ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ3944

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702839-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • E.H.A.F.M. Krol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 april 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van de verdachte tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte had op 19 april 2011 een bezwaarschrift ingediend tegen de beperkingen zoals bedoeld in artikel 62a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie had echter op 20 april 2011 deze beperkingen opgeheven, waardoor de rechtbank de verdachte niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel ontvankelijk was in zijn verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis, ondanks dat deze verzoeken werden gedaan in het kader van het onderzoek naar de beperkingen die inmiddels waren opgeheven.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten beoordeeld die ten grondslag lagen aan de voorlopige hechtenis. Ten aanzien van feit 1, het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, oordeelde de rechtbank dat de onderzoeksgrond niet langer van toepassing was, gezien de tijd die verstreken was sinds de aanhouding van de verdachte. Echter, voor feit 4, dat betrekking had op witwassen, bleef de onderzoeksgrond van toepassing, omdat de herkomst van een grote som contant geld en de in beslag genomen administratie nog steeds onderwerp van onderzoek waren.

De rechtbank concludeerde dat er ernstige bezwaren bestonden tegen de verdachte en dat de recidivegrond van toepassing was, gezien eerdere veroordelingen van de verdachte met betrekking tot de Opiumwet. Daarom werden zowel het verzoek tot opheffing als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de verzoeken toe te wijzen. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de belangen van de verdachte en de noodzaak van het onderzoek in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
AFWIJZING VERZOEK OPHEFFING / SCHORSING VOORLOPIGE HECHTENIS.
Parketnummer: 03/702839-11
De rechtbank te Maastricht;
Gezien de verzoeken, gedaan op 21 april 2011, van de verdachte:
[naam verdachte]
geboren op [geboortegegevens verdachte]
wonende te [adresgegevens verdachte]
thans verblijvende: PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard
tot opheffing / schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Gezien het bevel tot gevangenhouding d.d. 07 april 2011.
Gelet op het verhandelde ter zitting, zoals bij daarvan afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal;
Overwegende dat door de raadsman van de verdachte een bezwaarschrift beperkingen als bedoeld in artikel 62a lid 4 Sv werd ingediend op 19 april 2011;
Overwegende dat ingevolge artikel 23 tweede lid Sv het openbaar ministerie, de verdachte en diens raadsman werden opgeroepen teneinde op het bezwaarschrift te worden gehoord en dat niet is gebleken van een omstandigheid als bedoeld in artikel 23 vijfde lid Sv;
Overwegende dat de beperkingen als bedoeld in artikel 62 tweede lid Sv door de officier van justitie werden opgeheven op 20 april 2011 zodat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in diens bezwaarschrift en dat deze beslissing door de rechtbank apart werd geminuteerd op 22 april 2011;
Overwegende dat door de raadsman van de verdachte – na schriftelijke aankondiging aan de rechtbank bij schrijven van 20 april 2011 en in kopie aan de officier van justitie – mondeling ter zitting in raadkamer een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, subsidiair een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd gedaan en dat geen wetsbepaling zich verzet tegen het in raadkamer indienen van deze verzoeken. De omstandigheid dat de verzoeken werden gedaan ter gelegenheid van het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de beperkingen terwijl – inmiddels – deze beperkingen reeds waren opgeheven, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte dan ook ontvankelijk in diens verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis en (subsidiair) tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Overwegende dat de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van de feiten 1 en 4 zoals omschreven op de vordering bewaring de ernstige bezwaren nog bestaan;
Overwegende dat ten aanzien van feit 1 – opzettelijk aanwezig hebben op of omstreeks 22 maart 2011 te Beek van een hoeveelheid van ongeveer 2535 gram hennep als bedoeld op lijst II Opiumwet – de onderzoeksgrond niet langer van toepassing wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak van de onderzoeksgrond en het bestaan van collusiegevaar ten aanzien van dit feit onvoldoende is geconcretiseerd. De rechtbank heeft hierbij tevens acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte op 22 maart 2011 werd aangehouden en dat inmiddels sedertdien ruim vier weken zijn verstreken;
Overwegende dat ten aanzien van feit 4 – “witwassen” – de onderzoeksgrond nog van toepassing is, gelijk de rechtbank van oordeel was ten tijde van het beslissen op de vordering gevangenhouding op 7 april 2011. De rechtbank begrijpt dat o.a. ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen grote som contant geld de herkomst nog niet duidelijk is en onderwerp van onderzoek is, gelijk de bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen administratie die tevens nog wordt onderzocht. Gelet op vorenstaande en gehoord de officier van justitie, dat ter zake nog verdachten en getuigen dienen te worden gehoord, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van dit feit de onderzoeksgrond nog van toepassing is. De omstandigheid, dat inmiddels de beperkingen door de officier van justitie zijn opgeheven doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af;
Overwegende dat de rechtbank van oordeel is dat ten aanzien van de feiten 1 en 4 zoals omschreven op de vordering bewaring de recidivegrond van toepassing is. De rechtbank heeft hierbij tevens betrokken de vermeldingen op de Justitiële Documentatie van verdachte betreffende veroordelingen in zake overtreding van de Opiumwet (Meervoudige Kamer 2 februari 2011 en Politierechter 20 januari 2004);
Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis vanwege het bestaan van ernstige bezwaren en het van toepassing zijn van de recidivegrond [feiten 1 en 4] en de onderzoeksgrond [feit 4] dient te worden afgewezen;
Overwegende dat het nog van toepassing zijn van de onderzoeksgrond in dezen een toewijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis (nog) in de weg staat en dat – gelet ook op vorenstaande – de aangevoerde persoonlijke belangen van verdachte niet van zodanig aard en omvang zijn dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment dient te worden toegewezen. De rechtbank heeft hierbij tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de echtgenote van verdachte inmiddels werd geschorst zodat hierdoor in de zorg voor de drie kinderen is voorzien;
Overwegende dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen;
BESCHIKKING:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan in raadkamer dezer rechtbank op 22 april 2011
door mr. E.H.A.F.M. Krol, rechter
in tegenwoordigheid van E.H.M. Bisscheroux-Heijnens, griffier.