ECLI:NL:RBMAA:2011:BP3065

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/530478-09
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van hennepteelt en diefstal van elektriciteit in Beek

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De feiten vonden plaats in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 12 januari 2009, waarbij de verdachte in een pand op de [S.straat] in Beek een hennepplantage met 335 hennepplanten had. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er geen redelijk vermoeden van schuld was en dat de politie onrechtmatig de woning was binnengetreden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten op basis van de waarnemingen en meldingen bevoegd waren om het toiletgebouw en de aarden wal te betreden, waar de hennepkwekerij werd aangetroffen. De verdachte heeft tijdens het verhoor verklaard verantwoordelijk te zijn voor de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en dat het om oudere feiten ging. De rechtbank heeft de strafoplegging gematigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/530478-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: meermalen hennep heeft gekweekt.
Feit 2: 335 hennepplanten aanwezig heeft gehad.
Feit 3: een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat de periode zoals is vermeld in de tenlastelegging met betrekking tot feit 1 en 3 dient te worden ingekort tot de periode van
1 juli 2008 tot en met 12 januari 2009. De officier van justitie baseert de bewezen verklaring van de feiten 1 en 2 op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [H.] en [P.] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. De officier van justitie baseert de bewezen verklaring van feit 3 op de aangifte van Enexis BV en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [H.] en [P.].
Met betrekking tot het redelijk vermoeden van schuld stelt de officier van justitie het volgende.
De twee anonieme meldingen, de netmetingen van Essent BV (rechtbank: tegenwoordig “Enexis BV”) en de warmtebeelden leveren tezamen en in onderling verband bezien een voldoende redelijk vermoeden van schuld op dat er op het perceel [S.straat] in Beek hennep werd geteeld.
Met betrekking tot het binnentreden in de woning stelt de officier van justitie het volgende.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte is gebleken dat verdachte ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij, niet woonachtig was in de woning op het perceel nummer [xxx]. De Schutznorm is derhalve niet van toepassing op verdachte. Dit betekent dat, indien de rechtbank tot het oordeel zal komen dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden in de woning op het perceel nummer [xxx], het toiletgebouw en de aarden wal achter de woning, dit niet hoeft te leiden tot uitsluiting van het bewijs, nu verdachte, doordat hij geen bewoner was van de woning, door het onrechtmatig binnentreden niet is geschaad in de belangen welke de overtreden norm – te weten de belangen van de bewoner – beoogt te beschermen. Voorts stelt de officier van justitie dat, indien verdachte wel woonachtig zou zijn in de woning van het perceel nummer [xxx], het binnentreden in de woning rechtmatig is geschied, omdat door verdachte toestemming is gegeven om de woning binnen te treden.
Met betrekking tot het binnentreden in het toiletgebouw en de aarden wal stelt de officier van justitie het volgende.
Voor het binnentreden in het toiletgebouw en de aarden wal achter het perceel nummer [xxx] was, gelet op artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet, geen toestemming of machtiging tot binnentreden vereist, nu het toiletgebouw en de aarden wal niet als onderdeel van de woning dienen te worden beschouwd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de onderzoeksresultaten verkregen door het binnentreden in de woning op het perceel [S.straat], de daarbij behorende gebouwen en de aarden wal achter het perceel dienen te worden uitgesloten van het bewijs in verband met het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld op het moment van binnentreden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de anonieme meldingen en de netmetingen van Essent BV onvoldoende concreet zijn om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld dat er op het perceel [S.straat] hennep zou worden gekweekt. Bovendien zijn op de ter terechtzitting getoonde videobeelden van de warmtemeting geen hotspots te zien op of achter het perceel nummer [xxx], hetgeen een contra-indicatie is voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij.
Met betrekking tot het binnentreden in de woning en het toiletgebouw op het perceel nummer [xxx] heeft de raadsman aangevoerd dat de verbalisanten onrechtmatig zijn binnengetreden. Verdachte stond weliswaar niet ingeschreven op het adres [S.straat], maar hij woonde daar wel. Verdachte kan zich derhalve met recht op bewijsuitsluiting beroepen, omdat de eisen die de wet aan het binnentreden van een woning stelt, jegens hem zijn geschonden. Door de verbalisanten werd om 09.50 uur voor het eerst aangeklopt bij de woning op perceel nummer [xxx]. Verdachte heeft toen de deur niet geopend, omdat hij lag te slapen. De verbalisanten zijn hierop het toiletgebouw binnen gegaan. De verbalisanten hebben dit gedaan zonder toestemming van de bewoner en zonder een machtiging tot binnentreden. Het toiletgebouw dient, ondanks het feit dat dit gebouw niet duurzaam is verbonden met de woning, als een onderdeel van de woning te worden beschouwd, immers wordt een toiletgebouw in de regel gebruikt door de bewoner van de woning om naar het toilet te gaan en zich te douchen. Via het toiletgebouw kwamen de verbalisanten achter de woning terecht, waar uiteindelijk in een ruimte, die was gelegen in de aarden wal, de hennepkwekerij werd aangetroffen. De verbalisanten hadden nooit zover mogen komen. Dat verdachte, zoals de officier van justitie stelt, toestemming had gegeven om de woning binnen te treden is irrelevant, immers heeft verdachte deze toestemming pas gegeven nadat de verbalisanten de hennepkwekerij reeds hadden ontdekt.
Al het bewijs dat de verbalisanten hebben aangetroffen in de woning, het toiletgebouw en de aarden wal achter het perceel nummer [xxx] dient, gelet op het onrechtmatig binnentreden, te worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Voorts is door de raadsman naar voren gebracht dat, indien de rechtbank toch tot een veroordeling zal komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, de pleegperiode zoals vermeld in de tenlastelegging met betrekking tot de feiten 1 en 3, dient te worden ingekort. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de indicatoren die zijn aangetroffen bij het ontmantelen van de hennepkwekerij, kan worden vastgesteld dat verdachte één keer eerder heeft geoogst. In dat geval dient te worden uitgegaan van een periode van ongeveer 14 weken, voorafgaand aan het moment van binnentreden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman tot het horen van de anonieme melders als getuige overweegt de rechtbank als volgt.
Het verzoek van de raadsman om de anonieme melders te horen als getuige wordt afgewezen, nu de rechtbank het horen van deze getuigen niet noodzakelijk acht. De rechtbank merkt daarbij op dat zij de anonieme meldingen niet zal gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank stelt met betrekking tot het redelijk vermoeden van schuld het volgende vast.
Op 21 oktober 2007 wordt door een bewoner van het woonwagenkamp, waarvan het perceel [S.straat] deel uitmaakt, een anonieme melding gedaan, waarin wordt vermeld dat het woonwagenkamp vol staat met hennep. Ook in kelders zou hennep worden geteeld. Op 22 oktober 2007 wordt ook door een bewoonster van het woonwagenkamp een anonieme melding gedaan. De bewoonster deelt mede dat bij bijna alle woonwagens bunkers onder de grond liggen, waarin hennep wordt geteeld. Medio 2008 wordt voorts informatie ontvangen uit het politiedistrict Maastricht dat op het woonwagenkamp in Beek ondergrondse hennepplantages aanwezig zouden zijn. Naar aanleiding van de anonieme meldingen en de informatie uit het politiedistrict Maastricht heeft Essent BV (rechtbank: tegenwoordig “Enexis BV”) in 2007, 2008 en in 2009 in totaal 6 netmetingen verricht op de kabel die het woonwagenkamp van stroom voorziet. Uit deze metingen kwam telkens naar voren dat in meerdere panden op het woonwagenkamp, in de nachtelijke uren een hoog stroomverbruik met duidelijk meerdere vaste terugkerende patronen waarneembaar was. Deze patronen komen overeen met het gebruik van assimilatieverlichting in de hennepteelt. Voorts heeft de politie op 4 december 2008, met behulp van een thermische camera, videobeelden gemaakt van het woonwagenkamp. Op deze videobeelden zijn volgens de verbalisanten een aantal sterke hotspots zichtbaar in de geluidswal om het woonwagenkamp, alsmede aan de achterzijde van de diverse woonwagens.
Door de raadsman is betoogd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, omdat zowel de anonieme meldingen als de netmetingen onvoldoende concreet zijn. Bovendien zijn volgens de raadsman geen hotspots waarneembaar op of achter het perceel [S.straat], hetgeen een contra-indicatie is voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat alle bovengenoemde gegevens, tezamen en in onderling verband bezien, voldoende zijn voor het aannemen van een redelijke verdenking dat op het woonwagenkamp in onder meer ondergrondse plantages hennep wordt geteeld.
Beide anonieme meldingen hebben betrekking op vrijwel het gehele woonwagenkamp. Deze meldingen acht de rechtbank betrouwbaar nu zij niet alleen gedetailleerd zijn, maar bovendien zijn gedaan door bewoners van het woonwagenkamp. De informatie ingewonnen door het politiedistrict Maastricht bevestigt nogmaals de ook door de anonieme melders verstrekte informatie dat de plantages ondergronds zouden zijn. Tenslotte blijkt uit een zestal netmetingen dat op meerdere plaatsen in het woonwagenkamp hennepplantages aanwezig zijn. Op grond van vorenstaande is de verdenking gerechtvaardigd dat bij vrijwel iedere woonwagen een (ondergrondse) plantage aanwezig is. Hoewel deze verdenking zich niet specifiek op perceel nummer [xxx] richt, is de politie naar het oordeel van de rechtbank op grond van deze informatie bevoegd om in de bijgebouwen op het woonwagenkamp en derhalve ook de bijgebouwen behorende bij perceel nummer [xxx] zoekend rond te kijken.
Het feit dat de rechtbank de hotspot, zoals die door de verbalisanten is waargenomen op de aarden wal aan de achterzijde van het perceel nummer [xxx], op de ter zitting getoonde beelden niet heeft waargenomen, doet daaraan niet af, te meer nu de meldingen spreken over ondergrondse plantages.
Door de raadsman is betoogd dat het toiletgebouw als onderdeel van de woning dient te worden aangemerkt. Nu de verbalisanten geen toestemming hadden gekregen van de bewoner om het toiletgebouw binnen te treden, en daartoe ook geen schriftelijk machtiging was verleend, is het binnentreden in het toiletgebouw volgens de raadsman onrechtmatig geschied.
Met betrekking tot het binnentreden in het toiletgebouw en de aarden wal stelt de rechtbank het volgende vast. Deze ruimte bevond zich in een van de woning losstaand gebouw waarin verbalisanten, blijkens foto 2 op pagina 84 van het dossier, van buitenaf zwarte vaten zagen.
De verbalisanten [H.] en [P.] zijn zonder schriftelijke machtiging en zonder toestemming van de eigenaar het toiletgebouw binnen gegaan. In dit toiletgebouw zagen de verbalisanten een zwarte kunststoffen bak staan, met daarin een knipmachine. Voorts werden in het toiletgebouw een aantal lege tonnen, drie jerrycans met plantenvoeding en vijf flessen met groeistimulator aangetroffen. In de doucheruimte stond een koolstoffilter met daarop een buisventilator, waaraan een flexibele buis was bevestigd. Het raam van het toiletgebouw was door middel van een houten plaat dichtgemaakt. De flexibele buis die aan de buisventilator was bevestigd werd door een gat in de houten plaat naar buiten geleid. Direct naast de toegangsdeur van het toiletgebouw was de toegangsdeur tot de meterkast. Door de verbalisanten werd, na opening van deze toegangsdeur waargenomen dat de stroomvoorziening was gemanipuleerd. Achter het toiletgebouw bevond zich een afdak met een betonstenen muur. Tegen deze muur lag een stapel met grijze betonstenen. Nadat door de verbalisanten deze stapel gedeeltelijk was verplaatst, bleek dat in de betonstenen muur een gat zat, welk gat toegang gaf tot een gang die zich in de aarden wal bevond. Aan het einde van deze gang bevond zich een houten deur. Achter deze deur bevond zich een ruimte waarin een kompleet ingerichte hennepplantage werd aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verbalisanten op grond van hetgeen zij van buitenaf konden waarnemen (een afzonderlijke ruimte die als opslagruimte werd gebruikt) er van mochten uitgaan dat in deze ruimte geen privé-huiselijk leven plaatsvond en dat zij deze ruimte derhalve terecht niet hebben aangemerkt als woning. De verbalisanten waren daarom, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet bevoegd om het toiletgebouw, zonder een daartoe verleende schriftelijke machtiging of toestemming van de eigenaar, binnen te treden.
De rechtbank merkt op dat de verbalisanten, nu zij op rechtmatige wijze het toiletgebouw zijn binnengetreden, bevoegd waren om aldaar zoekend rond te kijken. Onder dit zoekend rondkijken, valt tevens het zich de toegang en de doorgang tot enig vertrek verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vergt. Daaronder valt, naar het oordeel van de rechtbank ook het openen of forceren van een deur of het verplaatsen van een stapel betonstenen. De rechtbank is aldus van oordeel dat de verbalisanten de grenzen van hun bevoegdheid niet hebben overschreden door de stapel betonstenen die zich voor het gat in de muur bevond gedeeltelijk te verplaatsen teneinde zich toegang te verschaffen tot het daarachter gelegen vertrek, en vervolgens de houten deur, welke toegang gaf tot de ruimte waar zich de hennepkwekerij bevond, te openen.
Vorenstaande geldt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet voor het openen van de toegangsdeur van de meterkast. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten, door deze deur te openen, verder zijn gegaan dan zoekend rondkijken en derhalve hun bevoegdheden hebben overschreden. De rechtbank stelt, gelet op vorenstaande, vast dat er aldus sprake is van een vormverzuim. Bij de beantwoording van de vraag welk gevolg dit verzuim moet hebben, is onder andere van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte niet woonachtig was in de woning op het perceel nummer [xxx]. Dit blijkt uit het feit dat hij ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij stond ingeschreven op een ander adres en dat hij dit adres bij zijn verhoor (pag. 92 van het dossier) als zijn woonadres heeft opgegeven. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting niet aannemelijk gemaakt dat hij wel op het perceel nummer [xxx] woonachtig zou zijn. Derhalve is hij door het verzuim niet geschonden in de belangen welke de overtreden norm – te weten de belangen van de bewoner – beoogt te beschermen en kan, naar het oordeel van de rechtbank, hetgeen na opening van de toegangsdeur door de verbalisanten en de fraude-inspecteur van Enexis BV is waargenomen worden gebruikt voor het bewijs.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 januari 2009 is door verbalisanten [H.] en [P.] een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van hennepplanten in de woning op het perceel [S.straat] en de daarachter liggende aarden wal. De hennepplantage bevond zich in de aarden wal achter de woning op het perceel nummer [xxx]. Na telling bleek dat in de ruimte 335 hennepplanten aanwezig waren. Van deze hennepplanten werd een monster genomen, welk monster werd onderworpen aan een kleur-reactietest. Uit deze test kwam naar voren dat het monster positief reageerde op de aanwezigheid van hennep. Nadat verbalisanten de hennepkwekerij hadden aangetroffen, is door de verbalisanten aangeklopt bij de voordeur van de woning op perceel nummer [xxx]. De deur werd geopend door verdachte. Hij verklaarde spontaan tegenover de verbalisanten dat hij verantwoordelijk was voor de aangetroffen hennepplantage en alles wat daarmee te maken had. Later, tijdens het politieverhoor, verklaarde verdachte opnieuw dat de hennepkwekerij zijn eigendom was en dat hij de kwekerij zelf had opgebouwd.
Met betrekking tot feit 3 stelt de rechtbank het volgende vast.
Na opening van de toegangsdeur tot de meterkast werd door de verbalisanten waargenomen dat de achter deze deur geplaatste stroomvoorziening was gemanipuleerd. Naar aanleiding van deze waarneming werd door een fraude-inspecteur van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het toiletgebouw. Door de inspecteur werd geconstateerd dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat op de toevoerleiding voor de hoofdaansluitkast een illegale aansluiting was gemaakt. Er was aldus sprake van diefstal van elektriciteit. Door de fraude-inspecteur werd namens Enexis BV aangifte gedaan van de diefstal van elektriciteit.
Met betrekking tot de periode waarin verdachte de ten laste gelegde feiten zou hebben gepleegd overweegt de rechtbank het volgende.
Bij onderzoek op het perceel [S.straat] te Beek werd een hennepplantage aangetroffen met 335 hennepplanten. Tijdens het onderzoek op voornoemd perceel werd door de verbalisanten waargenomen dat een dikke stoflaag op de kappen van de assimilatielampen zat, dat op de binnenwanden van de waterbakken kalkafzetting aanwezig was, dat het filterdoek van de koolstoffilter zwaar vervuild was en dat er stof en vuil op de ventilatorkachel zat. Bovendien werden door de verbalisanten in de bak waar de knipmachine stond, plantenresten aangetroffen, welke plantenresten afkomstig waren van hennepplanten. De rechtbank acht, gelet op voornoemde indicatoren, aannemelijk dat [verdachte] op zijn minst één eerdere oogst heeft gehad en zal de periode, zoals die in de tenlastelegging met betrekking tot de feiten 1 en 3 is genoemd, derhalve inkorten tot de periode van 1 oktober 2008 tot en met 12 januari 2009, respectievelijk 13 januari 2009.
De rechtbank is, gelet op hetgeen zij heeft vastgesteld en hiervoor heeft overwogen, van oordeel dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat de periode die staat vermeld in de tenlastelegging met betrekking tot de feiten
1 en 3 wordt ingekort tot de periode van 1 oktober 2008 tot en met 12 januari 2009, respectievelijk 13 januari 2009.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
meermalen, in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 12 januari 2009, in de gemeente Beek, opzettelijk heeft geteeld in een pand op de [S.straat], een hoeveelheid van ongeveer 335 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 13 januari 2009, in de gemeente Beek, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 335 hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 13 januari 2009, in de gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis BV, waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
T.a.v. feit 3:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien zij tot een bewezen verklaring zal komen, de taakstraf zoals die door de officier van justitie is gevorderd te matigen. Voorts heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke straf in de vorm van een gevangenisstraf achterwege te laten.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 12 januari 2009 in een pand op de [S.straat] meermalen een hoeveelheid van ongeveer 335 hennepplanten geteeld. Bij de doorzoeking zijn 335 planten in beslag genomen en voorts heeft verdachte een eerdere oogst gehad.
In het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het telen van hennep. In het geval dat er sprake is van een hennepkwekerij bestaande uit 500 tot 1000 planten, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 weken. Gelet op de door verdachte in totaal geteelde hoeveelheid hennepplanten, zijnde 670 planten, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 weken als uitgangspunt passend.
Daarnaast heeft verdachte zich in voornoemde periode schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit door middel van malversaties aan de in het toiletgebouw aanwezige elektriciteitsaansluiting.
Verdachte heeft zich niet eerder schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het opleggen van de straf. Ook zal de rechtbank ten faveure van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat het wat oudere feiten betreft.
Alles overziend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 100 uren een passende sanctie om verdachte de onjuistheid van zijn handelen te laten inzien.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2011.
Buiten staat
Mr. R.P.J. Quaedackers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 februari
2007 tot en met 12 januari 2009, in de gemeente Beek, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand op de
[S.straat]), hoeveelheden of een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
335, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen ervan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal, bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2009, in de gemeente Beek, opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 335 hennepplanten, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 13 januari
2009, in de gemeente Beek, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Enexis bv, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.