ECLI:NL:RBMAA:2011:BP1648

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703444-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in hennep vanuit een café met aanzienlijke hoeveelheden

Op 21 januari 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in hennep vanuit een café. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee medeverdachten gedurende de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 meerdere keren hennep heeft verkocht aan buitenlandse klanten. Tijdens observaties door de politie werd gezien dat de verdachte en zijn medeverdachten actief betrokken waren bij de verkoop van hennep in het café, waar zij aanzienlijke hoeveelheden aan klanten aanboden. De verdachte speelde een centrale rol in deze handel, wat blijkt uit getuigenverklaringen van kopers die bevestigden dat zij hennep van de verdachte en zijn medeverdachten hadden gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal bijna vier kilogram hennep aanwezig had en dat hij samen met anderen handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in hennep en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de noodzaak voor hem om hulp en steun van de reclassering te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703444-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen meermalen hennep heeft verkocht aan personen die vervolgens de hennep hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland danwel samen met anderen meermalen opzettelijk hennep heeft vervoerd/verkocht/afgeleverd/verstrekt of opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2: samen met anderen opzettelijk 5841,5 gram hennep aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de verklaringen van de afgevangen kopers, met name van [koper 1], vindt de officier van justitie het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de hennep naar het buitenland zou worden vervoerd, aangezien het om grote hoeveelheden ging die ze aan Franstalige mensen hebben verkocht. Het moet voor de verdachten duidelijk zijn geweest dat deze mensen de hennep over de grens zouden brengen.
Ook het onder feit 2 primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen. Het aanwezig hebben van de hennep was een onderdeel van de handel van verdachte en zijn medeverdachten. Het is niet waarschijnlijk dat als de politie niet met de drugskopers kan communiceren, zij wel in het Nederlands drugs bij verdachte en zijn medeverdachten konden bestellen. Ten aanzien van de buitenlanders die in Nederland wonen en de Nederlandse taal niet spreken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij drugs aan buitenlanders verkocht en dat de drugs naar het buitenland zou worden vervoerd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. De uitvoer naar het buitenland is niet te bewijzen, immers verdachte heeft steeds verklaard dat hij met de kopers in het Nederlands heeft gesproken. De afgevangen kopers zijn afkomstig uit België. In België spreekt men zowel Frans als Nederlands. De politie heeft de kopers met behulp van een tolk gehoord, maar niet valt uit te sluiten dat de kopers de drugs in het Nederlands besteld hebben. Ook wonen er in de binnenstad van Maastricht veel buitenlandse studenten, waardoor het kan zijn dat ook aan mensen uit Nederland drugs zijn verkocht. Verdachte kon niet weten dat de drugs naar het buitenland zouden worden vervoerd.
Ook van feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken, aangezien hij niets afwist van de “stash” die is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte had zijn eigen voorraad boven het café liggen en kreeg de hennep via anderen geleverd. Subsidiair heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat een deel van de aangetroffen hoeveelheid, ter grote van 2 kg, hash betreft en geen hennep. Aangezien hash niet ten laste is gelegd dient verdachte van die hoeveelheid te worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
[koper 10] heeft verklaard dat hij in café [‘n cafe] op 27 juli 2010 hennep heeft gekocht.
Op 22 september 2010 hebben verbalisanten café [‘n cafe] gelegen aan de [K.straat] te Maastricht geobserveerd. Een van de verbalisanten zag omstreeks 13:10 uur op het terras van het café een man zitten gekleed in een grijs t-shirt, blauwe jeans, kaal hoofd en een man gekleed in een donker t-shirt met gekleurde opdruk, donkere broek, snor dragend, grijzend haar en kalend.
De rechtbank begrijpt dat de eerst genoemde man met het kaal hoofd verdachte betreft en de man met snor en grijzend haar medeverdachte [medeverdachte 1] is.
Om 13.50 uur stapte een corpulente, forse man met lange zwarte haren die in een paardenstaart gedragen werd, uit een auto met Duits kenteken en droeg een tas het café in.
De rechtbank begrijpt dat deze persoon medeverdachte [medeverdachte 2] is.
Geobserveerd wordt dat de twee mannen op het terras rond 14:02 uur drie mannen die op dat moment café [‘n cafe] in gaan, meteen naar binnen volgen. Medeverdachte [medeverdachte 1] kwam kort daarna rond 14:12 uur weer het café uit en liep direct naar een bromfiets, een grijze [merk bromfiets], die tegenover het café stond. Medeverdachte [medeverdachte 1] liep daarop terug naar het café met een licht gekleurde groene plastic zak die voor driekwart gevuld was. De drie mannen die het café naar binnen waren gegaan, kwamen rond 14:14 uur het café weer uit. Medeverdachte [medeverdachte 1] kwam daarna ook uit het café en reed weg richting het [O.plein] te Maastricht op de grijze bromfiets van het merk [merk bromfiets].
Omstreeks 15.10 uur nam de verbalisant waar dat twee vrouwen het café binnengingen en rond 15.36 uur het café verlieten.
Omstreeks 15.18 uur ging een persoon met een zwart vest in zijn hand het café naar binnen. Rond 15.21 uur kwam deze man weer naar buiten en rolde zijn zwarte vest op om iets te verbergen. Twee mannen gingen rond 15.40 uur het café in en werden direct gevolgd door verdachte die op het terras zat.
Tijdens de observatie wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] meerdere keren het café naar binnen ging om weer buiten op het terras plaats te nemen en daarbij een aantal keren vergezeld was van verdachte.
Een andere verbalisant kreeg de bevindingen dat medeverdachte [medeverdachte 1] op de scooter was weggereden per portofoon doorgegeven en ging op zoek naar medeverdachte [medeverdachte 1] en de genoemde scooter. Via een RDW bevraging blijkt de scooter te naam gesteld te zijn van iemand die woont op het [S.plein] te Maastricht. De verbalisant ging naar het [S.plein] te Maastricht en zag tegen de gevel van dat pand de grijze scooter staan. Vervolgens kwam omstreeks 15.55 uur een man uit het pand [S.plein], stapte op de scooter en reed weg. De verbalisant gaf deze bevindingen door via de portofoon.
De verbalisant die observeerde bij het café [‘n cafe] zag vervolgens dat medeverdachte [medeverdachte 1] omstreeks 16.00 uur aankwam bij het café. Medeverdachte [medeverdachte 1] ging het café naar binnen en rond 16:15 uur kwam een vrouwelijke persoon op een zwarte [merk bromfiets] bromfiets aan bij het café. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapte daarop op de zwarte bromfiets en reed samen met de vrouw weg. De verbalisant gaf dit door aan zijn collega’s die zagen dat de bestuurder van de zwarte scooter omstreeks 17:05 uur het pand [S.plein] betrad.
Rond 18.25 uur gingen drie mannen het café naar binnen en omstreeks 18.30 uur arriveerde medeverdachte [medeverdachte 1] en ging het café in.
Tijdens deze observatie bevond zich ook een verbalisant in het café. Hij observeerde in het café rond 13.45 uur drie Franstalige bezoekers, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [verdachte]. Hij nam waar dat medeverdachte [medeverdachte 1] op een gegeven moment iets ontving van een van de bezoekers en dat medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte richting de uitgang liepen. Verdachte gaf daarna een zwarte plastic tas met inhoud aan een van de bezoekers. Deze zwarte plastic tas werd door de bezoeker haastig weggestopt in een meegebrachte rugzak en de drie bezoekers verlieten haastig en zonder hun bier op te drinken het café. De verbalisant hoorde daarop dat de drie bezoekers buiten het café waren aangehouden en dat in de zwarte tas hennep zat.
Een van deze kopers, de Franstalige [koper 1] verklaarde dat hij op 22 september 2010 naar café [‘n cafe] in Maastricht was gegaan met [koper 3] en [koper 4] om marihuana te kopen. Hij verklaarde dat hij in juli 2010 voor de tweede keer in [‘n cafe] is geweest. De eerste keer is ongeveer begin juli geweest en toen had hij niets gekocht. De tweede keer had hij ongeveer 75 gram gekocht. Hij verklaarde dat het in het café zo gaat dat je aan de bar gaat zitten en een drankje bestelt. Een grote magere persoon vraagt dan hoeveel je wilt hebben. De barman is een grote man met lange haren. De grote magere man vroeg op 22 september aan [koper 1] of hij marihuana wilde kopen. Ook was er nog een man van het postuur van [koper 1] in het café die uit de zaak liep en waarschijnlijk weg ging met een scooter. Toen die man terug kwam had hij een zwarte plastic zak bij zich en gaf die zak aan [koper 1]. [koper 1] heeft die zwarte plastic zak met de verdovende middelen in de rugzak van [koper 3] gedaan.
Bij de fotoconfrontatie heeft [koper 1] medeverdachte [medeverdachte 1] aan gewezen als degene van wie hij de hennep heeft gekregen, medeverdachte [medeverdachte 2] als degene van wie hij bier kreeg en verdachte als degene die vroeg of hij hennep wilde kopen.
[koper 4] heeft bij de fotoconfrontatie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] achter de bar stond en zijn vriend aan hem betaald heeft, verdachte de zwarte plastic zak met de hennep aan zijn vriend gaf en dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene was die hun in het café iets te drinken gaf.
Naast [koper 3], [koper 1] en [koper 4] hebben verbalisanten ook een aantal andere bezoekers van café [‘n cafe] aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Vier van hen - [koper 5], [koper 6], [koper 7] en [koper 8] - bleken ook Franstalig te zijn en zijn behulp van een tolk Frans gehoord. Een van hen, [koper 9], is in de Engelse taal gehoord en een persoon, [koper 2], bleek de Nederlandse en de Franse taal te beheersen.
[koper 5] verklaarde dat hij in een café in Maastricht al eerder weed heeft gekocht en dat hij er op 22 september 2010 voor € 230,- weed had gekocht bij de man met de paardenstaart. Bij de fotoconfrontatie heeft hij medeverdachte [medeverdachte 2] aangewezen als de man met de paardenstaart.
[koper 7] heeft verklaard dat hij met [koper 6] en [koper 9] naar Maastricht was gekomen om marihuana te kopen en dat ze hadden gehoord dat dat kon in een cafeetje in een klein straatje. In het café hadden ze iets te drinken besteld en een man die van buiten naar binnen kwam, niet de barman, vroeg hen of ze wat anders wilden dan drinken. Ze zeiden dat ze dat wel wilden en de man ging naar buiten. Hij kwam terug, ze betaalden hem en hij heeft geleverd in een zwart zakje. Ze kochten samen voor circa € 800,- marihuana. Tijdens de fotoconfrontatie heeft [koper 7] bij de foto van verdachte gezegd dat hij dacht dat hij hem herkende.
[koper 9] heeft verklaard dat hij met twee anderen naar Maastricht was gekomen om drugs te kopen en dat hij in het café heeft gezien dat iemand, niet de barman, aan zijn vriend een zwarte tas heeft gegeven. Hij heeft zelf voor € 330,- weed gekocht en meent dat ze samen circa 200 gram weed kochten. Tijdens de fotoconfrontatie heeft [koper 9] gezegd dat de man op foto 1 (een foto van een NN-man) of op foto 6 (de foto van verdachte) de hennep heeft gegeven.
[koper 2] heeft verklaard dat ze in augustus 2010 voor de eerste keer hennep heeft gekocht in café [‘n cafe] en in totaal zes maal. Zij noemt [medeverdachte 2] als een dikke man met een paardenstaart en [verdachte] een magere man met kort haar. In augustus heeft [medeverdachte 2] tegen haar gezegd dat de politie bij hem was geweest om hem erop te wijzen dat er waarschijnlijk vanuit zijn café gehandeld werd in drugs. [medeverdachte 2] vertelde toen tegen [koper 2] dat ze een weekje niet moest komen. Op 22 september 2010 is [koper 2] eveneens in [‘n cafe] geweest. Ze heeft aan [medeverdachte 2] € 500,- gegeven en haar vriendin [koper 8] die bij haar was heeft hem € 300,- gegeven. [medeverdachte 2] heeft hierop uitgerekend hoeveel ze zouden krijgen en iemand opgebeld. [koper 2] zag op dat moment dat [verdachte] binnen kwam. Ze kende [verdachte], omdat hij ook wel eens het geld aanpakt. [medeverdachte 2] gaf het geld aan [verdachte] die daarop naar buiten liep. Kort daarna kwam een kleine man met normaal postuur, een rond gezicht met een snor en weinig haar naar binnen en gaf aan [koper 2] een zwarte plastic zak met daarin hennep. Hij gaf eveneens een zwarte plastic zak aan [koper 8].
Bij de fotoconfrontatie wees [koper 2] [medeverdachte 2] aan als [medeverdachte 2] en degene aan wie ze het geld had gegeven. Ze wees verdachte aan als [verdachte] die soms voor het geld vraagt en dan naar een derde persoon gaat voor drugs en die drugs dan weer aan haar geeft. Medeverdachte [medeverdachte 1] wees zij aan als degene die op 22 september 2010 de drugs aan haar heeft gegeven.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte [medeverdachte 2] [medeverdachte 2] heet met de voornaam en verdachte [verdachte].
[koper 8] heeft verklaard dat ze op 22 september 2010 met [koper 2] naar Maastricht is gekomen en drugs heeft gekocht in een café waar haar vriendin al eerder drugs had gekocht. [koper 2] heeft in dat café aan een dikke meneer met een paardenstaart en een Duits dialect gevraagd om cannabis te kopen. Ze hebben toen het geld aan deze man gegeven. Vervolgens kwam er een man terug met de hennep. [koper 8] is een maand eerder de eerste keer samen met [koper 2] in het café geweest om drugs te kopen.
Bij de fotoconfrontatie wees [koper 8] [medeverdachte 2] aan als degene aan wie ze het geld voor de drugs heeft gegeven. [verdachte] wees ze aan als de man aan wie [medeverdachte 2] het geld heeft gegeven en als degene die daarna terug kwam met de drugs.
Verdachte heeft bekend dat hij handelde in hennep vanuit het café [‘n cafe].
Binnentreden
Op 22 september 2010 is het Joint Hit Team om 18.30 uur café [‘n cafe] te Maastricht binnengetreden en is om 18:32 de doorzoeking gestart. In het café werden behalve de eigenaar, medeverdachte [medeverdachte 2], ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. In het café is een plastic tas met ongeveer 93 gram hennep in beslag genomen en in de woning een groene tas met daarin circa 100 gram hennep en zwarte plastic tassen en doorzichtige sealzakken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is om 18.34 uur aangehouden in café [‘n cafe] en om 18.35 uur is men binnengetreden in zijn woning aan het [S.plein] te Maastricht. Om 18.40 uur is de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] gestart en daarbij zijn verschillende zakken met hennep in beslag genomen en bruin poeder met een hennepgeur.
Medeplegen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de hennep thuis had opgeslagen en dat hij pendelde met de wiet. Wat dat pendelen inhield, heeft [medeverdachte 1] verder niet toegelicht, maar uit de observaties van 22 september 2010 trekt de rechtbank de conclusie dat [medeverdachte 1] de hennep die dag vanuit zijn woning vervoerde naar café [‘n cafe] ten behoeve van de verkoop van die hennep in dit café. Dat er die dag in [‘n cafe] hennep is verkocht volgt uit het proces-verbaal van observatie van de verbalisant die toen in het café was alsmede uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [koper 1], [koper 4], [koper 5], [koper 9], [koper 7], [koper 2] en [koper 8]. Uit de processen-verbaal van observatie en deze verklaringen blijkt voorts dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alle drie een rol speelden bij de drugstransacties: verdachte en [medeverdachte 2] handelden de bestellingen in het café af en [medeverdachte 1] verzorgde de aanvoer van de drugs vanuit zijn woning naar het café. Blijkens het verpakkingsmateriaal dat in zijn woning is aangetroffen, verzorgde [medeverdachte 1] ook de verpakking van hoeveelheden drugs en volgens sommige kopers overhandigde medeverdachte [medeverdachte 1] hen ook hun bestelling.
Gelet op de handelingen die verdachte verrichtte en het bewaren van een kleinere hoeveelheid drugs in zijn verblijfsruimte boven het café, heeft hij in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 september 2010 in Maastricht gehandeld in hennep.
Periode
De afgevangen koper [koper 1] heeft verklaard dat hij begin juli 2010 voor de eerste keer in café [‘n cafe] drugs heeft gekocht. [koper 2] heeft verklaard dat ze vanaf augustus 2010 zes keer eerder in café [‘n cafe] is geweest om drugs te kopen. De verklaring van [koper 2] wordt ondersteund door de verklaring van [koper 8], die heeft verklaard dat ze een maand eerder met [koper 2] in het café is geweest en dat [koper 2] daar toen drugs heeft gekocht. [koper 10] is op 27 juli 2010 door de politie aangehouden en heeft verklaard dat hij toen in café [‘n cafe] hennep heeft gekocht. De rechtbank is op basis van deze verklaringen van oordeel dat bewezen kan worden dat in de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 meerdere personen drugs in café [‘n cafe] hebben gekocht.
Uitvoer
Het is een feit van algemene bekendheid dat indien er grotere hoeveelheden hennep worden verkocht aan Franstalige mensen, zoals in deze zaak het geval was, dat zij in België of Frankrijk woonachtig zijn en de hennep, mede gelet op de grote hoeveelheid, zullen meenemen naar hun woonplaats.
Aangetroffen hennep
De politie heeft de aangetroffen verdovende middelen in het pand [S.plein] te Maastricht als hennep geïdentificeerd. Uit gehouden MMC-kleurreactietesten blijkt dat de op hennep lijkende stoffen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep. Ook de in café [‘n cafe] aangetroffen op hennep lijkende stoffen blijken volgens twee MMC-kleurreactietesten hennep te zijn.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 oktober 2010 tijdens zijn verhoor aangegeven dat hetgeen in de diepvries lag gemalen hash betrof. Genoemde MMC-kleurreactietest test, zoals de verdediging juist heeft betoogd, op de aanwezigheid van THC. THC is de werkzame stof van zowel hennep als hasjiesj (hash). Lijst II van de Opiumwet maakt een onderscheid tussen hennep en hasjiesj. Hieruit blijkt dat dit niet dezelfde stof betreft. Alhoewel medeverdachte [medeverdachte 1] al in een vroeg stadium heeft aangegeven dat een deel van de aangetroffen hoeveelheid drugs hasjiesj betreft en geen hennep, heeft het openbaar ministerie nagelaten dit nader te onderzoeken. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor de hoeveelheid van 1138 gram en 890 gram die in de koelkast van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, aangezien niet bewezen kan worden dat dit hennep betreft. Naast deze hoeveelheden is 3620,5 gram in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] en 213 gram in het café en de erboven gelegen woning in beslag genomen. Van een hoeveelheid van 3833,5 gram wordt niet betwist dat dit hennep betreft. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 3833,5 gram hennep. Nu hij, zoals hierboven uiteengezet is, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 september 2010 in café [‘n cafe] hennep heeft verkocht en hij een kleine voorraad drugs in zijn verblijfsruimte aanwezig had, zal de rechtbank ten aanzien van het bewaren van de drugs ook bewezen verklaren dat hij dat samen met anderen heeft gedaan. Zonder voorraad is de handel in drugs immers niet mogelijk.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. primair
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, telkens een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep verkocht aan personen die deze hennep vervolgens hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland;
2.
hij op 22 september 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3833,5 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden. Hij heeft daarbij aangevoerd dat er gelet op het strafblad van verdachte geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk deel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om een forse werkstraf op te leggen, zodat van daaruit de opstap kan worden gemaakt naar de normale arbeidsmarkt. Daarnaast is een forse voorwaardelijke gevangenisstraf nodig, zodat de reclassering verdachte hulp en steun kan bieden. Verdachte wil meewerken aan de CoVa – en Leefstijltraining. Verdachte is nu pas bewust geworden dat hij niet in het drugscircuit kan blijven zitten doordat hij in de gevangenis zit en flinke ruzie met zijn dochter heeft gehad.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft in de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 samen met twee medeverdachten aan verschillende buitenlanders flinke hoeveelheden hennep verkocht. Hij speelde daarbij een rol, gelet op de verklaringen van de afgevangen kopers, een centrale rol. Gelet op de bedragen waarvoor de kopers hennep bestelden en de hoeveelheid van bijna vier kilo hennep die in beslag is genomen, hadden verdachte en zijn medeverdachten een lucratieve handel.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gekeken naar de door het Landelijk over¬leg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor het dealen van harddrugs vanuit een pand gedurende 1 tot 3 maanden een gevangenisstraf van 6 maanden. Hoewel het in de zaak van verdachte gaat om het handelen in softdrugs, geeft het oriëntatiepunt wel een indicatie voor de omvang van de straf.
De rechtbank heeft verder gekeken naar de maximum gevangenisstraf voor de uitvoer van harddrugs van 12 jaar en die voor de uitvoer van softdrugs van 4 jaar. De verhouding is derhalve 3:1. Omgerekend naar het oriëntatiepunt van het LOVS zou voor het dealen van softdrugs een gevangenisstraf van twee maanden passend zijn. De rechtbank vindt dit in beginsel inderdaad een passende straf. Nu verdachte recidiveert en hij een centrale rol speelde in de lucratieve handel, zal de rechtbank deze gevangenisstraf verhogen.
Gelet op het reclasseringsrapport omtrent de persoon van verdachte vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte hulp en steun krijgt van de reclassering. De rechtbank zal verdachte gelet op al deze aspecten, een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie, zoals bijvoorbeeld een CoVa- of Leefstijltraining.
6 De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 5 augustus 2010, gewezen onder parketnummer 03/083509-10.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat:
- de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
-
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dit inhoudt een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie, zoals bijvoorbeeld een CoVa- of Leefstijltraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijk straf die bij vonnis d.d. 5 augustus 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/083509-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. A.M.A. Eijck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 januari 2011.
mr. A.M.A. Eijck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
(telkens) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,
immers heeft verdachte opzettelijk (telkens) een hoeveelheid hennep verkocht aan (een) perso(o)n(en) die deze hennep vervolgens heeft/hebben vervoerd met bestemming naar het buitenland, althans (telkens) een hoeveelheid hennep aan (een) perso(o)n(en) ten vervoer heeft aangeboden en/of ten uitvoer heeft aangegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode 1 juli 2010 tot en met 22 september 2010 in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
(telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2010
in de gemeente Maastricht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5841,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;