ECLI:NL:RBMAA:2011:BP3033

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700421-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging door zoon met psychische stoornis

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zijn moeder en een andere persoon heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2010 zijn moeder, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar meermalen met kracht tegen het hoofd en in het gezicht te slaan en te krabben. Daarnaast heeft hij op 6 juni 2010 [slachtoffer 2] meermalen met kracht geslagen en bedreigd met een mes. Ondanks de bewezenverklaring van de feiten, heeft de rechtbank de verdachte niet strafbaar geacht vanwege zijn ontoerekeningsvatbaarheid, voortvloeiend uit een chronische psychotische stoornis en andere psychische aandoeningen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 300,- toegewezen aan [slachtoffer 2] voor immateriële schade, maar de overige vorderingen van de benadeelde partij zijn niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de psychologische rapportages en het recidiverisico van de verdachte, dat als hoog werd ingeschat.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummers: 03/700421-10 en 03/700706-09 (VTVV)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouw en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zijn moeder, [slachtoffer 1], heeft mishandeld;
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3: [slachtoffer 2] meerdere keren heeft bedreigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Voorts stelt ze zich, in reactie op een verweer van de verdediging, op het standpunt dat de pleegdatum van feit 1, te weten 29 juni 2010, juist is, nu zowel de aangeefster als de getuige over deze datum verklaart.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging voert aan dat zowel in de aanhef van de aangifte van [slachtoffer 1], als in de eerste zin van haar aangifte is vermeld dat het gaat om de pleegdatum 1 juli 2010. Nu de tenlastelegging ziet op een mishandeling die zou zijn gepleegd op 29 juni 2010, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging voert aan dat verdachte aangever [slachtoffer 2] eenmaal met een platte hand heeft geslagen. Verdachte ontkent aangever met een vuist te hebben geslagen. Het feit dat door de verbalisant geen uiterlijke verwonding bij aangever werd waargenomen, past bij de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging stelt dat aangever niet heeft verklaard dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door de woorden die door verdachte zouden zijn geuit. De ten laste gelegde mondelinge bedreiging van verdachte kan om die reden niet worden bewezenverklaard.
Nu het enkele tonen van het mes geen bedreiging oplevert, dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 1 juli 2010 deed [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling, gepleegd door haar zoon [verdachte].
Aangeefster verklaarde dat ze op 29 juni 2010 in haar woning aan de [W.ruwe] te Maastricht een woordenwisseling kreeg met haar zoon. Vervolgens werd ze door haar zoon geslagen. Hij sloeg meerdere malen met kracht met zijn hand tegen de rechterzijde van aangeefsters gezicht ter hoogte van haar oogkas. Hij deed dit met gekromde vingers zodat hij met zijn nagels de huid raakte. Aangeefster voelde pijn. Voorts voelde ze dat er bloed langs haar gezicht liep.
Ook pakte haar zoon aangeefsters pink vast, kneep hier hard in en verdraaide deze vervolgens. Dit deed veel pijn en haar pink raakte gekneusd.
Vervolgens sloeg hij aangeefster meermalen met zijn hand op de achterzijde van haar hoofd. Hierbij kromde hij zijn vingers, zodat hij met zijn nagels aangeefsters hoofdhuid raakte. Dit deed pijn.
[getuige 1] verklaarde dat zij op 29 juni 2010 zag dat haar schoonmoeder, aangeefster [slachtoffer 1], krassen in haar gezicht had. Aangeefster vertelde haar toen dat ze was mishandeld door haar zoon [verdachte]. Ook vertelde aangeefster haar dat ze erg veel last had van haar vingers en dat haar zoon haar in het gezicht had gekrast.
De verbalisant die de aangifte van [slachtoffer 1] opnam merkte op dat aangeefster verwondingen had in haar gezicht. Aan de rechterzijde van haar gelaat, ter hoogte van haar oogkas, zaten bloedkorsten met een doorsnede van circa één centimeter. Voorts zag de verbalisant dat aangeefsters pink opgezwollen was en een lichtblauwe kleur had ter hoogte van het gewricht.
Weliswaar wordt in het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] tweemaal als pleegdatum 1 juli 2010 genoemd, doch de verklaring ziet evident op een mishandeling die zou zijn gepleegd op 29 juni 2010. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van die datum.
Naar het oordeel van de rechtbank is de pleegdatum 1 juli 2010 in het proces-verbaal een kennelijke schrijffout, voortvloeiend uit het gegeven dat aangifte is gedaan op 1 juli 2010. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] en in de opmerking van de verbalisant over het letsel. Weliswaar heeft de verbalisant het letsel eerst twee dagen na de vermeende mishandeling geconstateerd, doch deze constatering vindt eveneens steun in de verklaring van getuige [getuige 1].
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor een bewezenverklaring van feit 1.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Op 7 juni 2010 deed aangever [slachtoffer 2] aangifte van mishandeling en bedreiging, gepleegd op 6 juni 2010.
Aangever wilde die dag op bezoek gaan bij zijn ouders, zijn zussen en zijn broertje op het adres [B.ruwe] te Maastricht. Aangekomen bij de woning kwam een hem onbekende jongeman naar hem toe. Deze riep: ‘He. Ik ga jou afmaken.’ Vervolgens sloeg de jongeman hem zonder enige aanleiding tweemaal met een gebalde vuist tegen het hoofd. [slachtoffer 2] voelde pijn. Vervolgens zag [slachtoffer 2] dat de jongeman een mes uit zijn jaszak tevoorschijn haalde. Hij zei daarbij: ‘Ik ga jou afmaken.’ Toen de jongeman het mes tevoorschijn haalde was [slachtoffer 2] bang dat deze hem met het mes zou steken.
[getuige 2], de zus van aangever [slachtoffer 2], verklaarde dat zij op 6 juni 2010 zag dat de achterbuurjongen met grote passen op haar broer afstapte. Beiden spraken, maar ze kon niet horen wat er werd gezegd. Ze zag dat de jongen haar broer kort daarop met zijn vuisten sloeg. Hij raakte hem op het hoofd. Vervolgens trok de jongen een mes. Hiermee wees hij in de richting van haar broer.
Verdachte verklaarde dat hij op 6 juni 2010 bij de woning op het adres [B.ruwe] te Maastricht aanwezig was en daar aangever heeft geslagen.
Zowel aangever [slachtoffer 2] als getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte aangever meermalen met zijn vuist heeft geslagen. Hoewel verdachte zelf een andere lezing van de feiten geeft, vinden de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] steun in verdachtes verklaring dat hij aanwezig was en in ieder geval eenmaal heeft geslagen.
Het feit dat de verbalisant die de aangifte van [slachtoffer 2] opnam geen uiterlijke verwondingen heeft waargenomen bij aangever, maakt de verklaringen dat er meermalen, te weten tweemaal, met een vuist is geslagen niet minder betrouwbaar.
De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder wordt weergegeven.
Zowel aangever [slachtoffer 2] als getuige [getuige 2] verklaart dat aangever door verdachte werd bedreigd met een mes.
Verder stelt de rechtbank vast dat slechts aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem tot tweemaal toe- heeft bedreigd met de woorden: ‘Ik ga jou afmaken.’ Immers, verdachte ontkent deze woorden te hebben geuit en getuige [getuige 2] heeft slechts gezien dat aangever en verdachte tegen elkaar spraken; zij heeft niet gehoord wat er werd gezegd.
Niettemin acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze bedreiging heeft geuit. Daarvoor vindt de rechtbank, naast het bewijs voor de bedreiging met het mes, steun in de verklaring van [getuige 2] waaruit blijkt dat verdachte vaker heeft gedreigd met deze dan wel soortgelijke bewoordingen.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging dat de bedreigende woorden niet kunnen worden bewezenverklaard, omdat aangever niet heeft verklaard dat hij zich door die woorden bedreigd heeft gevoeld. Immers, niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk maakt dat er werkelijk vrees wordt opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd acht. Wel moet uit de bewijsmiddelen blijken dat de geuite bedreiging van zodanige aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan voldaan. De geuite bewoordingen zijn op zichzelf objectief gezien bedreigend. Daarnaast is ook het tonen van een mes aan te merken als een bedreiging. Nu de bewoordingen de tweede maal zijn geuit terwijl daarbij gelijktijdig een mes is getoond, is hun bedreigende strekking onmiskenbaar.
De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 29 juni 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn moeder, te weten [slachtoffer 1],
- meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geslagen en daarbij meermalen in het gezicht heeft gekrabd en
- vervolgens met kracht een vinger (pink) heeft vastgepakt en vervolgens die vinger (pink) heeft verdraaid,
waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 2
op 6 juni 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Feit 3
op 6 juni 2010 in de gemeente Maastricht meermalen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jou afmaken" en
- opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 2] getoond en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jou afmaken".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1
mishandeling, begaan tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Ten aanzien van feit 2
mishandeling.
Ten aanzien van feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van de verdachte
Door psychiater H.J.T.M. Corstens werd, na inzage van de gerechtelijke stukken, een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een Pro Justitia-rapport d.d. 6 september 2010.
De psychiater komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornissen, namelijk een chronisch psychotische stoornis met achterdocht, paranoïde wanen en auditieve hallucinaties, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en multipele middelenafhankelijkheid (alcohol, cannabis en cocaïne), welke stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde.
Voorts kunnen, naar het oordeel van de psychiater, de feiten 2 en 3 volledig verklaard worden door de chronisch psychotische stoornis. Het ten laste gelegde ten aanzien van verdachtes moeder is voor de psychiater op dit punt minder duidelijk te beoordelen. Wel is de agressieve bejegening van zijn moeder herhaaldelijk opgetreden en ziet de psychiater geen factoren die dit zullen doen verminderen.
De psychiater adviseert verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3, indien bewezen, ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en ten aanzien van feit 1, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de psychiater ten aanzien van de ontoerekeningsvatbaarheid voor de feiten 2 en 3 over en maakt deze tot de hare.
Zij acht verdachte dan ook niet strafbaar ten aanzien van deze feiten.
Het advies van de psychiater om verdachte ten aanzien van feit 1 verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen neemt de rechtbank niet over.
Gelet op het advies van de psychiater om verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 die werden gepleegd op 6 juni 2010 ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en gelet op diens vaststelling dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat verdachtes psychotische stoornis al in 2008 bestond en voortdurend heeft bestaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van feit 1, dat zo’n drie weken na de feiten 2 en 3 werd gepleegd, als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank acht verdachte dan ook evenmin strafbaar ten aanzien van feit 1.
Nu de rechtbank verdachte voor geen der bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten strafbaar acht, zal zij verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
5 De oplegging van de maatregel
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Zij verwijst hiertoe naar het Pro Justitia-rapport van psychiater Corstens waarin deze plaatsing wordt geadviseerd. Ambulante hulp wordt niet geadviseerd.
Gelet op een intakegesprek van verdachte bij de Forensisch Psychiatrische Zorg op 25 januari 2011, verzoekt de officier van justitie de rechtbank om, indien haar eis wordt gevolgd, vóór die datum uitspraak te doen. Verdachtes behandeling zou dan direct kunnen beginnen, onder de voorwaarde dat hij eveneens voor 25 januari 2011 afstand zou doen van hoger beroep.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Horst. Hierbij verwijst de verdediging naar een eerder advies van de reclassering om de voorlopige hechtenis van verdachte onder bepaalde voorwaarden te schorsen.
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte niet te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Ter onderbouwing hiervan stelt ze dat:
- verdachte in het huis van bewaring verblijft op een gewone afdeling, waar zich tijdens zijn voorlopige hechtenis slechts één incident heeft voorgedaan;
- voor het opleggen van de maatregel er een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines noodzakelijk is en in dit geval slechts het rapport van psychiater Corstens voorhanden is;
- psychiater Corstens in zijn rapport niet aangeeft dat een ambulante behandeling absoluut niet tot de mogelijkheden behoort en hij de ambulante behandeling uitgebreid in zijn rapport bespreekt;
- de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet proportioneel is, nu het gaat om feiten waarvoor normaliter een werkstraf wordt opgelegd, terwijl van de duur van de maatregel niet het voorarrest wordt afgetrokken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Hierboven heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat aan hem geen straf kan worden opgelegd.
Wel kan de rechtbank op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Een dergelijke last kan slechts worden gegeven nadat de rechtbank zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines -waaronder een psychiater- die verdachte heeft onderzocht, tenzij verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. In het geval van een weigering maken de gedragsdeskundigen voor zover mogelijk gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van de weigering rapport op. De rechtbank doet zich dan zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat haar over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.
Zoals eerder in dit vonnis naar voren is gekomen, heeft psychiater Corstens in het onderhavige geval een Pro Justitia-rapport met betrekking tot verdachte opgemaakt. Dit rapport is conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend. In dit rapport heeft de psychiater geadviseerd om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij stelt dat het de voorkeur verdient om verdachte klinisch te laten behandelen op een forensisch psychiatrische afdeling voor mensen met een dubbele diagnose, omdat verdachte daar middels behandeling kan worden voorbereid op terugkeer in de maatschappij, waarmee het recidiverisico beperkt kan worden.
Dit recidiverisico schat de psychiater op grond van het chronisch psychotische beeld, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de middelenafhankelijkheid in als zeer hoog.
Verder heeft drs. C. Clarijs, klinisch psycholoog, na inzage te hebben gehad in de gerechtelijke stukken, getracht een psychologisch onderzoek te verrichten naar de persoonlijkheid van verdachte. In het Pro Justitia-rapport van de psycholoog d.d. 3 oktober 2010 wordt gerelateerd dat het niet mogelijk is om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvragen, nu verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek.
In het reclasseringsadvies van Mondriaan GGZ Zuid Limburg d.d. 9 november 2010 wordt het recidiverisico van verdachte hoog ingeschat. Daarnaast conformeert de reclassering zich aan voornoemd advies van psychiater Corstens.
Op grond van hetgeen in het Pro Justitia-rapport van psychiater Corstens en in het reclasseringsadvies van Mondriaan wordt gesteld over het recidiverisico, stelt de rechtbank vast dat verdachte gevaarlijk is voor anderen. Dat zich in de gereguleerde setting van het huis van bewaring slechts één incident zou hebben voorgedaan, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
Voorts is de rechtbank met psychiater Corstens van oordeel dat verdachte, gelet op zijn ziekelijke stoornis, dient te worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
Weliswaar bespreekt Corstens in zijn rapportage ook de mogelijkheid van ambulante behandeling, doch een dergelijk traject heeft in zijn ogen geen grote kans van slagen en houdt een groot recidiverisico in. Hiertoe voert hij onder meer aan dat verdachtes motivatie beperkt is en dat hij sterk betwijfelt of verdachte zich onder meer vanwege zijn ontkenning en gebrek aan ziekte-inzicht, aan de voorwaarden kan houden.
Het verweer dat het plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis niet proportioneel zou zijn, verwerpt de rechtbank, nu voor de proportionaliteit van de maatregel niet slechts gekeken dient te worden naar de gepleegde feiten, doch ook naar het karakter en de mate van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte en naar het gevaarscriterium.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
Vanwege het standpunt van de verdediging gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte niet direct na het wijzen van dit vonnis afstand zal doen van zijn recht om hoger beroep in te stellen. Bovendien moet de verdachte de tijd worden gegund om zich daarover te beraden. Om die reden heeft de rechtbank ervoor gekozen om niet bij vervroeging uitspraak te doen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 600,- voor geleden immateriële schade; terzake van de feiten 2 en 3 telkens € 300,-. Daarbij wordt in het schade-onderbouwingsformulier verwezen naar uitspraken uit de smartengeldgids.
Voorts vordert hij de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van € 600,-, gelet op de onderbouwing ervan, vrij hoog is. Zij vordert de toewijzing van € 300,-. Voor het overige vordert ze de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering.
Voorts vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering vatbaar is voor toewijzing. De rechtbank acht het redelijk en billijk om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2010. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het niet toegewezen gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de bewoordingen ‘wordt veroordeeld’ in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet toelaten dat deze maatregel wordt opgelegd als een verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700706-09 af, nu de rechtbank zal gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 57, 63, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte niet strafbaar;
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adresgegevens] te betalen een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente van 6 juni 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adresgegevens] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700706-09.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. A.W. Oosterman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 29 juni 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1],
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (tegen het hoofd en/of het gezicht) heeft geslagen en/of gestompt en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (in het gezicht) heeft gekrabd en/of
- (vervolgens) (met kracht) aan een vinger (pink) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die vinger (pink) heeft verdraaid,
waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 juni 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (tegen het hoofd) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3
hij op of omstreeks 6 juni 2010 in de gemeente Maastricht meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 2] getoond en/of (daarbij) deze (telkens) dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jou afmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking.