ECLI:NL:RBMAA:2011:BP3035

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700544-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uitvoeren, verstrekken en aanwezig hebben van amfetamine

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het uitvoeren, verstrekken en aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 oktober 2010 samen met anderen 1.711,5 gram amfetamine naar Duitsland heeft uitgevoerd. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was, omdat er slechts één belastende verklaring van een medeverdachte was. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verklaring van de medeverdachte werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals observaties en informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het meermalen uitvoeren van amfetamine, maar achtte het aanwezig hebben van 78,4 gram amfetamine in de woning van de verdachte wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als opdrachtgever van de medeverdachte kan worden beschouwd en dat de uitvoer van harddrugs naar het buitenland ernstige gevolgen heeft voor de samenleving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700544-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak werd gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met parketnummer 03/[xx].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 oktober 2010 meerdere keren samen met anderen amfetamine heeft uitgevoerd, dan wel deze in de periode van 1 mei 2010 tot en met 4 oktober 2010 meerdere keren samen met anderen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad;
Feit 2: op 5 oktober 2010 1.711,5 gram amfetamine heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd;
Feit 3: op 5 oktober 2010 samen met anderen 78,4 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Hiertoe verwijst ze naar de aanhouding van medeverdachte [naam medeverdachte], het aantreffen van 1,7 kilogram amfetamine en de verklaring van [naam medeverdachte] zoals afgelegd tegenover de politie. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij meermalen amfetamine heeft uitgevoerd. Deze verklaring vindt steun in andere bewijsmiddelen, zoals de uitgelezen TomTom, het feit dat de locatie waarnaar verdachte onderweg was inderdaad een parkeerplaats betreft en sms-berichten. De amfetamine werd volgens [naam medeverdachte] opgehaald bij verdachte. Hierover verklaarde [naam medeverdachte] gedetailleerd, welke verklaring overeenkomt met de bevindingen van de politie.
Bovendien werd in de woning van verdachte iets meer dan 78 gram amfetamine aangetroffen, hetgeen een grote hoeveelheid is voor eigen gebruik.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De verdediging voert aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2, nu er slechts één bewijsmiddel is, te weten de belastende verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte].
Er wordt een witte auto gezien in de directe omgeving van de woning van verdachte. Drie kwartier later wordt [naam medeverdachte] in die auto aangehouden. Over wat er zich in de tussentijd heeft afgespeeld, verklaart slechts [naam medeverdachte]. Verdachte betwist die lezing. Hij verklaart dat hij [naam medeverdachte] niet heeft gezien en dat hij geen drugs heeft geleverd. Bovendien is door de politie niet gezien dat [naam medeverdachte] de woning van verdachte is ingegaan of deze heeft verlaten.
Daarnaast heeft [naam medeverdachte] bij de politie verklaard over sms-berichten die van verdachte afkomstig zouden zijn en over het feit dat verdachte als ‘[bijnaam verdachte]’ in zijn telefoon vermeld staat. Het verband tussen deze gegevens enerzijds en verdachte anderzijds wordt echter geenszins vastgesteld.
De verdediging verzoekt om verdachte van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 3
Feit 3 wordt door verdachte bekend.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 5 oktober 2010 reed [naam medeverdachte] als bestuurder in een witte personenauto met het kenteken [XX-XX-XX] te Brunssum het terrein van een tankstation op. Hij werd door de politie aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Aan de bijrijderzijde van de personenauto werd onder de voetenmat een plastic zak aangetroffen met daarin twee vacuümverpakte blokken inhoudende een witte substantie. De tas met de twee blokken werd inbeslaggenomen.
Het betrof in totaal 1.711,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
[naam medeverdachte] verklaarde bij de politie dat hij 1,7 kilo bij zich had. Hij meende dat het amfetamine betrof. [naam medeverdachte] was met zijn auto onderweg naar Grevenbroich in Duitsland. De locatie had hij als laatste bestemming in zijn TomTom staan. Hij moest de zak op een parkeerplaats afleveren bij een man.
De ingevoerde locatie in het navigatiesysteem betrof een zeer grote parkeerplaats in Duitsland.
[naam medeverdachte] had de amfetamine opgehaald bij ene [voornaam verdachte]. Hij reed daartoe de [T.straat] in, langs de woning van [voornaam verdachte] en reed vervolgens het eerste pad rechts in. Aan het einde daarvan ging hij rechts. Hij kwam uit aan de achterzijde van de woning van [voornaam verdachte]. Via de achterdeur ging [naam medeverdachte] de woning binnen. Van [voornaam verdachte] kreeg hij een plastic zak. Hierbij vertelde [voornaam verdachte] hem dat hij aan de man aan wie hij de tas moest geven, moest zeggen dat het minder was dan de vorige keer. [voornaam verdachte] zei dat het ‘één komma zeven’ was. Toen [naam medeverdachte] wegreed, reed hij op enig moment richting het [B.plein]. Op de [P.H.laan] ging [naam medeverdachte] tanken en werd hij aangehouden.
De belastende verklaringen van [naam medeverdachte] vinden op meerdere punten steun in andere bewijsmiddelen.
Hierboven is ter bevestiging van [naam medeverdachte] verklaring reeds opgenomen dat:
- het gaat om 1,7 kilogram van een stof bevattende amfetamine;
- de eindlocatie in de TomTom een parkeerplaats in Duitsland betreft.
Voorts vindt [naam medeverdachte]s verklaring steun in het volgende:
- op 5 oktober 2010 omstreeks 12:10 uur zag verbalisant [R.], die post had gevat op de [T.straat] te Brunssum met zicht op perceel [xx], een witte personenauto met het kenteken [XX-XX-XX] rijden. Deze auto reed naast perceel [xx] in;
- op 5 oktober 2010 zagen de verbalisanten [C.] en [S.] een witte personenauto met het kenteken [XX-XX-XX] rijden over de [K.D.straat] te Brunssum, komende uit de wijk [T.]. Aangekomen bij de kruising met het [B.plein] zagen de verbalisanten dat de personenauto zijn weg vervolgde over de [P.H.laan] te Brunssum en het aldaar gelegen [’n tankstation] opreed. De bestuurder betrof [naam medeverdachte]. Deze werd omstreeks 12:55 uur ter plaatse aangehouden;
- bij de Criminele Inlichtingen Eenheid kwam in oktober 2010 de volgende informatie binnen:
‘Op dinsdag 5 oktober 2010 wordt in de middag vanuit perceel [T.straat] te Brunssum een partij verdovende middelen naar Duitsland vervoerd. In het perceel [T.straat] verblijft [verdachte]. De verdovende middelen worden vervoerd door een persoon die gebruik maakt van een witte oudere personenauto.’;
- korte tijd na de aflevering van de amfetamine aan [naam medeverdachte] wordt verdachte in zijn woning aangetroffen;
- in de woning van verdachte wordt amfetamine aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat verdachte op 5 oktober 2010 samen met anderen, te weten medeverdachte [naam medeverdachte] en een onbekend gebleven afnemer in Duitsland, 1.711,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet. Daartoe heeft hij genoemde hoeveelheid op diezelfde dag verstrekt aan medeverdachte [naam medeverdachte] met de opdracht deze af te leveren en de afnemer mede te delen dat het minder was dan de vorige keer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 oktober 2010 meermalen amfetamine heeft uitgevoerd, dan wel deze in de periode van 1 mei 2010 tot en met 4 oktober 2010 (meermalen) heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad, nu daarvoor slechts de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] voorhanden is en op grond van het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook partieel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- het aantreffen van de amfetamine in de woning van verdachte;
- de inbeslagneming van de amfetamine;
- het onderzoek naar de amfetamine;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 januari 2011.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 5 oktober 2010 te Brunssum tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die anderen opzettelijk genoemde stof vervoerd naar Duitsland;
Feit 2
op 5 oktober 2010 in de gemeente Brunssum opzettelijk heeft verstrekt 1711,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 5 oktober 2010 in de gemeente Brunssum opzettelijk aanwezig heeft gehad 78,4 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 1 primair is een voortgezette handeling van feit 2.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Bij deze eis baseert de officier van justitie zich op de oriëntatiepunten van het LOVS. Ze gaat er daarbij ten aanzien van feit 1 vanuit dat er, naast de uitvoer van 5 oktober 2010, sprake is geweest van vijf eerdere transporten van één kilogram amfetamine naar Duitsland en dat verdachte als opdrachtgever dient te worden aangemerkt.
Voorts houdt ze rekening met een eerdere veroordeling van verdachte voor een drugsdelict en met het feit dat hij een gewaarschuwd man was. Voor een deels voorwaardelijke straf ziet ze geen aanleiding.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte voor de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken en dat de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht meer dan voldoende straf is voor feit 3. Gelet hierop verzoekt zij de rechtbank om zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte verstrekte iets meer dan 1,7 kilogram amfetamine aan medeverdachte [naam medeverdachte] die er vervolgens, conform hun onderlinge afspraak, mee onderweg ging naar Duitsland. Deze amfetamine zou volgens de opdracht van verdachte aan een ander worden afgeleverd in Duitsland. Daarnaast beschikte verdachte in zijn woning over 78,4 gram amfetamine. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden. De uitvoerders van die verdovende middelen kunnen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de bepaling van de strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor de uitvoer van harddrugs gaan deze oriëntatiepunten uit van een drietal dadercategorieën, te weten: pakezel, standaard en organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte niet als ‘pakezel’ te worden aangemerkt, alleen al omdat hij als opdrachtgever van medeverdachte [naam medeverdachte] kan worden beschouwd. Verder acht de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voorhanden om hem te scharen onder de zwaarste categorie ‘organisatie’. De rechtbank gaat bij verdachte dan ook uit van de categorie ‘standaard’. Voor deze categorie gaan de oriëntatiepunten bij de uitvoer van 1.500 tot 2.000 gram harddrugs uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf tot vierentwintig maanden.
Nu de rechtbank feit 1 als een voortgezette handeling van feit 2 aanmerkt, acht zij dit een passend uitgangspunt voor een straf voor de feiten 1 en 2.
Gelet hierop en in aanmerking nemend:
- dat verdachte ook wordt veroordeeld voor het aanwezig hebben van 78,4 gram amfetamine (feit 3),
- het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in het verleden in Duitsland is veroordeeld terzake het invoeren van verdovende middelen,
zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van achttien maanden.
6 Het beslag
De officier van justitie vordert de teruggave aan verdachte van een van de inbeslaggenomen telefoons.
De verdediging verzoekt de teruggave aan verdachte van de twee inbeslaggenomen telefoontoestellen.
Op de beslaglijst in deze zaak staan twee telefoontoestellen vermeld.
Het telefoontoestel van het merk [merk 1] met voorwerpnummer [x] is aangetroffen in de [merk auto] en behoort toe aan medeverdachte [naam medeverdachte]. De rechtbank zal dan ook gelasten dat deze telefoon wordt bewaard ten behoeve van deze rechthebbende.
Het telefoontoestel van het merk [merk 2] met voorwerpnummer [x] is aangetroffen in de woonkamer van de woning van verdachte. Ten aanzien van dit toestel zal de teruggave aan verdachte worden gelast.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1 primair, 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp: een gsm, [merk 1] (nummer [x]);
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan verdachte: gsm, [merk 2] (nummer [x]).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2010 tot en met 5 oktober 2010 te Brunssum, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met die ander(en) opzettelijk genoemde stoffen vervoerd, althans doen vervoeren naar Duitsland, in elk geval naar het buitenland;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 mei 2010 tot en met 4 oktober 2010 in de gemeente Brunssum, althans in het arrondissement Maastricht, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zinde amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
hij op of omstreeks 05 oktober 2010 in de gemeente Brunssum, althans in het arrondissement Maastricht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, 1711,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
hij op of omstreeks 05 oktober 2010 in de gemeente Brunssum, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 78,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.