RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaakno. 409381 CV EXPL 11-140
typ: YT
coll:
de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., voorheen genaamd Centrale Zorgverzekeraars Groep, Ziekenfonds U.A.,
zaak doende, gevestigd en kantoor houdende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: GGN Limburg,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
verschenen in persoon.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De bij het tussenvonnis van 19 januari 2011 gelaste comparitie van partijen heeft op 17 maart 2011 plaatsge-vonden. Van het verhandelde ter comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaande aan de comparitie heeft eiseres producties in het geding gebracht.
De inhoud van het proces-verbaal en de producties geldt als hier ingevoegd.
Daarna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van gedaagde tot betaling van € 1.183,57, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.126,90 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Eiseres legt aan de vordering ten grondslag dat zij met gedaagde een of meerdere zorgverzekeringsovereenkom-sten en/of aanvullende verzekeringen onder relatienummer [nummer] heeft gesloten uit hoofde waarvan ge-daagde premies aan eiseres verschuldigd is.
Nu gedaagde ondanks diverse sommaties in gebreke blijft met betaling van de premies en in verzuim is, vordert eiseres, ingevolge het bepaalde in artikel 6:119 BW de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de verschuldigde premies ad € 13,38, en, ingevolge de van de overeenkomst deel uitmakende voorwaarden en het bepaalde in 6:95 en 6:96 lid 2c BW de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 150,00.
Gedaagde heeft bij mondeling antwoord verweer gevoerd waarop de kantonrechter, voor zover nodig, nader zal ingaan.
Op grond van het door partijen over en weer gestelde en uit de inhoud van de processtukken staat, naar het oor-deel van de kantonrechter, als niet althans als onvoldoende gemotiveerd betwist, vast dat:
- tussen partijen een overeenkomst onder relatienummer [nummer] is gesloten;
- de onderwerpelijke vordering op voormelde overeenkomst betrekking heeft;
- gedaagde, ondanks sommaties, in gebreke is gebleven met betaling van de onderwerpelijke vordering;
- tussen gedaagde en De Kredietbank een stabilisatieovereenkomst is gesloten en dientengevolge eiseres, bij schrijven van 24 november 2010, gedaagde als wanbetaler heeft afgemeld.
In geschil tussen partijen is het in rechte betrekken van gedaagde ter zake de onderwerpelijke vordering.
Eiseres stelt dat De Kredietbank, ingevolge het bepaalde in de stabilisatieovereenkomst en in het convenant, tot op heden heeft nagelaten om de schuldenstand bij haar op te vragen waardoor zij gerechtigd was om de onder-havige procedure op te starten. Indien De Kredietbank wel de schuldenstand bij haar had opgevraagd, dan had zij de schuld van gedaagde vier tot acht maanden bevroren.
Gedaagde stelt dat hij in het kader van de stabilisatieovereenkomst geen regeling met eiseres mag treffen en dat de inhoud van die overeenkomst volstaat. Hij erkent de hoofdsom doch betwist de verschuldigdheid van de bui-tengerechtelijke kosten en de proceskosten.
Uit de inhoud van de stabilisatieovereenkomst is de kantonrechter gebleken dat gedurende de periode van stabi-lisatie de schuldhulpverlener zich zal inspannen om de inkomsten en uitgaven van gedaagde in evenwicht te brengen en te houden, dat zij in ieder geval de vaste lasten van de schuldenaar zal voldoen en dat de bepalingen van het convenant, gesloten tussen de NVVK en Zorgverzekeraars Nederland, waaronder eiseres, integraal op de stabilisatieovereenkomst van toepassing zijn.
Uit de definities en de inhoud van de artikelen van het convenant is haar gebleken dat de stabilisatiefase niet hoeft te leiden tot een schuldregeling en, indien er sprake is van een relatie tussen de schuldhulpverlener en de zorgverzekeraar, wat in casu het geval is, de zorgverzekeraar vanaf het sluiten van de stabilisatieovereenkomst een periode van maximaal acht maanden zal hanteren waarbinnen zij aan de schuldenaar een uitstel van betaling van de oude schulden zal verlenen en de incassomaatregelen zal opschorten.
Nu de schuldregelende instelling -nader te noemen: De Kredietbank- aan eiseres heeft meegedeeld dat er tussen haar en gedaagde een stabilisatieovereenkomst is gesloten en vaststaat dat eiseres die mededeling heeft bereikt, immers zij heeft de ontvangst daarvan middels een e-mail op 16 november 2010 aan De Kredietbank bevestigd, is de voorwaarde als bedoeld in artikel 7 lid 3 juncto van het convenant vervuld wat met zich brengt dat eiseres dient te voldoen aan het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het convenant wat zij heeft nagelaten. Immers, eise-res heeft geen termijn bepaald waarbinnen zij aan gedaagde uitstel van betaling van de oude schulden heeft ver-leend en de lopende incassomaatregelen jegens gedaagde heeft opgeschort.
De kantonrechter merkt hierbij op dat de voorwaarde van eiseres dat De Kredietbank bij haar de openstaande schuld diende op te vragen voordat zij zou meewerken aan schuldhulpverlening uit geen van de artikelen uit titel 1,2 en 4 van het convenant of de daarin vermelde Module Schuldregeling, die overigens niet door eiseres is overgelegd, volgt. Met inachtneming hiervan en het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het convenant had eise-res aan gedaagde na het sluiten van de stabilisatieovereenkomst een periode van maximaal acht maanden dienen te verlenen met uitzondering van dat deel van de vordering dat ziet op het “Eigen risico algemeen” ad € 155,00. Immers, het bepaalde in artikel 9 lid 3 leidt er toe dat eiseres de incassomaatregelen ten aanzien van het eigen risico mag continueren. Met inachtneming hiervan had eiseres gedaagde enkel voor dit onderdeel van de vorde-ring in rechte mogen betrekken.
De kantonrechter merkt hierbij nog op dat, nu eiseres niet heeft gesteld hoeveel maanden uitstel zij aan gedaag-de zou verlenen, zij het tegen de achtergrond van het vorenoverwogene bezien redelijk acht om in het onderha-vige geval uit te gaan van vier maanden na 15 november 2011, zijnde de datum van het sluiten van de stabilisa-tieovereenkomst. Nu deze termijn ten tijde van het betekenen van de dagvaarding, 27 december 2010, niet was verstreken had eiseres gedaagde ook om die reden niet voor de gehele vordering in rechte mogen betrekken. Dat gedaagde de hoofdvordering heeft erkend maakt beide oordelen niet anders.
Met inachtneming van het vorenoverwogene ligt enkel opgemeld onderdeel van de vordering voor toewijzing gereed. Nu eiseres als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden, zullen de buitenge-rechtelijke incassokosten worden afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de hare draagt.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van € 192,00, zijnde € 155,00 aan eigen risico algemeen en € 37,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wette-lijke rente over € 155,00 vanaf de dag van de opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de hare draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele te-rechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.