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende 1 tot 3 maanden een gevangenisstraf van 6 maanden. Hoewel het in de zaak van verdachte gaat om het handelen in softdrugs, geeft het oriëntatiepunt wel een indicatie voor de omvang van de straf.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de maximum gevangenisstraf voor de uitvoer van harddrugs van 12 jaar en die voor de uitvoer van softdrugs van 4 jaar. De verhouding is derhalve 3:1. Omgerekend naar het oriëntatiepunt van het LOVS zou voor het dealen van softdrugs een gevangenisstraf van twee maanden passend zijn. De rechtbank vindt dit in beginsel inderdaad een passende straf.
Aangezien de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de periode voorafgaand aan 22 september 2010, verdachte geen relevant strafblad heeft én de rechtbank in matigende zin rekening zal houden met de onder 3.3. genoemde aspecten ten aanzien van het binnentreden, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegen, maar daarvoor in de plaats een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Die voorwaardelijke straf is bedoeld verdachte ervan te doordringen dat hij niet nog eens strafbare feiten moet plegen.
De rechtbank acht alles bij elkaar een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 120 uur passend.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. A.M.A. Eijck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 januari 2011.
mr. A.M.A. Eijck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
(telkens) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,
immers heeft verdachte opzettelijk (telkens) een hoeveelheid hennep verkocht aan (een) perso(o)n(en) die deze hennep vervolgens heeft/hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland, althans (telkens) een hoeveelheid hennep aan (een) perso(o)n(en) ten vervoer heeft aangeboden en/of ten uitvoer heeft aangegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5841,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.