parketnummers: 03/702932-10 en 20-003423-08 (VTVV)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2011
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun respectieve standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer] en haar vriend via sms-berichten meerdere keren heeft bedreigd;
Feit 2: voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met het oog op moord op [slachtoffer] en/of met het oog op vrijheidsberoving en/of afpersing van een derde, dan wel dat hij twee messen heeft gedragen met het doel om letsel toe te brengen dan wel te dreigen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde bedreigingen wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijst hiertoe naar de aangifte van [slachtoffer], de door verdachte naar haar gestuurde sms-berichten en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 primair zijn voorbereidingshandelingen ten aanzien van drie misdrijven ten laste gelegd, te weten ten aanzien van moord, wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing.
De officier van justitie acht onvoldoende bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de moord. De voorbereiding van afpersing acht hij wel wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte twee messen kocht die geschikt zijn om een ander te dwingen informatie te geven. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte zelf en uit de daadwerkelijke aankoop van de messen, zoals naar voren komt in het onderzoek.
Over de bewijsbaarheid van de voorbereiding van wederrechtelijke vrijheidsberoving laat de officier van justitie zich niet uit.
Indien de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen acht, is er in ieder geval voldoende bewijs voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit, aldus de officier van justitie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie acht de verdediging de onder feit 1 ten laste gelegde bedreigingen bewijsbaar.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van verdachte niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu verdachte over dit feit is gehoord naar aanleiding van een melding van psycholoog J.C.F.M. Mertens, die daarmee zijn beroepsgeheim schond. Daar verdachte zich op dat moment alweer in de kliniek bevond en beveiligd werd, was die schending onrechtmatig.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van de voorbereiding van moord.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer];
- de door [slachtoffer] ontvangen sms-berichten;
- de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Dienen de verklaringen van verdachte van het bewijs te worden uitgesloten?
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat een eventuele schending van de geheimhoudingsplicht, dan wel van het beroepsgeheim door psycholoog Mertens, niet zonder meer meebrengt dat diens verklaring of de onderzoeksresultaten naar aanleiding van die verklaring niet voor het bewijs mag/mogen worden gebezigd. Onrechtmatig optreden van derden leidt slechts in uitzonderlijke gevallen tot bewijsuitsluiting. Dat in deze zaak van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake is, heeft de verdediging niet aangevoerd en is de rechtbank ook niet anderszins gebleken.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn verklaring bij de politie in vrijheid heeft afgelegd, na te zijn gewezen op zijn zwijgrecht en op zijn recht om een advocaat te consulteren. Er is dan ook geen enkele reden om verdachtes verklaringen of de onderzoeksresultaten naar aanleiding daarvan van het bewijs uit te sluiten. Om diezelfde reden kan verdachtes verklaring, afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 februari 2011, voor het bewijs worden gebezigd.
De feiten
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 6 april 2010 in Maastricht op de school van [slachtoffer] wilde vragen of iemand wist waar ze was. Hiertoe kocht hij messen bij [‘n winkel], omdat hij het idee had dat men hem niet vrijwillig zou vertellen waar [slachtoffer] zich bevond. Hij wilde iemand met de messen dwingen gegevens omtrent [slachtoffer] te verstrekken.
Met die iemand bedoelde verdachte een oud-klasgenoot van [slachtoffer], genaamd [M.] of een andere bekende van [slachtoffer].
Korte tijd na het kopen van de messen stond verdachte met de tas met daarin de messen voor de school.
Bij de politie verklaarde verdachte dat hij die dag bij [‘n winkel] twee koksmessen kocht en wat kleine dingen, zoals een Pritt-stift. Dit was in winkelcentrum [naam winkelcentrum]omstreeks 10:30 uur. Onderzoek bij [‘n winkel] bevestigt verdachtes verklaring hieromtrent.
Getuige J.C.F.M. Mertens verklaarde dat verpleegkundigen, werkzaam op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van GGZ Noord en Midden Limburg te Venray, hem hadden verteld over een zorgwekkend gesprek dat zij hadden gevoerd met verdachte. In de dagrapportage van 8 april 2010 is daarover vermeld dat verdachte op dinsdag 6 april 2010 naar zijn voormalige school is gegaan, vervolgens de school heeft verlaten, twee messen heeft gekocht en vervolgens weer naar de school wilde gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bewijsmiddelen dat verdachte twee messen heeft gekocht en daarmee naar de school van [slachtoffer] is gegaan met het oogmerk om daarmee [M.] of een andere student(e) van die school te dwingen om informatie te geven over de verblijfplaats van [slachtoffer].
Gelet hierop acht de rechtbank de voorbereiding van afpersing wettig en overtuigend bewezen. Ook de voorbereiding van wederrechtelijke vrijheidsberoving acht de rechtbank bewezen, nu verdachtes plan impliceert dat hij [M.] of een andere student(e) van de school met geweld of bedreiging met geweld wilde laten verblijven op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik zou kunnen verwijderen, ook al zou dit verblijf maar van korte duur zijn geweest.
Partiële vrijspraak
Overigens is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder feit 2 primair ten laste gelegde voorbereiding van moord. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook (partieel) vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 6 april 2010 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] en/of haar vriend heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend sms-berichten te verzenden naar de gsm van die [slachtoffer], inhoudende:
- “Wie nam er net op [R.]? Daar alleen krijgt ie al n kogel voor” en
- “Als je me geen bericht stuurt kun je morgen iemand begraven” en
- “Je hebt geen schijn van kans k weet alles van je en dit keer kun je rennen wat je wil mn kogels zijn sneller no mercy this time”;
Feit 2 primair
op 6 april 2010 in de gemeente Maastricht ter voorbereiding van het misdrijf wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht) en/of afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) van een student(e), teneinde die student(e) te dwingen tot afgifte van gegevens betreffende [slachtoffer], opzettelijk twee messen bestemd tot het begaan van die misdrijven/dat misdrijf, heeft verworven (door die messen te kopen bij een filiaal van [‘n winkel]) en voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat feit 2, indien bewezenverklaard, geen strafbaar feit oplevert, nu verdachte tijdig van het plegen van de voor te bereiden feiten heeft afgezien. Er zou sprake zijn van vrijwillige terugtred.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betwist dat er sprake is van vrijwillige terugtred, nu verdachte niet tot het plegen van de afpersing is gekomen, alleen maar omdat verdachte bang was om herkend te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting d.d. 2 februari 2011 heeft verdachte verklaard dat hij na het kopen van de messen onderweg ging naar school om iemand te dwingen gegevens over [slachtoffer] te verstrekken. Voordat hij de school bereikte, bedacht hij zich. De reden hiervan was onder meer gelegen in een sms-bericht dat hij op dat moment ontving van zijn ouders. Ook zou hij hebben gedacht: ‘Waar ben ik mee bezig?’
Bij de politie verklaarde verdachte anders, namelijk dat hij met de tas met de messen voor de school had gestaan. Vervolgens zou hij zich hebben bedacht en belde hij zijn vader met het verzoek hem op te halen.
De verklaring van getuige Mertens houdt weer een andere versie in. Hij verklaarde bij de politie dat in verdachtes dagrapport van 8 april 2010 staat vermeld dat verdachte op 6 april 2010 de messen had gekocht, doch bang was geworden dat men hem op school zou herkennen en daarom de messen had ‘gedumpt’.
Uit objectiveerbare gegevens blijkt dat verdachte om 10:11 uur en 10:13 uur sms-berichten heeft gestuurd naar [slachtoffer].
Verdachte erkent het versturen van deze berichten en verklaart dat hij zich op dat moment in de school bevond en vervolgens naar [‘n winkel] liep.
Voorts staat vast dat verdachte om 10:29 uur de messen heeft afgerekend bij [‘n winkel].
Verdachte erkent dat hij omstreeks 10:30 uur bij [‘n winkel] was.
Ten slotte staat vast dat verdachte om 11:00 uur een sms-bericht krijgt van zijn moeder, waarna hij om 11:05 uur een sms-bericht terugstuurt met de mededeling: ‘(…) kom me maar halen (…).’
Van andere berichten tussen 10:15 uur en 11:00 uur is uit het onderzoek niet gebleken. Dit betekent dat het sms-bericht van verdachtes moeder om 11:00 uur het bericht moet zijn geweest waardoor verdachte zich heeft bedacht.
Een en ander betekent dat verdachte binnen het tijdsbestek van 16 minuten, te weten tussen 10:13 uur en 10:29 uur, van de school naar [‘n winkel] is gelopen, daar messen en andere goederen heeft uitgezocht en deze vervolgens heeft afgerekend. Hierop heeft hij zich weer in de richting van de school begeven. Tenzij verdachte in de tussentijd nog iets anders heeft gedaan -daarvan is evenwel niet gebleken-, kan het niet anders dan dat hij bij de school is aangekomen en daar enige tijd is geweest, nu hij zich eerst om 11:00 uur, dus zo’n half uur na het kopen van de messen, heeft bedacht. Nu verdachte niet heeft verklaard dat hij in de tussentijd nog andere dingen heeft gedaan, houdt de rechtbank verdachte aan zijn verklaring bij de politie dat hij na het kopen van de messen weer bij de school is geweest. In dat verband acht de rechtbank ook aannemelijk dat verdachte, zoals hij kennelijk tegenover (een) verpleegkundige(n) in de Forensisch Psychiatrische Afdeling heeft aangegeven, de voorbereide afpersing en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving niet heeft doorgezet, omdat hij bang was geworden dat hij zou worden herkend.
Gelet hierop is er geen sprake van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht en acht de rechtbank feit 2 een strafbaar feit.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair
voorbereiding van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of
voorbereiding van afpersing.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Door psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser werd, na inzage van de gerechtelijke stukken, een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. De bevindingen zijn neergelegd in een Pro Justitia-rapport d.d. 3 augustus 2010.
Onder het kopje ‘Diagnostische overwegingen’ wordt onder meer gesteld:
‘Het huidige onderzoek toont dat er (…) overwegingen zijn om te concluderen dat er sprake is van een ontwikkelingsstoornis. Maar differentiaal diagnostisch blijft schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Het onderscheid is vooral gegeven in zijn ontwikkeling; hij heeft in de kinderjaren geen typische autistiforme problematiek terwijl hij er nu wel kenmerken van heeft met name het gebrek aan empathie, de instrumentele wijze van omgaan met de ander, geringe sociaal invoelende vermogen, weinig vrienden en de eenzijdige preoccupatieve hobby en preoccupatie met het slachtoffer.
Hij heeft licht depressieve klachten maar vooral suïcidale ideatie met enige narcistische en theatrale inhoud.’ (p. 14)
De psychiater komt tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een ontwikkelingsstoornis, Syndroom van Asperger, welke stoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Er bestaat volgens de psychiater een dusdanige relatie tussen deze stoornis en het tenlastegelegde, dat verdachte daardoor in zijn keuze van handelen beperkt werd. Verdachte had ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten was er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autismespectrum stoornis, zodat hij zijn wil sterk verminderd kon bepalen.
De psychiater schat verdachte voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Door GZ-psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers werd, na inzage van de gerechtelijke stukken, een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. De bevindingen zijn neergelegd in een Pro Justitia-rapport d.d. 10 augustus 2010.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er wordt gesteld dat er sprake is van ernstige sociaal emotionele beperkingen, die ofwel voortkomen uit een pervasieve ontwikkelingsstoornis, ofwel passen bij een schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een depressieve stemmingstoornis. Deze ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling bestond ten tijde van het ten laste gelegde en was daarbij zodanig van invloed op verdachtes functioneren dat het tenlastegelegde, indien bewezen, daaruit gedeeltelijk verklaard zou kunnen worden.
Voorts wordt in het rapport onder meer gesteld:
‘De stoornis houdt betrokkenes preoccupatie ten aanzien van aangeefster in stand. Dit beweegt betrokkene ertoe om contact met aangeefster te zoeken, maar zijn motieven daarbij zijn oninvoelbaar en, ook voor hemzelf, niet duidelijk. Betrokkene is vervreemd van zijn eigen emoties. Betrokkene geeft gevolg aan de drang om contact met aangeefster te zoeken, mede door zijn gebrekkige vermogen tot inleving en door zijn beperkte mogelijkheden om de emotionele reikwijdte van zijn handelen te overzien. Hij mist daarmee immers een belangrijk intrinsiek motief om zijn impulsen te beheersen.
Daarbij komt dat betrokkene vanuit zijn depressieve stoornis de neiging heeft om problemen uitvergroot te beleven. Eveneens vanuit die depressieve stoornis heeft betrokkene op bepaalde momenten het gevoel dat hij niets te verliezen heeft en ook dat verlaagt de drempel naar grensoverschrijdend gedrag. (…)
Betrokkene werd in bovengemiddelde mate door zijn stoornis beïnvloed.’ (p. 14)
De psycholoog adviseert het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Op pagina 18 van voornoemd Pro Justitia-rapport van psychiater Kaiser wordt gememoreerd aan een overleg tussen hem en mederapporteur Zwegers. Daarover wordt in het rapport gesteld:
‘Er was overleg met mederapporteur die het eens was met de conclusie en het advies. In het mondelinge overleg werd er eensluidend gedacht aan sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Mederapporteur heeft uiteindelijk besloten tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het onderscheid is niet sterk; onderzoeker heeft vooral zijn sterke preoccupatie zwaar laten wegen.’
De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de psychiater ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Gelet hierop en op het feit dat ook anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De oplegging van straf en maatregel
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging.
Hij stelt hiertoe dat het gaat om een serieuze bedreiging en een voorbereiding tot afpersing. Nu verdachte voor een gedeelte toerekeningsvatbaar is, is een gevangenisstraf op zijn plaats. Voor het opleggen van de TBS-maatregel verwijst de officier van justitie naar de rapporten van de psychiater en psycholoog. Volgens de officier van justitie is het opleggen van de TBS-maatregel de uitgangspositie. Gekeken is naar de mogelijkheid om deze maatregel op te leggen met voorwaarden. Nu dit niet haalbaar blijkt, moet worden teruggevallen op die uitgangspositie. Verdachte moet worden behandeld en de maatschappij dient te worden beveiligd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging geeft aan dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging wellicht de beste optie is voor verdachte, maar dat het wel een hele zware oplossing is, gelet op de ten laste gelegde feiten en de reden dat de eerdere behandeling is mislukt.
Nu er nog een onderzoek gaande is naar de mogelijkheid van TBS met voorwaarden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, dienen de resultaten van dat onderzoek te worden afgewacht. Eerst daarna kan worden vastgesteld wat de beste behandeling is voor verdachte.
Daarbij brengt de verdediging naar voren dat het wachten hierop zeker de moeite waard is, indien een redelijk lange gevangenisstraf wordt opgelegd. Immers, in dat geval dient verdachte sowieso te wachten op behandeling.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
In de nacht van 5 op 6 april 2010 heeft verdachte bedreigende sms-berichten gestuurd naar [slachtoffer]. Behalve het feit dat de berichten op grond van hun bewoordingen al bedreigend waren, is het voor het haar des te meer angstaanjagend geweest, nu zij in het verleden het slachtoffer is geweest van onder meer een poging tot moord door verdachte.
Vervolgens is verdachte in de ochtend van 6 april 2010 met messen naar de school van [slachtoffer] gegaan met de bedoeling iemand te dwingen tot afgifte van informatie over haar. Dit levert het strafbare feit op van voorbereiding van afpersing en/of voorbereiding van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Dit betreft zeer ernstige strafbare feiten, waarvoor in beginsel slechts het opleggen van een gevangenisstraf passend is.
Hierboven heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat verdachte slechts in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank daarmee rekening houden.
In voormeld Pro Justitia-rapport van psychiater Kaiser wordt gesteld dat het recidiverisico zeer groot is. Het herhalingsgevaar is volgens de psychiater beduidend toegenomen met het recidiveren van verdachte in de onderhavige zaak en het weglopen tijdens zijn behandeling.
De psychiater adviseert aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, als de ernst van de feiten het toelaat. Hiertoe wijst hij op verdachtes ‘agressie, dreiging met agressie en gedrag dat belastend is voor de psychische gezondheid van aangeefster en anderen.’ Verdachte is volgens de psychiater onvoldoende in staat om de ernst van zijn delicten te doorgronden en is vooral gepreoccupeerd. Om die reden acht hij intensieve behandeling en bescherming nodig.
In dat kader wordt geadviseerd om door de reclassering te laten onderzoeken of het mogelijk is om met verdachte tot voorwaarden te komen en, indien dat mogelijk is, een TBS met voorwaarden op te leggen.
In voormeld Pro Justitia-rapport van psycholoog Zwegers wordt onder het kopje ‘risicoprognose’ gesteld:
‘Als het ten laste gelegde wordt bewezen, dan moet geconcludeerd worden dat betrokkene tot recidive kwam, terwijl hij in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, een behandeling onderging om recidive te voorkomen. Betrokkene was nog in de proeftijd. Betrokkene heeft zich meermaals aan zijn behandeling onttrokken. De behandeling heeft er bovendien niet toe geleid dat betrokkene bevrijd werd van zijn preoccupatie met aangeefster.
Gezien het bovengeschetste beloop, kan men voorzien dat betrokkene vanuit de nog altijd bestaande preoccupatie, op enig moment opnieuw aangeefster zal benaderen, zolang externe factoren dat niet verhinderen. Ook is het mogelijk dat hij zijn preoccupatie op een ander richt.’ (p. 13)
De psycholoog adviseert eveneens de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Hij geeft aan dat een TBS met voorwaarden zal volstaan om de beoogde behandeling veilig te stellen.
De reclassering stelt zichzelf in haar ‘Maatregelrapportage tbs met voorwaarden’ d.d. 21 januari 2011 de vraag of het justitiële kader TBS met voorwaarden, gezien het risico op het onttrekken aan de voorwaarden en verdachtes onbetrouwbaarheid dienaangaande in het verleden, uiteindelijk het juiste is voor verdachte, nu dit opnieuw veronderstelt dat verdachte zich bereid verklaart zich te houden aan voorwaarden.
Daarnaast heeft reclasseringswerker [D.] ter terechtzitting verklaard dat er, gelet op verdachtes specifieke problematiek, op dit moment geen geschikte plek (in een Forensisch Psychiatrische Kliniek) is waar verdachte in het kader van TBS met voorwaarden kan worden verpleegd en dat hij het hoogst onwaarschijnlijk acht dat een dergelijke plek er op (korte) termijn zal zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eigenlijk van mening is dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor hem op de lange termijn de beste optie is, juist omdat dan de druk van het zich houden aan de voorwaarden wegvalt.
Gezien de inhoud van voornoemde rapporten van de psychiater, psycholoog en de reclassering en gelet op het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen, acht de rechtbank termen aanwezig het advies om verdachte ter beschikking te stellen op te volgen.
De rechtbank zal de verdachte ter beschikking stellen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en nu het door de verdachte begane feit 2 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het door de verdachte begane feit 1 het misdrijf betreft omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten.
Gelet op:
- het verleden van verdachte waarbij de rechtbank de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht in aanmerking neemt;
- het feit dat verdachte tijdens zijn vorige behandeling is weggelopen van de Forensisch Psychiatrische Afdeling van de GGZ Noord en Midden Limburg te Venray;
- verdachtes problematiek zoals die blijkt uit voornoemde Pro Justitia-rapporten;
- de indruk die de rechtbank van verdachte ter terechtzitting heeft gekregen;
- verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij meent dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor hemzelf de beste oplossing is;
- de bevindingen van de reclassering die er vraagtekens bij zet of verdachte bereid én in staat is om zich aan de voorwaarden te houden;
acht de rechtbank een andere optie dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet aan de orde. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot het door de raadsman verzochte wijzen van een tussenvonnis met de opdracht aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van plaatsing van verdachte in een Forensisch Psychiatrische Kliniek in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de veiligheid van anderen de verpleging eist.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden opleggen. De rechtbank acht deze straf passend, gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Bovendien acht de rechtbank het wenselijk dat de behandeling van verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling niet te lang op zich laat wachten.
6 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van vier maanden. Dit betreft een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 239 dagen.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (parketnummer 20-[xxxxxx-xx]) d.d. 14 december 2009 werd veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 900 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Nu verdachte in deze proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd, heeft hij zich niet gehouden aan een van de voorwaarden die bij voornoemd arrest werden bepaald.
Verdachte was een gewaarschuwd man. Niettemin heeft hij zich wederom schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, deels ook nog eens ten aanzien van hetzelfde slachtoffer. De rechtbank acht dan ook termen aanwezig om de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank zal evenwel niet de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde straf gelasten, nu zij het wenselijk acht dat de behandeling van verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling niet te lang op zich laat wachten. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging gelasten van een gevangenisstraf van vier maanden. Voor het overige gedeelte zal de vordering worden afgewezen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 46, 57, 282, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1 en 2 primair tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast dat de verdachte voor de feiten 1 en 2 primair ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Tenuitvoerlegging (20-[xxxxxx-xx])
- gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor een gedeelte groot 4 maanden alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
- wijst de vordering voor het overige gedeelte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 6 april 2010 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (en/of haar vriend) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend sms-berichten te verzenden naar (de gsm van) die [slachtoffer], inhoudende:
- "Wie nam er net op [R.]? Daar alleen krijgt ie al n kogel voor" en/of
- "Als je me geen bericht stuurt kun je morgen iemand begraven" en/of
- "Je hebt geen schijn van kans k weet alles van je en dit keer kun je rennen wat je wil mn kogels zijn sneller no mercy this time";
Feit 2
hij op of omstreeks 6 april 2010 in de gemeente Maastricht ter voorbereiding van:
- het misdrijf moord op [slachtoffer] (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
- het misdrijf wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht) en/of afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht) van een studente, althans van iemand, teneinde die studente/iemand te dwingen tot afgifte van gegevens betreffende [slachtoffer],
opzettelijk twee messen bestemd tot het begaan van die misdrijven/dat misdrijf, heeft verworven (door die messen te kopen bij een filiaal van [‘n winkel]) en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 6 april 2010 in de gemeente Maastricht twee wapens van categorie IV (onder 7) heeft gedragen, te weten een koksmes en/of een keukenmes, in ieder geval twee messen, in elk geval (een) voorwerp(en), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder die/dat voorwerp(en) werd(en) aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat die/dat voor geen ander doel waren/was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en die/dat niet onder een van de andere categorieën viel(en).
De in deze tenlastelegging onder dit subsidiaire feit gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.