RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 11 / 176
[betrokkene],
wonend te [woonplaats], verzoeker,
de burgemeester van de gemeente Nuth,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 22 juli 2010
Kenmerk: WEBU/2010/10119
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verzoeker heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 februari 2011. Ter zitting is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door M.C.G. Nijssen, advocaat te Heerlen, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door H.C.L.E. Berger, werkzaam bij de gemeente Nuth, en C.M. Bitter, advocaat te ’s-Gravenhage.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard en niet bindend in de bodemprocedure.
Verzoeker beschikt niet meer over een geldig paspoort. Verzoeker heeft op 17 juni 2010 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een nieuw paspoort. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker heeft aangegeven dat hij weigert een opname van zijn vingerafdrukken te laten maken.
Verzoeker heeft tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt en het bezwaar op 16 juli 2010 mondeling toegelicht aan verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 juni 2010 gehandhaafd.
Verzoeker is directeur van een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de ontwikkeling en fabricage van thermische procesapparatuur. Het bedrijf heeft afnemers over de hele wereld. Verzoeker reist in verband hiermee met enige regelmaat naar het buitenland. Het bedrijf is in de eindfase van onderhandelingen voor het verkrijgen van een opdracht van een olieraffinaderij in Basra (Irak) met een waarde van € 3.000.000,-. De financiële afspraken hierover zijn reeds gemaakt, maar voor het definitief verkrijgen van de opdracht is van belang dat verzoeker persoonlijk aanwezig is bij de kick off-meeting, die uiterlijk in week 10 van 2011 in Irak/Jordanië zal plaatsvinden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zich, nu het een grote opdracht betreft en gezien het belang van persoonlijk contact bij zakenrelaties als de onderhavige, niet kan veroorloven daarbij niet persoonlijk aanwezig te zijn en daarom dringend behoefte heeft aan een geldig paspoort. Verzoeker heeft dit belang nader onderbouwd met schriftelijke stukken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker, gelet op het vorenstaande, voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoeker is van mening dat de aan de aanvraag voor een paspoort verbonden voorwaarde dat vingerafdrukken worden afgegeven en het opslaan van deze vingerafdrukken in een (vooralsnog) decentrale databank in strijd zijn met het recht op privacy, zoals verwoord in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentale vrijheden (het recht op eerbiediging van het privé-leven) en artikel 8 van het Europees Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het recht op bescherming van persoonsgegevens) alsmede met het recht op eigendom van persoonsgegevens. Verzoeker heeft in dit verband onder meer verwezen naar het Marper-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 december 2008 (30562/04 en 30566/04, LJN BH1813) en opgemerkt dat de Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (Verordening) niet voorziet in een rechtsgrondslag voor het opzetten van een databank voor opslag van vingerafdrukken in de lidstaten. Voorts heeft verzoeker om uiteenlopende redenen bezwaar tegen de opslag van de vingerafdrukken op de chip van het paspoort en is hij van mening dat hem een paspoort moet worden verstrekt zonder dat hij vingerafdrukken hoeft af te geven. Immers gebeurt dit laatste ook in situaties van het afgeven van een noodpaspoort en in situaties op basis van artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, waarbij het afgeven van vingerafdrukken fysiek of vanwege een tijdelijke verhindering onmogelijk is. Verzoeker beroept zich in dit verband op het gelijkheidsbeginsel. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op te dragen hem een paspoort zonder vingerafdrukken te verstrekken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 2, eerste lid, onder a, van de Paspoortwet luidt:
“Reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden zijn:
a. nationaal paspoort”.
Artikel 3, derde lid, van de Paspoortwet luidt:
“Een reisdocument is voorzien van de gezichtsopname, twee vingerafdrukken en de handtekening van de houder volgens nader door Onze Minister te stellen regels. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen reisdocumenten worden aangewezen die niet worden voorzien van een of meer van deze gegevens en kunnen regels worden gesteld over de gevallen waarin kan worden afgezien van het opnemen van de gezichtsopname, vingerafdrukken of de handtekening in het aangevraagde reisdocument indien deze gegevens niet van de houder kunnen worden verkregen”.
Artikel 3, achtste lid, van de Paspoortwet luidt:
“De tot uitreiking bevoegde autoriteiten houden een administratie bij met betrekking tot uitgereikte reisdocumenten en daarin bijgeschreven personen. Deze administratie bevat de gegevens bedoeld in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel, alsmede de documentnummers. In deze administratie kunnen voorts ten hoogste de gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd, worden opgenomen. De foto en de handtekening worden bewaard door de autoriteit die het reisdocument heeft verstrekt, in een administratie die zowel op naam als op documentnummer toegankelijk is”.
Artikel 65, eerste lid, onder a, van de Paspoortwet luidt:
“De autoriteit die het reisdocument verstrekt, bewaart in de administratie, bedoeld in artikel, 3 achtste lid, tweede volzin:
a. de in artikel 3, derde lid, bedoelde vingerafdrukken”.
Artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 luidt:
“1. Bij het indienen van een aanvraag voor een reisdocument, worden de afdrukken van vier vingers van de aanvrager opgenomen.
2. Bij de aanvrager worden platte afdrukken van de linker- en de rechterwijsvinger opgenomen voor opslag in het reisdocument. Indien de kwaliteit van de vingerafdrukken van de wijsvingers ontoereikend is, worden platte afdrukken van de middelvingers, ringvingers of duimen opgenomen.
3. In de reisdocumentenadministratie worden de vingerafdrukken opgeslagen die ingevolge het tweede lid zijn opgenomen. Daarnaast worden bij de aanvrager platte afdrukken van twee andere in het tweede lid genoemde vingers opgenomen voor opslag in de reisdocumentenadministratie. Indien de kwaliteit van deze vingers ontoereikend is, worden platte afdrukken van de pinken opgenomen.
4. Indien van slechts één vinger een afdruk van voldoende kwaliteit kan worden opgenomen, wordt uitsluitend de afdruk van die vinger opgeslagen in het reisdocument en in de reisdocumentenadministratie.
5. In afwijking van het eerste lid wordt van het opnemen van vingerafdrukken afgezien, indien de aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt.
6. Indien de daartoe aangewezen ambtenaar van oordeel is dat het fysiek dan wel als gevolg van een tijdelijke verhindering onmogelijk is om van de aanvrager te verlangen dat bij hem op het moment van het indienen van de aanvraag vier vingerafdrukken worden opgenomen, worden in ieder geval de afdrukken opgenomen van de vingers waarbij dit volgens de daartoe aangewezen ambtenaar wel mogelijk is. Bij gerede twijfel of het fysiek dan wel als gevolg van een tijdelijke verhindering onmogelijk is om vier vingerafdrukken op te nemen, kan van de aanvrager worden verlangd, dat deze daartoe een door een bevoegde arts of medische instelling ondertekende verklaring overlegt.
7. Indien van de aanvrager geen vingerafdrukken worden opgenomen, wordt in de aanvraag de reden voor het niet opnemen vermeld”.
Artikel 39, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 luidt:
“Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 38 wordt niet in behandeling genomen”.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Verordening dienen door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten te voldoen aan de in de bijlage vervatte minimumveiligheids-normen. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Verordening wordt voor deze paspoorten en reisdocumenten een opslagmedium gebruikt dat een gezichtsopname bevat en nemen de lidstaten ook twee platte vingerafdrukken in een interoperabel formaat op. In artikel 1, lid 2bis, van de Verordening worden de personen vermeld die vrijgesteld zijn van de verplichting tot afname van vingerafdrukken en artikel 1, lid 2ter, van de Verordening gaat over de tijdelijke onmogelijkheid om afdrukken van vingers te nemen. Op grond van artikel 1, derde lid, van de Verordening, is deze van toepassing op door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten. Op grond van artikel 4, derde lid, van de Verordening worden biometrische gegevens verzameld en opgeslagen in het opslagmedium voor paspoorten en reisdocumenten, met het oog op de afgifte van zulke documenten.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening als gevraagd is slechts aanleiding indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn de beslissing in de bodemprocedure te moeten afwachten.
Op grond van de Verordening zijn de lidstaten verplicht twee platte vingerafdrukken in een interoperabel formaat in het paspoort op te nemen, behalve in de in artikel 1, lid 2bis en lid 2ter, van de Verordening genoemde situaties. Deze bepalingen zijn uitgewerkt in de hierboven vermelde bepalingen van de Paspoortwet en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Wat betreft de vraag of de Verordening voor de mogelijkheid om vingerafdrukken in het paspoort op te nemen in strijd is met (andere) bepalingen van bovennationaal recht is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de diepgaande toets die hiervoor is vereist, de voorzieningenprocedure zich niet leent tot beantwoording van die vraag. Deze procedure leent zich bovendien niet tot het stellen van een prejudiciële vraag hierover aan het Europees Hof van Justitie.
Verzoeker heeft geen enkele vingerafdruk afgegeven en de in de artikel 1, lid 2bis en lid 2ter, van de Verordening vermelde uitzonderingssituaties, zoals uitgewerkt in artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, doen zich in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. De situatie van verzoeker kan ook niet met (een van) die situaties of de situatie waarbij een noodpaspoort wordt aangevraagd gelijk worden gesteld.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat thans, op voorhand, niet gezegd kan worden dat verweerder verzoekers aanvraag voor een paspoort niet buiten behandeling had mogen stellen.
Of het vastleggen van vingerafdrukken in een databank al of niet rechtmatig is, doet aan het voormelde oordeel van de voorzieningenrechter niet af, omdat verzoeker geen enkele vingerafdruk heeft afgestaan en de Verordening, de Paspoortwet en Paspoortuitvoerings-regeling Nederland 2001 dit wel vereisen.
De voorzieningenrechter gaat derhalve voorshands uit van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Er bestaat daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat eveneens geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.G.P.M. Zweipfenning, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2011.
w.g. A. Zweipfenning w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.