parketnummer: 03/700048-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 mei 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 mei 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
In de tenlastelegging is als gevolg van een kennelijke omissie onder feit 2 in de tweede regel na “categorie II, sub 2, 3 of” het cijfer 6 niet toegevoegd. De rechtbank herstelt deze fout, omdat dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De verbeterde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: door bedreiging met geweld een ander heeft gedwongen om geld af te geven.
Feit 2: een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar mening op de aangifte van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], op de beschrijving van de camerabeelden door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], op de getuigenverklaring van de heer [naam getuige 1] en op de verklaring van de heer [naam benadeelde partij 1].
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat zowel feit 1 als feit 2 naar de optiek van de verdediging wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van het onder feit 1 genoemde geweld. Volgens de raadsvrouw is er slechts sprake van bedreiging met geweld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit oordeel volgt uit de verklaring van [naam slachtoffer 1], onder meer inhoudende dat een man de winkel van het betreffende tankstation, waar zij op dat moment achter de kassa werkte, betrad en in haar richting liep. Zij zag dat de man een wapen tevoorschijn haalde en een beweging maakte alsof hij dit doorlaadde. Daarna richtte hij het wapen op een afstand van 50 centimeter in haar richting en zei twee tot driemaal “geef mij geld”. Zij zag dat de man het wapen nog dichter in haar richting bracht en hoorde dat hij zei: “Geef mij jouw geld”. [naam slachtoffer 1] voelde zich daardoor ernstig bedreigd en was bang. Zij overhandigde de man al het briefgeld uit de kassalade. Vervolgens zei de man tegen haar dat zij op haar knieën achter de kassa moest gaan zitten en tien minuten moest blijven wachten, omdat hij anders zou terugkomen en haar zou neerschieten. Zij hoorde de deur dichtvallen en zag de auto van de overvaller wegrijden.
Daarnaast baseert de rechtbank haar oordeel op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij slechts éénmaal heeft gezegd “geef mij geld”, en dat hij geen geweld heeft gebruikt maar slechts heeft gedreigd met geweld.
Ten slotte heeft de rechtbank voor het bewijs gebezigd het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2011, inhoudende de beschrijving van de camerabeelden die ten tijde van de overval in het winkelgedeelte van het betreffende tankstation zijn opgenomen.
De rechtbank zal betreffende het aantal malen dat verdachte heeft gezegd “geef mij geld” de verklaring van [naam slachtoffer 1] volgen, nu deze steun vindt in de beschrijving van de camerabeelden.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking;
- het omschrijvingsproces-verbaal relaterende een onderzoek aan een gaspistool en munitie.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 januari 2011 in de gemeente Meerssen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld J. [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld toebehorende aan [naam benadeelde partij 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een wapen in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij meermalen heeft toegevoegd: "geef me geld", in elk geval woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en vervolgens voornoemd wapen nog dichter bij die [naam slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij heeft toegevoegd: "geef mij jouw geld", in elk geval woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en - zakelijk weergegeven - tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze op haar knieën achter de balie moest gaan zitten en dat ze 10 minuten moest wachten anders zou hij terugkomen en haar neerschieten;
2.
op 28 januari 2011 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie III onder 1, niet vallende onder categorie II, sub 2, 3 of 6 te weten een gaspistool (merk SM, type model 110, kaliber 8 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
afpersing.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien dat inhoudt een meldingsgebod, het deelnemen aan een gedragsinterventie, een behandelverplichting en een locatieverbod.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat zij de vordering van de officier van justitie correct vindt.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval in de winkel van een tankstation. Hij heeft verklaard dat het zijn bedoeling was de werkneemster van dit tankstation bang te maken door haar te bedreigen met een wapen. Hij heeft daartoe niet alleen het wapen op haar gericht, maar het ook nog doorgeladen terwijl hij het op korte afstand van haar hield.
Een dergelijke overval heeft niet alleen grote impact gehad op de persoon die er direct bij betrokken was, maar ook op de overige werknemers van het tankstation. Zij durven niet meer alleen te werken, zeker niet tijdens de avonduren, zo vertelde hun werkgever [naam benadeelde partij 1] ter zitting.
De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank er rekening mee houden dat hij oprecht spijt heeft betuigd en dat hij inziet dat hij veranderingen in zijn leven dient aan te brengen en open staat voor hulpverlening.
De reclassering heeft in het reclasseringsadvies d.d. 29 april 2011 beargumenteerd dat het recidiverisico laag gemiddeld is en dat -gelet op de problemen van verdachte- de verplichting zich bij de reclassering te melden, een gedragsinterventie en een behandelverplichting voor ambulante zorg van belang zijn ter voorkoming van recidive.
Alles overziende acht de rechtbank een straf, zoals door de officier van justitie geëist, passend. Zij zal deze daarom aan verdachte opleggen, met dien verstande dat zij zal bepalen dat het locatieverbod van toepassing is gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam tankstation] [naam benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij 1], hierna te noemen: [naam benadeelde partij 1], vordert een schadevergoeding van € 1.200 terzake van feit 1. Hij heeft deze schade uitgesplitst in € 400,- voor uren extra personeelsinzet en € 800,- voor acht uren door hem gewerkt, uren die hij anders niet gewerkt zou hebben. [naam benadeelde partij 1] heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij bij zijn normale dagelijkse werkzaamheden als consultant ouderenzorg een uurloon van € 238,- krijgt. Hij heeft dit bedrag ten aanzien van de uren die hij voor het tankstation heeft gewerkt, gematigd tot een bedrag van € 100,- per uur. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat het mogelijk is dat de extra personeelskosten van € 400,- door de verzekering zullen worden vergoed, maar de kosten, opgegeven voor zijn eigen werkzaamheden niet, omdat hij niet in dienst is van het tankstation maar een exploitatieovereenkomst heeft met de eigenaar van het tankstation.
De officier van justitie vordert toewijzing van het door [naam benadeelde partij 1] gevorderde bedrag van
€ 1.200,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de post van € 400,- opgemerkt dat het ten aanzien van dit bedrag niet vaststaat dat het gaat om rechtstreekse schade waarvan vaststaat dat deze niet zal worden vergoed, nu [naam benadeelde partij 1] heeft verklaard dat het mogelijk is dat de verzekering deze schade zal vergoeden. Zij verzoekt [naam benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering van € 400,-.
Ten aanzien van de post van € 800,- heeft zij opgemerkt dat zij deze niet onderbouwd acht. [naam benadeelde partij 1] heeft immers aangevoerd dat hij eigenlijk niet voor het tankstation werkt en hij heeft het uurloon uit de losse pols vastgesteld.
De rechtbank overweegt van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] als volgt.
Ten aanzien van de vordering van € 400,-.
[naam benadeelde partij 1] heeft medegedeeld dat deze schade wellicht door de verzekering zal worden vergoed. Daarmee staat niet vast dat [naam benadeelde partij 1] deze schade daadwerkelijk zal lijden.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige strafrechtelijke procedure zich niet leent om – onder aanhouding van de zaak – op enig moment te kunnen vaststellen of deze schade daadwerkelijk is geleden. De behandeling daarvan in deze procedure zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen. Zij zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van € 800,-.
[naam benadeelde partij 1] heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij normaal niet werkt in het betreffende tankstation, maar dat hij een exploitatieovereenkomst heeft met de eigenaar hiervan.
De werkzaamheden die [naam benadeelde partij 1] na de overval ten bate van het tankstation heeft verricht, hebben plaatsgevonden in de avonduren. [naam benadeelde partij 1] heeft medegedeeld dat hij gedurende deze uren geen andere werkzaamheden zou hebben verricht, als hij niet in het tankstation zou zijn geweest. Er is dus geen sprake van gederfde inkomsten. [naam benadeelde partij 1] heeft daarnaast niet aangevoerd dat de door hem gewerkte uren de bedrijfsinkomsten van het tankstation hebben gedrukt.
Nu het bedrag van € 800,- dat door [naam benadeelde partij 1] is gevorderd voor gemaakte onkosten niet in verband kan worden gebracht met schade van het tankstation, er aan zijn zijde evenmin sprake is van gederfde inkomsten uit de baten van het tankstation én niet is gebleken dat hij gedurende de uren van zijn aanwezigheid in het tankstation inkomsten als consultant heeft misgelopen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schade in de zin van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
7 Het beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven cd-rom zal de rechtbank de teruggave aan [naam tankstation]/[naam benadeelde partij 1] gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dat inhoudt een meldingsgebod, het deelnemen aan een gedragsinterventie en een behandelverplichting voor ambulante zorg;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- legt voorts als bijzondere voorwaarde aan verdachte op een verbod om zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd te bevinden op het terrein van het [naam tankstation] tankstation aan de [adres benadeelde partij];
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geld;
- gelast de teruggave aan [naam benadeelde partij 1] van de inbeslaggenomen cd-rom;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam tankstation] [naam benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij], in haar vordering ten aanzien van de post "circa 20 uren inzet"
niet-ontvankelijk, nu niet duidelijk is of deze post door de verzekering zal worden vergoed en bepaalt dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam tankstation] [naam benadeelde partij 1],
[adres benadeelde partij 1] ten aanzien van de post "8 uren inzet directie", nu niet is gebleken dat er sprake is van gederfde inkomsten of schade anderszins;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam tankstation] [naam benadeelde partij 1] in de kosten, door
verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. A.J. Hazen en
mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 mei 2011.
Mr. Vluggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 in de gemeente Meerssen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 750 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam tankstation] en/of [naam benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een wapen, in elk geval een op een wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft gehouden en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft toegevoegd:"Geef me geld", in elk geval woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) voornoemd wapen nog dichter bij die [naam slachtoffer 1] heeft gehouden en (daarbij) heeft toegevoegd:"Geef mij jou geld", in elk geval woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of - zakelijk weergegeven - tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze op haar knieën achter de balie moest gaan zitten en dat ze 10 minuten moest wachten anders zou hij terugkomen en haar neerschieten;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2011 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie III onder 1, niet vallende onder categorie II, sub 2, 3 of 6 te weten een gaspistool (merk SM, type model 110, kaliber 8 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700048-11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 mei 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 10 mei 2011 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard.