ECLI:NL:RBMAA:2011:BP6707
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding en aanhouding in drugszaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 4 maart 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, te weten heroïne en cocaïne. De zaak kwam aan het licht tijdens een surveillance in het kader van project DOEN, waarbij verbalisanten in burgerkleding verdachte [S.K.] observeerden. De verbalisanten merkten op dat de verdachte zich verdacht gedroeg en gaven hem een stopteken. Bij de controle bleek de verdachte drugs bij zich te hebben, maar de politierechter oordeelde dat de staandehouding en daaropvolgende aanhouding onrechtmatig waren. De rechter concludeerde dat er onvoldoende gronden waren voor een redelijk vermoeden van schuld, zoals vereist door artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheden waaronder de verdachte werd aangehouden, waaronder het feit dat de verbalisanten in burgerkleding waren en er geen objectieve feiten waren die de verdenking ondersteunden, leidden tot de conclusie dat de aanhouding onrechtmatig was. Hierdoor was ook het onderzoek aan de kleding van de verdachte niet wettig. De politierechter sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs dat was verkregen uit de onrechtmatige aanhouding niet kon worden gebruikt. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatige procedure in strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte.