ECLI:NL:RBMAA:2011:BR0465

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
158604 / HA ZA 11-132
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking en verplichtingen bij beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, stond de vraag centraal of een schenking die door [eiser] aan [gedaagde] was gedaan, onder bepaalde voorwaarden was geschied. De schenking van € 195.000,00 werd gedaan op 23 september 2005, met de bedoeling om [gedaagde] financieel te ondersteunen in het kader van hun affectieve relatie. [eiser] stelde dat de schenking was gedaan onder de voorwaarde dat [gedaagde] de relatie zou voortzetten en dat zij een verplichting had om een deel van het geschonken bedrag terug te betalen na beëindiging van de relatie. [gedaagde] betwistte echter dat er enige verplichting aan de schenking was verbonden en voerde aan dat de schenking een gift was zonder voorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een schenkingsovereenkomst, maar dat deze niet gepaard ging met enige verplichting of voorwaarde aan de zijde van [gedaagde]. De rechtbank verwierp het standpunt van [eiser] dat de schenking vernietigbaar was vanwege het niet nakomen van een verplichting door [gedaagde]. De rechtbank concludeerde dat de schenking niet afhankelijk was van het voortduren van de relatie en dat [gedaagde] niet verplicht was om het resterende bedrag terug te betalen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken bij schenkingen en de noodzaak om voorwaarden expliciet vast te leggen in notariële akten. De rechtbank stelde vast dat de intentie van de schenking niet was om een verplichting te creëren, maar om [gedaagde] te ondersteunen in haar financiële situatie na beëindiging van haar arbeidsrelatie. Dit vonnis biedt belangrijke inzichten in de juridische kwalificatie van schenkingen en de gevolgen van het beëindigen van affectieve relaties voor financiële verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 158604 / HA ZA 11-132
Vonnis van 6 juli 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T.M.L. de la Haije te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.H. Kuiper te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2011.
1.2
Ten slotte is vonnis bij vervroeging bepaald op heden.
2. De feiten
2.1
Vanaf 2003 tot 1 mei 2010 dan wel medio juni 2010 hebben partijen een affectieve relatie gehad. [eiser] was in 2003 reeds gepensioneerd, [gedaagde] werkte toen nog in loondienst bij een modebedrijf.
2.2
Op enig moment wilden [eiser] en [gedaagde] meer tijd met elkaar doorbrengen dan de verplichtingen van [gedaagde] uit hoofde van haar arbeidsrelatie toestonden. [eiser] heeft daarop door Ernst & Young Belastingadviseurs, verder: ‘E&Y’, laten uitrekenen op welke wijze aanvulling van het prepensioen, ouderdomspensioen en AOW-uitkering van [gedaagde] tot het 70e levensjaar zou kunnen plaatsvinden.
2.3
E&Y heeft [eiser] drie opties voorgerekend, die van elkaar verschilden op het punt van de ingangsdatum van het prepensioen van [gedaagde], te weten 1 februari 2006, 2007 of 2008. De opties zijn neergelegd in een ‘overzicht benodigd kapitaal ten behoeve van inkomstenaanvulling voor mevrouw M.E. [gedaagde]’, waarin wordt vermeld dat het totaal benodigd bedrag bij de ingangsdatum van het prepensioen van 1 februari 2006 € 195.348,00 bedraagt (productie 2 zijdens [eiser]).
2.4
Op 23 september 2005 is voor een notaris op Sint Maarten, waarvan [eiser] ingezetene is, een akte opgemaakt, houdende een verklaring van zowel [eiser] als [gedaagde], waarbij [gedaagde] wordt vertegenwoordigd door [eiser] (productie 3 zijdens [eiser]). De akte luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(…)
the appearer acting as aforementioned (voor zichzelf en namens [eiser], toevoeging rb.) declared that mandatory in his sub a mentioned capacity (voor zichzelf, toevoeging rb.) has made the following donation tot Mrs. [gedaagde], free of duties and charges, which donation the appearer for and behalf of mandator in his sub b mentioned capacity (namens [gedaagde], toevoeging rb.) declared to accept:
an amount of One Hundred and Ninety-Five Thousand Euro (Euro 195,000.00).”
2.5
Omstreeks 2 januari 2006 heeft [eiser] € 195.000,00 overgeboekt naar een bankrekening ten name van [gedaagde]. Per 1 februari 2006 heeft [gedaagde] haar arbeidsrelatie beëindigd door ontslag te nemen.
2.6
Op 1 mei 2010 (standpunt [eiser]) of medio juni 2010 (standpunt [gedaagde]) heeft [gedaagde] de relatie verbroken. Zij was toen 62 jaar oud.
3. Het geschil
in conventie
3.1
Na wijziging van eis vordert [eiser], kort samengevat, op grond van verschillende hierna te bespreken grondslagen veroordeling van [gedaagde] om aan hem (minimaal) € 155.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert hij een aantal verklaringen voor recht ten aanzien van door hem aangevoerde grondslagen. Ook wordt gevorderd om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten. De onderbouwing van de vorderingen zal onder de beoordeling aan de orde komen.
3.2
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.3
Voor het geval de vordering van [eiser] geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, vordert [gedaagde] samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 300.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.4
Voor de onderbouwing van haar vordering verwijst [gedaagde] naar de hierboven onder 2 genoemde vaststaande feiten en stelt verder het volgende.
[eiser] heeft zich op ongeoorloofde wijze gemengd in de arbeidsverhouding tussen [gedaagde] en haar voormalige werkgever, met als gevolg dat de arbeidsrelatie dermate werd verstoord dat [gedaagde] niets anders kon dan ontslag nemen. [gedaagde] heeft door dit onrechtmatig handelen schade geleden, waarvan de hoogte wordt begroot op € 300.000,00, welke schade (deels) wordt gecompenseerd door het aan haar door [eiser] uitgekeerde bedrag. Door dat bedrag thans terug te vorderen handelt [eiser] opnieuw onrechtmatig.
3.5
[eiser] voert verweer.
4. De beoordeling
in conventie
4.1
[eiser] stelt zich op het standpunt dat als gevolg van of in verband met het einde van de affectieve relatie, op [gedaagde] de plicht rust om (in ieder geval) het op dat moment nog niet verbruikte deel van de som van € 195.000,00 aan hem terug te betalen. Hij begroot dat bedrag op € 155.000,00. In het navolgende zullen de door [eiser] aangevoerde grondslagen worden besproken.
Primair: vernietiging schenking
4.2
[eiser] voert aan dat partijen een schenking zijn overeengekomen onder oplegging van een verplichting aan [gedaagde]. [eiser] zou zorg dragen voor een periodieke aanvulling van het inkomen van [gedaagde] zolang de affectieve relatie van partijen zou voortduren. Aangezien [gedaagde] de op haar rustende verplichting niet is nagekomen en nakoming niet kan worden gevorderd, is gelet op het bepaalde in artikel 7:184 lid 1 onder a BW de vernietigbaarheid van de schenking gegeven, aldus [eiser].
4.3
De rechtbank volgt [eiser] in zijn stelling dat er van een schenkingsovereenkomst sprake is en verwerpt daarmee het standpunt van [gedaagde] dat de betaling van de € 195.000,00 strekte ter nakoming van een natuurlijke verbintenis. Uit de notariële akte van 23 september 2005 vloeit immers het bestaan van een schenkingsovereenkomst voort, terwijl de betaling van de geldsom duidelijk is geschied ter nakoming van de daaruit voortvloeiende – en derhalve ook rechtens afdwingbare – plicht daartoe van [eiser].
4.4
[gedaagde] betwist (subsidiair) dat de schenking is geschied onder oplegging van de verplichting aan haar zijde om de relatie voort te zetten of onder de voorwaarde dat de relatie zou voorduren. Zij voert in dat kader aan dat zij niet afhankelijk wilde zijn en dat het voor haar ook niet voor de hand lag om de schenking te koppelen aan het voortduren van de relatie, gelet op haar financiële positie. Voor het voldoen van haar lasten, onder andere verplichtingen uit hoofde van een hypothecaire lening, had en heeft [gedaagde] inkomen nodig, zo stelt zij. Dat heeft zij [eiser] ook voorgehouden toen de opzegging van haar baan aan de orde kwam. Zonder meer met vervroegd pensioen gaan was volgens [gedaagde] niet mogelijk vanwege het bedrag dat zou moeten worden bijgestort om een passend pensioen te krijgen, waarbij zij ook wijst op het AOW-gat dat is ontstaan door haar verblijf in het buitenland. Haar (twee) huwelijken hebben [gedaagde] geen pensioen of ander vermogen opgeleverd, aldus [gedaagde], hetgeen volgens haar ook blijkt uit de gegevens waarvan E&Y is uitgegaan. Bij haar eerste huwelijk gold een huwelijkscontract, waarvan het gevolg was dat zij daaraan niets heeft overgehouden. Na haar tweede huwelijk is de gemeenschap gedeeld en is [gedaagde] haar huidige aandeel haar huidige woning toegedeeld. Zij ontvangt een uitkering uit de Verenigde Staten, waar zij een aantal jaar heeft gewoond, van USD 20,00 per maand.
[gedaagde] stelt dat zij [eiser] derhalve heeft gemeld wel met hem mee te willen, maar zich dat niet te kunnen veroorloven vanwege het verlies van inkomen bij het einde van haar werk. Daarop heeft [eiser], die zelf zeer vermogend is, het door haar aanvaarde schenkingsaanbod gedaan, zonder daaraan verdere verplichtingen of voorwaarden te koppelen.
4.5
Allereerst stelt de rechtbank, met [gedaagde], vast dat de volgens [eiser] overeengekomen verplichting niet is vastgelegd in de notariële akte. Ter comparitie is gebleken dat daarover tussen partijen zelfs niet is gesproken, maar dat [eiser] het bestaan van een dergelijke verplichting heeft aangenomen. Hij stelt dat aan de hand van de bekende feiten en omstandigheden het overeengekomen zijn van een verplichting of, naar de rechtbank begrijpt, voorwaarde moet worden afgeleid en noemt daarbij concreet de omstandigheid dat de uitkering aan [gedaagde] een periodiek karakter had.
Als van een periodiek uitkering sprake zou zijn – waarover hieronder meer – betekent dat enkele feit echter niet dat daarmee aan de schenking een verplichting voor [gedaagde] of voorwaarde moet geacht te zijn gekoppeld die bij niet nakoming respectievelijk niet vervulling leidt tot einde van een schenkingsverplichting. De rechtbank volgt [gedaagde] in haar stelling dat het zeer waarschijnlijk was dat zij met en vanaf het beëindigen van haar arbeidsrelatie van de schenking afhankelijk was om haar financiële positie tot haar 70e jaar op peil te houden. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij ervan uitgaat dat [gedaagde] nog pensioen- of andere financiële aanspraken heeft, maar [gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist (zie 4.4 hierboven) en [eiser] heeft ter zitting gemeld dat zijn standpunt een aanname betreft die hij verder niet heeft onderzocht. Ook in de berekening van E&Y wordt uitgegaan van een beperkt aanvullend inkomen, en wel uit (pre)pensioen. Verder gelet op haar leeftijd ten tijde van de schenking en beëindiging van haar arbeidsrelatie – 58 jaren – mag worden aangenomen dat het niet eenvoudig zou zijn daarna opnieuw een vergelijkbaar inkomen uit arbeid te gaan verwerven. Al deze omstandigheden maken dat, indien een periodieke schenkingsuitkering zou zijn overeengekomen, uit dat periodieke karakter niet volgt dat de voortzetting daarvan afhankelijk is van het voortbestaan van de relatie tussen partijen, nu zich dat niet laat verenigen met het feit dat [gedaagde] vermoedelijk onomkeerbaar afstand heeft gedaan van (de mogelijkheid tot het verwerven van) het voorheen verdiende inkomen uit arbeid.
Bovendien is niet aangetoond dat er een periodieke uitkering is afgesproken. [eiser] beroep zich op een brief van E&Y van 22 oktober 2010 (productie 1 zijdens [eiser]). Op verzoek van [eiser] legt de betrokken werknemer van E&Y daarin een verklaring af over de inkomensaanvulling van [gedaagde]. Deze schrijft daarin dat hem de intentie van [eiser] duidelijk was: [eiser] wilde gedurende de relatie voorzien in een periodieke inkomensaanvulling van [gedaagde].
Voorop gesteld moet worden dat, nu tussen partijen vaststaat dat alle besprekingen met E&Y buiten aanwezigheid van [gedaagde] zijn gevoerd, wat daarin is besproken geen invloed heeft op hetgeen [gedaagde] mocht verwachten of moest begrijpen en dus met haar is overeengekomen. Verder valt het op dat de brief die E&Y zond over de inkomensaanvulling voorafgaand het sluiten van de overeenkomst (productie 1 zijdens [gedaagde]) over een periodiek karakter van de uitkering niet rept. Daarin is enkel sprake van een schenking van een geldsom ineens. Ook de andere omstandigheden rondom het sluiten van de overeenkomst wijzen niet op het overeengekomen zijn van een periodieke uitkering. Het door E&Y voorgerekende kapitaal dat nodig was om de gewenste aanvulling over te maken is ineens aan [gedaagde] uitgekeerd. Gesteld noch gebleken is dat er afspraken zijn gemaakt over of voorwaarden gesteld zijn aan de wijze van het aanwenden daarvan door [gedaagde].
4.6
Gelet op het vorenstaande is de slotsom dat tussen partijen geldt een schenkingsovereenkomst zonder daaraan gekoppelde voorwaarde of verplichting aan de zijde van [gedaagde]. Het op de niet nakoming van verplichting gegronde beroep op vernietigbaarheid van de schenking wordt daarom niet gehonoreerd en evenmin de stelling dat de schenking periodiek was en geëindigd is met de relatie.
Ontbinding overeenkomst op grond van tekortkoming
4.7
Voor het geval hij niet wordt gevolgd in zijn stelling dat er sprake is van een vernietigbare schenking, voert [eiser] aan dat partijen een wederkerige overeenkomst hebben gesloten die [gedaagde] niet nakomt nu zij de relatie heeft beëindigd. [eiser] wenst om die reden de overeenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden.
Alleen al gezien de door rechtbank reeds vastgestelde (niet wederkerige) schenkingsovereenkomst tussen partijen, kan [eiser] in zijn standpunt niet wordt gevolgd. Hetgeen overigens door partijen op dit punt is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Ontbinding overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden
4.8
[eiser] stelt dat de onverwachte keuze van [gedaagde] om de relatie te beëindigen een voor partijen onvoorziene omstandigheid is alsook dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid om van [eiser] te verwachten dat hij om niet, althans zonder tegenprestatie van [gedaagde], zou moeten blijven voorzien in de inkomensaanvulling.
4.9
De rechtbank honoreert het verweer van [gedaagde], inhoudende dat het beëindigen van de relatie niet maakt dat het in stand houden van de schenkingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervóór is reeds aan de orde gekomen dat de schenking van [eiser] gepaard is gegaan met het door [gedaagde] opzeggen van haar baan en ook staat vast dat de aan [gedaagde] ter beschikking gestelde financiële voorziening bedoeld is voor de aanvulling van het inkomen van [gedaagde] tot haar 70e jaar. Verder in aanmerking nemend dat [gedaagde], die ten tijde van het beëindigen van de relatie 62 jaar oud was, niet eenvoudig opnieuw betaalde arbeid zal kunnen vinden en dat, als niet betwist, vast staat dat [eiser] vermogend is, mag [gedaagde] verwachten dat de reeds uitgevoerde overeenkomst in stand word gehouden. Daarmee kan in het midden blijven of het einde van de relatie kan gelden als een onvoorziene omstandigheid.
Onrechtmatige daad
4.1
[eiser] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door het resterende geldbedrag niet aan hem te retourneren. Het is, aldus [eiser], in strijd met de in het verkeer geldende opvattingen om dat geld toe te eigenen terwijl er duidelijke afspraken zijn gemaakt over de achtergrond en redenen voor de geldstorting.
De voorliggende situatie is die waarin [gedaagde] geen afstand wenst te doen van hetgeen zij uit hoofde van een schenkingsovereenkomst heeft ontvangen, waarbij uit het hiervoor overwogene blijkt dat deze overeenkomst niet aantastbaar is op de door [eiser] daarvoor aangevoerde gronden. Dat is niet onrechtmatig jegens [eiser].
Nietigverklaring schenkingsovereenkomst wegens strijd met de openbare orde of goede zeden
4.11
[eiser] stelt dat indien de rechtbank zou oordelen dat de schenkingsovereenkomst in strijd is met de openbare orde of goede zeden, hetgeen hij overigens betwist, de overeenkomst nietig moet worden verklaard. Dit standpunt is ingenomen in reactie op de stelling van [gedaagde] dat het in strijd is met de openbare orde en goede zeden om aan een schenking te verplichting te verbinden om een relatie te hebben. Nu er in rechte vanuit wordt gegaan dat deze verplichting niet gold, is alleen al om die reden de nietigheid van de overeenkomst op deze grondslag niet aan de orde.
Slot
4.12
Omdat geen van de door [eiser] aangevoerde grondslagen voor zijn vorderingen wordt aanvaard, zullen de vorderingen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 71,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 2.913,00
in reconventie
4.13
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.913,00,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
6 juli 2011.?