RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1613
[eiseres]
gevestigd te Valkenburg aan de Geul, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 augustus 2009
Kenmerk: B1/8006 (4125).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 1 februari 2011 plaatsgehad. Ter zitting heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door F.A.H. Silverentand, secretaris/penningmeester van de Stichting Kasteel van Valkenburg en H.M.J. Luijten, architect en is bijgestaan door S.A.R. Lely, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A.M.C. Goossens, werkzaam bij de gemeente Valkenburg aan de Geul.
Bij besluit van 17 december 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 30 oktober 2008 om een bouwvergunning eerste fase voor het herbouwen en vergroten van het (gidsen)gebouw, het plaatsen van een hekwerk en het vergroten en veranderen van de kelder op het [adres] te Valkenburg aan de Geul (bouwplan) afgewezen.
Bij het betreden besluit van 11 augustus 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften gemeente Valkenburg aan de Geul van 11 juni 2009, het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres - kort weergegeven - aangevoerd dat verweerder ten onrechte concludeert dat sprake is van een bouwplan dat aan het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse onevenredige afbreuk doet. De toename van de inhoud van de geplande herbouw met de uitbreiding bedraagt slechts 18,8% ten opzichte van de bestaande bebouwing. In het besluit wordt ten onrechte niet aangegeven welke stedenbouwkundige uitgangspunten en criteria door verweerder voor de bestreden locatie worden gehanteerd. Verweerder had op basis van de afwezigheid van een stedenbouwkundig beeld voor de betreffende locatie de ontheffing niet kunnen weigeren. Tevens stelt eiseres dat het onbegrijpelijk is dat verweerder weigert om de ontheffing te verlenen, nu de welstandscommissie een positief advies heeft afgegeven.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan is strijd is met het bestemmingsplan “Kern Valkenburg” en “Kern Valkenburg, herziening 1999”. Op het onderhavige perceel rust de bestemming “centrumdoeleinden”, met zonering 1. Op grond van artikel 6, tweede lid, sub c, onderdeel 5, van het bestemmingsplan geldt voor zone 1 dat kantoren met en zonder baliefunctie niet zijn toegestaan. Blijkens de aanvraag van de bouwvergunning bestaat zowel het huidige als toekomstige gebruik van het bouwwerk uit kantoorfunctie en bijeenkomstenfunctie, hetgeen overigens niet wordt betwist door verweerder. Dit gebruik is in strijd met genoemd bestemmingsplan.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank het in artikel 24 van het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht niet van toepassing op het bouwplan.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van het bestemmingsplan mogen bouwwerken die vóór het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan met inachtneming van het bij of krachtens de Woningwet (Stb. 1991, 439) bepaalde zijn opgericht, hetzij reeds rechtens bestonden voor de inwerkingtreding van de Woningwet 1901, dan wel in aanbouw zijn of kunnen worden opgericht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan krachtens een eerder aangevraagde bouwvergunning, welke in strijd zijn met het bestemmingsplan, gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd, mits de afwijkingen van het plan, zowel naar de aard als naar de omvang, niet worden vergroot en behoudens onteigening krachtens de wet.
Met verweerder overweegt de rechtbank dat in het onderhavige geval geen sprake is van een gedeeltelijke vernieuwing of gedeeltelijke verandering, zodat - nog daargelaten dat de afwijkingen van het plan naar de omvang worden vergroot - genoemd artikellid niet van toepassing is.
Evenmin is sprake van de in artikel 24, tweede lid, onder b, van het bestemmingsplan opgenomen (binnenplanse) vrijstellingsbevoegdheid voor het bouwplan. Ingevolge artikel 24, tweede lid, onder b, van het bestemmingsplan kan verweerder voor het geheel vernieuwen, geheel veranderen of in beperkte mate uitbreiden van bedoelde bouwwerken vrijstelling verlenen van de bepalingen van dit bouwplan, met dien verstande dat het “in beperkte mate uitbreiden” niet verder mag gaan dan 15% van de inhoud van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bebouwing, mits de bestaande afwijking naar de aard niet wordt vergroot. Niet betwist is, en de rechtbank stelt vast dat de geplande uitbreiding circa 18% bedraagt, zodat het niet mogelijk was om een binnenplanse ontheffing te verlenen.
Gelet op het vorenstaande kon verweerder slechts met het verlenen van een ontheffing van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro (oud) bouwvergunning verlenen voor het bouwplan.
In het bestreden besluit geeft verweerder een opsomming van zes toetsingscriteria waaraan verweerder toetst in het geval, zoals in casu, een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning verleend kan worden middels een ontheffing. Verweerder is de mening toegedaan dat het bouwplan niet voldoet aan criterium vier: het plan mag aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen onevenredige afbreuk doen. Deswege is verweerder niet bereid een ontheffing voor het bouwplan te verlenen.
Ter motivering hiervan stelt verweerder het volgende:
“Wij zijn van mening dat het plan niet voldoet aan criterium 4, omdat de voorgestelde nieuwe aanbouw vanwege zijn situering en door zijn afmetingen, gezien vanaf de Daalhemerweg, nauwelijks nog de uitstraling heeft van een bijgebouw. Daarnaast wordt door de voorgestelde bebouwing het zicht op de meest karakteristieke gevel en het zicht naar het achterliggende pad voor een belangrijk deel weggenomen. Verder wordt door de voorgestelde bebouwing en de afscheiding de aanwezige accentuering van de aanwezigheid van een looproute naar de Van Meijlandstraat en naar de kasteelruïne teniet gedaan. Door de voorgestelde afscheiding wordt het uitnodigende en open karakter van het voorterrein deels teniet gedaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom het bouwplan onevenredige afbreuk doet aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het bouwplan zorgt immers voor een geringe uitbreiding te weten circa 18%, welk percentage niet is betwist. Voorts is de welstandscommissie blijkens haar (voorlopig) advies van 6 november 2008 van oordeel dat het plan niet in strijd is met de ingevolge de welstandsnota voor het plan van toepassing zijnde criteria, welke criteria vermelden dat natuurlijke kleuren en bouwmaterialen gebruikt dienen te worden en dat bij het gebruik van gestucte gevels een ingetogen kleurenpalet toegepast wordt. Tevens is de welstandscommissie van mening dat het voorgestelde eenvoudig omvattend volume als ruimtelijk model voor de nieuwe aanbouw getuigt van voldoende respect voor de bestaande bebouwde- en niet bebouwde omgeving. Het materiaal- en kleurgebruik bij de herbouw van het gidsenpand is conform de oorspronkelijke situatie en conform het materiaal- en kleurgebruik van het naast gelegen pand. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om voormeld advies van de welstandscommissie te betrekken bij haar oordeel over (de onevenredige afbreuk van) het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Nu verweerder dat heeft nagelaten en de welstandscommissie een grotendeels andersluidend (positief) advies heeft uitgebracht over de stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit, kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd.
Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Derhalve is het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb genomen.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 644,-, te vergoeden aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2011.
w.g. P.M. van den Brekel w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.