ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ4452

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700147-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herhaalde vordering tot inbewaringstelling

Op 28 april 2011 heeft de officier van justitie (OvJ) hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris (RC) van 19 april 2011, die de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte had afgewezen. De OvJ vorderde dat de rechtbank de bewaring zou bevelen. Tijdens de zitting op 4 mei 2011 was de verdachte niet aanwezig, maar de OvJ en de raadsvrouwe werden gehoord. De rechtbank oordeelde dat herhaalde toepassing van dwangmiddelen moet worden voorkomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden (nova) zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van nova, omdat de feiten en omstandigheden die de OvJ aanvoerde niet nieuw waren en eerder bekend hadden kunnen zijn. De rechtbank merkte op dat de foto’s van de honden, die als bewijs dienden, al eerder waren gemaakt en dat de getuige eerder was gehoord. Ook de opgenomen telefoongesprekken waren niet nieuw, aangezien deze plaatsvonden vóór de invrijheidstelling van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet in het voordeel van de OvJ uitviel, en dat de herhaalde vordering tot inbewaringstelling niet kon worden toegewezen. De rechtbank verklaarde het hoger beroep van de OvJ ongegrond en wees de vordering tot inbewaringstelling af.

Uitspraak

Rechtbank Maastricht]
parketnummer: 03/700147-11
RC-nummer: 11/385
Beslissing in de zaak:
[naam verdachte]
geboren [geboortegegevens verdachte]
wonende [adresgegevens verdachte]
PROCEDURE
Op 19 april 2011 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht [hierna: RC] de vordering inbewaringstelling ten aanzien van verdachte [naam verdachte] afgewezen.
Op 28 april 2011 heeft de officier van justitie [hierna: OvJ] hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en gevorderd tot het bevelen van de bewaring ten aanzien van de verdachte [naam verdachte]. Op gelijke datum werd door de OvJ een appelschriftuur ingediend.
De OvJ en de raadsvrouwe van de verdachte [naam verdachte] werden in raadkamer gehoord op 4 mei 2011. De verdachte werd behoorlijk opgeroepen doch was niet verschenen.
BEVOEGDHEID
Gelet op het feit dat het in deze gaat om een beslissing van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, is de rechtbank bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
ONTVANKELIJKHEID
De OvJ heeft bij akte rechtsmiddel van 28 april 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de RC van 19 april 2011 en heeft aan de voorgeschreven termijn voldaan. De OvJ kan in het hoger beroep worden ontvangen.
OVERWEGINGEN RECHTER-COMMISSARIS
Bij beschikking van 19 april 2011 heeft de RC de beslissing tot afwijzing van de vordering inbewaringstelling gemotiveerd. Kort samengevat overweegt de RC dat het herhaald indienen van een vordering tot inbewaringstelling – nadat een eerdere vordering betreffende hetzelfde feit c.q. feitencomplex door de RC werd toegewezen – in strijd is met zowel het systeem van de wet als met de beginselen van een goede procesorde.
OVERWEGINGEN OFFICIER VAN JUSTITIE
De OvJ heeft in zijn appelschriftuur – kort samengevat – aangevoerd:
- dat er weliswaar aanvankelijk voldoende ernstige bewaren aanwezig waren doch dat in het zicht van de aflopende termijn bewaring geconstateerd moest worden dat er onvoldoende onderzoeksmogelijkheden resteerden om tot opheldering van de zaak te komen en er aan het einde van de termijn bewaring wellicht onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig zouden kunnen zijn om te kunnen komen tot een vordering gevangenhouding;
- dat in het belang van de waarheidsvinding besloten werd [naam medeverdachte].,
aan wie de kleinste rol bij de geweldpleging werd toegedicht, eerder in vrijheid te stellen teneinde de mogelijkheid te krijgen tot het afluisteren en opnemen van telefoonverkeer tussen [naam medeverdachte]. en diens vader [= [naam verdachte]]; [De rechtbank heeft in de stukken gezien dat [naam medeverdachte] op
1 april 2011 op vrije voeten is gesteld.]
- dat [naam verdachte] op 6 april 2011 op vrije voeten werd gesteld vanwege de afloop van de termijn van de bewaring;
- dat na het verkrijgen van nadere onderzoeksresultaten een hernieuwde vordering tot inbewaringstelling werd ingediend;
- dat de RC ten onrechte/op onjuiste gronden de vordering bewaring heeft afgewezen, nu:
- uit onderzoek - sinds het bevel bewaring en na beëindiging daarvan -
nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die voldoende aanleiding vormen voor de hernieuwde vordering bewaring;
- de ernst van het feit en het belang van de waarheidsvinding voorop hebben gestaan bij de afwegingen gedurende het onderzoek en dat het doen van een hernieuwde vordering bewaring noodzakelijk was gezien de vrees voor herhaling die aanwezig is en m.n. door het slachtoffer wordt ervaren;
- de vordering in de zaak van de [naam verdachte], – gezien het vorenstaande – niet in strijd zijn met het systeem van de wet is – althans daarmee verenigbaar is – noch met de beginselen van een goede procesorde.
De OvJ concludeert tot vernietiging van de beschikking van de RC en
toewijzing van de vordering bewaring voor een termijn van 14 dagen.
OVERWEGINGEN RECHTBANK
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de OvJ – in bepaalde
gevallen – een herhaalde vordering tot inbewaringstelling kan indienen bij de
rechter-commissaris indien de vordering (opnieuw) betrekking heeft op
dezelfde verdenking / hetzelfde feitencomplex en de eerdere vordering tot inbewaringstelling werd toegewezen.
Met de RC is de rechtbank van oordeel dat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen dat een verdachte terzake eenzelfde verdenking / hetzelfde feitencomplex herhaald wordt “lastiggevallen”. Daartoe dient een redelijke en billijke belangenafweging plaats te vinden. Denkbaar is evenwel een situatie waarbij – bijvoorbeeld gezien nieuwe feiten en omstandigheden [nova] – de uitwerking van de belangenafweging het herhaald toepassen van een dwangmiddel mogelijk moet maken. Van belang hierbij is dat het belang van de strafvordering zulks dan dringend moet vorderen en dat de nova ten tijde van de eerste toepassing van het dwangmiddel bij de strafvorderlijke autoriteiten niet bekend waren en ook redelijkerwijze niet bekend behoefden te zijn.
Indien sprake is van nova dient zich vervolgens de vraag aan of het belang van de strafvordering een herhaalde indiening van een vordering tot inbewaringstelling ten aanzien van dezelfde verdenking / hetzelfde feitencomplex dringend eist.
Uit de (herhaalde) vordering tot inbewaringstelling van de OvJ van 19 april 2011 blijkt dat door de OvJ als nova zijn vermeld:
- de herkenning van de hondjes van [naam verdachte en medeverdachte]door [getuige 1] en
- de uit opgenomen tapgesprekken blijkende betrokkenheid van [naam verdachte en medeverdachte]i.h.b.
het op de vordering beschreven gesprek tussen verdachte en [J.].
Uit het dossier – pagina 30 – blijkt dat reeds op de dag van de aanhouding van de verdachte [naam verdachte] [ en de medeverdachte, zijn zoon [naam medeverdachte]] 2 foto’s werden gemaakt van de in de woning/achter de woning van verdachte aangetroffen 3 honden. Deze foto’s werden op 4 april 2011 getoond aan de [getuige 1], die vervolgens een verklaring inzake de herkenning van de honden aflegde. Nu blijkens het dossier de [getuige 1] reeds diverse keren eerder werd gehoord in de onderhavige aangelegenheid, onder meer op 25 maart 2011, valt niet in te zien waarom de foto’s pas op 4 april 2011 aan de [getuige 1] zijn getoond. Nu de foto’s eerst op 4 april 2011 aan de getuige werden getoond is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van dit onderzoeksresultaat niet kan worden gesproken van een novum, hetwelk niet eerder bekend was dan wel redelijkerwijs niet eerder bekend behoefde te zijn.
Ten aanzien van de opgenomen telefoongesprekken merkt de rechtbank op dat deze grotendeels plaatsvonden voorafgaand aan de invrijheidstelling van de [naam verdachte] op 6 april 2011. In het bijzonder geldt dit het telefoongesprek tussen [naam verdachte] en [J.] waaraan door de OvJ in de herhaalde vordering tot inbewaringstelling werd gerefereerd. Dit gesprek vond – zo blijkt uit het proces-verbaal van 10 april 2011 – plaats op 5 april 2011 en dus voorafgaande aan de invrijheidstelling van [naam verdachte] vanuit de inbewaringstelling. Ook dit resultaat kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gelden als een novum hetwelk niet eerder bekend was dan wel redelijkerwijs niet eerder bekend behoefde te zijn.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die een herhaalde indiening van de vordering tot inbewaringstelling ten aanzien van verdachte zouden kunnen rechtvaardigen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het door de OvJ herhaald / opnieuw indienen van een vordering tot inbewaringstelling ten aanzien van de [naam verdachte] aangaande dezelfde verdenking / hetzelfde feitencomplex de toets van redelijke en billijke belangenafweging niet kan doorstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hoger beroep van de OvJ dient te worden afgewezen en dat de daarin besloten liggende vordering tot inbewaringstelling niet kan worden toegewezen.
HET RECHT
Gelet op de desbetreffende wetsartikelen;
BESLISSING
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond;
Deze beschikking is aldus gegeven, 11 mei 2011,
door de rechtbank Maastricht, samengesteld uit:
mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter
mr. J.H. Klifman, rechter
mr. E.B.A. Ferwerda, rechter
in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, opgesteld en ondertekend op 11 mei 2011.
De officier van justitie brengt deze beschikking ter kennisname aan de verdachte en gelast de tenuitvoerlegging daarvan.
Maastricht, 11 mei 2011,
de officier van justitie