ECLI:NL:RBMAA:2011:BR1233

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702696-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling door gebruik van een bot smeermes

In de zaak tegen [naam verdachte], die op 4 mei 2011 door de Rechtbank Maastricht werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling van [naam slachtoffer] door deze met een mes in de buik te steken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, gezien de botheid van het gebruikte smeermes en het gebrek aan onderzoek naar de letselcapaciteit van het mes. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling wel bewezen. De verdachte had het slachtoffer, na een woordenwisseling, in de buik gestoken met het mes, wat resulteerde in een klein wondje. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de voorlopige hechtenis van 5½ maand die de verdachte had ondergaan. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken op met een proeftijd van 2 jaar, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702696-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair: heeft geprobeerd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [naam slachtoffer] met een mes in de buik te steken;
subsidiair: [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] met een mes in de buik te steken.
Feit 2: een of meerdere kranen (behorende bij een wastafel) heeft vernield.
3 De voorvragen
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar recht tot vervolging, aangezien de situatie zoals omschreven in artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zich thans voordoet. Immers heeft de officier van justitie, naar aanleiding van de onderhavige poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling (feit 1), d.d. 24 februari 2010 gevorderd de verpleging van overheidswege van verdachte te hervatten, welke vordering door deze rechtbank en in hoger beroep ook door het gerechtshof te Arnhem is afgewezen. Nu verdachte in het kader van deze vordering reeds gedurende 5½ maand in voorlopige hechtenis heeft verbleven en het onderhavige feit 1 de aanleiding is geweest tot de voornoemde vordering, is de raadsman van mening dat de officier van justitie, gelet op artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, haar recht tot vervolging heeft verspeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie zoals omschreven in artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zich thans niet voordoet, aangezien de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege d.d. 24 februari 2010 en de daaropvolgende beslissingen los staan van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank overweegt dat het onderhavige feit 1 weliswaar aanleiding is geweest voor de officier van justitie tot het indienen van een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege d.d. 24 februari 2010, maar dat bij de beslissingen in het kader van deze vordering geen sprake is geweest van een rechterlijke uitspraak ten aanzien van feit 1, zoals bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht komt namelijk pas dan in beeld wanneer een strafrechter eerder over hetzelfde feit heeft geoordeeld. Dat eerdere oordeel moet een materiële einduitspraak zijn in de zin van de artikelen 350-352 van het Wetboek van Strafvordering: een vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of veroordeling. Pas dan is ook echt over het feit beslist.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de situatie zoals omschreven in artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zich niet voordoet.
De officier van justitie is ontvankelijk in haar recht tot vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de aangifte en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2]. Door het slachtoffer met een mes in de buik te steken heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie is van mening dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen voor zover dit ziet op de vernieling van één kraan op 16 februari 2010. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2010 met betrekking tot de videobeelden zoals waargenomen door een verbalisant. Deze verbalisant heeft op de beelden waargenomen dat verdachte op 16 februari 2010 in een wasruimte een kraan heeft vernield.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit nu verdachte het slachtoffer met het mes slechts een zeer geringe verwonding, zijnde een klein krasje, heeft toegebracht. De raadsman is van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zoals onder 1 subsidiair tenlastegelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, aangezien uit de videobeelden die ter terechtzitting zijn getoond niet blijkt dat verdachte enige vernieling heeft gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
Op 17 februari 2010 heeft [naam slachtoffer] aangifte gedaan ter zake van een poging tot zware mishandeling gepleegd door verdachte. Hij heeft verklaard dat verdachte dit feit op 16 februari 2010 heeft gepleegd in het eetkamergedeelte van de zorginstelling van Stichting [naam zorginstelling], locatie [naam locatie] gelegen aan de [adres].
Tijdens de avondmaaltijd zaten verdachte en aangever [naam slachtoffer] in het eetkamergedeelte zoals gewoonlijk naast elkaar aan tafel, toen op een gegeven moment tussen beiden een woordenwisseling ontstond. Verdachte heeft hierbij een mes, bedoeld voor het smeren van brood, in zijn rechterhand genomen. Als reactie hierop heeft aangever een vork in zijn rechterhand genomen. Vervolgens hebben twee medewerkers van Stichting [naam zorginstelling], [naam getuige 2] en [naam getuige 1], geprobeerd om deze dreigende situatie te beëindigen en de rust te laten wederkeren door tussen verdachte en aangever in te gaan staan. Terwijl [naam getuige 2] en [naam getuige 1] tussen verdachte en aangever in stonden, heeft aangever gezien dat verdachte met het mes in zijn rechterhand een stekende beweging maakte in de richting van zijn buik. Meteen daarop voelde hij een pijnscheut in de rechteronderzijde van zijn buik. Vervolgens heeft hij gezien dat hij op die plek een klein wondje had van ongeveer 1 centimeter waaruit een klein beetje bloed vloeide. Dit wondje is ook waargenomen door een verbalisant die daarvan foto’s heeft gemaakt, welke foto’s als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte zijn gevoegd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 16 februari 2010, in de eetzaal van woonvoorziening [naam locatie] gelegen aan de [adres], met [naam slachtoffer] ruzie heeft gekregen. Op enig moment is [naam slachtoffer] van verdachte weggelopen. Verdachte is vervolgens met een mes in zijn rechterhand, welk mes hij van tafel had gepakt, achter [naam slachtoffer] aangelopen. Toen hij vlakbij [naam slachtoffer] was, heeft hij met kracht een stekende beweging gemaakt in de richting van diens buik. Verdachte heeft gevoeld dat hij [naam slachtoffer] met de punt van het mes in de buik heeft geraakt. Volgens verdachte betrof het een bot mes.
De rechtbank heeft in het dossier een foto aangetroffen van een soortgelijk mes als het mes waarmee verdachte [naam slachtoffer] in de buik heeft gestoken. Het betreft hier een bot uitziend, zogenoemd “smeermes”. Naar dit mes is verder geen technisch onderzoek verricht.
Bij deze stand van zaken, ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring daarvan dient immers in het onderhavige geval vast komen te staan dat door het steken met het desbetreffende mes een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Van het bestaan hebben van die kans, is, gegeven de “botheid” van het mes en de afwezigheid van onderzoek naar de mogelijkheid/kans om met dit mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen wanneer daarmee in de buik wordt gestoken, onvoldoende gebleken.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Op grond van de aangifte, met daarbij als bijlagen foto’s waarop een klein wondje in de buik van het slachtoffer zichtbaar is, en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [naam slachtoffer] met een mes, een bot smeermes, in de buik heeft gestoken en zodoende [naam slachtoffer] heeft mishandeld. Zij acht de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank heeft op de ter terechtzitting getoonde videobeelden niet waargenomen dat verdachte een kraan heeft vernield, zoals door de verbalisant is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2010 betreffende deze videobeelden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de tijdstippen zoals opgenomen in voornoemd proces-verbaal niet overeenkomen met de tijstippen die zichtbaar zijn op de beelden die ter terechtzitting zijn getoond.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde, het vernielen van een of meerdere kranen, niet wettig en overtuigend bewezen is. Hiervan zal zij verdachte vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair:
omstreeks 17 februari 2010 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), met een mes in de buik heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft
bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat bij de bepaling van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte naar aanleiding van het onder 1 tenlastegelegde reeds 5½ maand in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank overweegt bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende.
Na een woordenwisseling met [naam slachtoffer], zijnde het latere slachtoffer en tevens medebewoner van de zorginstelling waar verdachte verbleef, is verdachte in de eetzaal van deze zorginstelling in woede ontstoken. In plaats van een confrontatie uit de weg te gaan heeft verdachte vervolgens, in het bijzijn van een tiental medebewoners en twee medewerkers van de zorginstelling, een mes om brood mee te smeren van tafel gepakt en met dit mes het slachtoffer in de buik gestoken. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een wondje van ongeveer één centimeter in zijn onderbuik opgelopen. Aldus handelend heeft verdachte het slachtoffer mishandeld. Het slachtoffer heeft geluk gehad dat het mes waarmee hij werd gestoken een bot smeermes betrof. Anders zou het letsel waarschijnlijk niet beperkt zijn gebleven tot een oppervlakkig wondje van ongeveer één centimeter lang.
Ondanks dat het letsel zeer beperkt is gebleven is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door iemand met een mes in de buik te steken, een zeer ernstig strafbaar feit heeft gepleegd dat bij het slachtoffer en de overige aanwezigen veel schrik moet hebben teweeggebracht.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd terwijl hij wist dat zijn terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voorwaardelijk was beëindigd. Verdachte had beter moeten weten, maar is desondanks een confrontatie met het slachtoffer aangegaan.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de onderhavige mishandeling voor de officier van justitie d.d. 24 februari 2010 aanleiding is geweest voor het indienen van een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege in het kader waarvan verdachte 5½ maand in voorlopige hechtenis heeft verbleven, welke detentie verdachte als straf heeft ervaren.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaar een passende straf.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Stichting [naam zorginstelling] - Woonvoorziening [naam locatie] vordert een schadevergoeding van € 1.387,55 ter zake van feit 2.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering van de benadeelde partij niet eenvoudig van aard is.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar recht tot vervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu verdachte van het feit dient te worden vrijgesproken. Meer subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, aangezien de vordering niet eenvoudig van aard is.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte van feit 2 zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
8 Het beslag
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, de cd-rom, zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 weken;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
bij besl.kamer 1 1.00 STK Cd-Rom,
-,
1770624;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij Stichting [naam zorginstelling] - Woonvoorziening [naam locatie], [adres]niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de
vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. Smeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2010 in de gemeente Heerlen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes in de buik althans het lichaam van die [naam slachtoffer]
heeft gestoken/gesneden, althans een stekende en/of zwaaiende beweging heeft
gemaakt in de richting van de buik/het lichaam van die [naam slachtoffer], terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2010 in de gemeente Heerlen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), met een mes in
de buik/het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 17 februari 2010
in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere althans een
kra(a)n(en) van (een) wastafel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Woonvoorziening [naam locatie], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/702696-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 4 mei 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam.